ECLI:NL:RBLIM:2025:1827

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
03.184653.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden synthetische harddrugs en voorbereidingen voor productie

Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie en het bezit van grote hoeveelheden synthetische harddrugs, waaronder MDMA en metamfetamine. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 februari 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie vorderde de toepassing van de kostenmaatregel op grond van artikel 13d van de Opiumwet.

De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte op 4 juni 2024 in Geleen opzettelijk grote hoeveelheden drugs aanwezig had en voorbereidingen trof voor de productie ervan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in vereniging met anderen handelde en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de drugshandel. De verdediging voerde aan dat de start van het onderzoek onrechtmatig was, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en metamfetamine, en het voorbereiden van de productie van synthetische drugs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een kostenmaatregel van € 53.253,94. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en oordeelde dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de drugshandel, ondanks zijn pogingen om zijn betrokkenheid te minimaliseren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.184653.24.
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1998,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op voorhand heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt in deze zaak tevens toepassing van de maatregel van kostenverhaal op grond van artikel 13d van de Opiumwet te vorderen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is laatstelijk op 3 december 2024 gewijzigd en is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen telkens in strijd met de Opiumwet:
feit 1: op 4 juni 2024 te Geleen opzettelijk MDMA, metamfetamine, metamfetamine-olie en metamfetamine, L-metamfetamine-tartraat en I-metamfetamine-tartraat aanwezig heeft gehad;
feit 2: in de periode van 1 april 2024 tot en met 4 juni 2024 te Geleen opzettelijk MDMA, metamfetamine en/of cocaïne heeft bereid, bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 3: op 4 juni 2024 te Geleen strafbare voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de fabricage en/of verhandeling van synthethische harddrugs, en van cocaïne, door grote hoeveelheden chemicaliën, ketels en andere toebehoren voor een drugslaboratorium en versnijdingsmiddel voorhanden te hebben.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen, en wel in de deelnemingsvorm plegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft allereerst betoogd dat bewijsuitsluiting (en daarmee vrijspraak) zou moeten volgen wegens onrechtmatigheid van de start van het onderzoek; deze start zou niet deugdelijk te toetsen zijn. Voorts heeft zij bedenkingen geuit ten aanzien van de vraag of de rol van verdachte bij de feiten 1 tot en met 3 wel bewijsbaar is in de vorm van hetzij plegen, hetzij medeplegen. Ook heeft zij geopperd dat wellicht sprake kan zijn van medeplichtigheid.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
1.
In het proces-verbaal van bevindingen staat zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd [2] :
Op 4 juni 2024 omstreeks 08:23 uur belden wij aan bij de woning gelegen op de [adres 2] te Geleen. Wij zagen dat een man de deur open deed nadat wij aanbelden. De man bleek te zijn: [verdachte] , Geboren [geboortegegevens] .
Wij zagen dat er zich achter de keuken een serre bevond. In deze serre waren 2 deuren waarvan er een toegang verschafte tot de garage achter de woning en de andere deur leek naar een ruimte in de naastgelegen woning uit te komen. Wij zagen dat deze laatstgenoemde tussendeur zich op een ongebruikelijke en afwijkende plek bevond. Ik, [naam 1] , zag dat [verdachte] in de meest rechter keukenlade rommelde, zijnde de keukenlade het dichtst bij de deur naar de serre.
Ik, [naam 1] , opende de tussendeur middels het knakken van het cilinderslot waarbij het
binnenste gedeelte van het cilinderslot de andere ruimte werd ingeslagen. Dit bleek
later een ruimte te zijn van een ander perceel, de [adres 3] . Ik opende vervolgens met een bouwsleutel de tussendeur. Ik zag diverse ketels, drukvaten en jerrycans die mij ambtshalve bekend zijn als gebruiksartikelen voor de productie van synthetische drugs.
Om 09.50 uur betraden wij, [naam 1] en [naam 2] , de leegstaande woning gelegen aan de
[adres 3] te Geleen. Wij zagen dat de gehele begane vloer was ingericht ten behoeve van de opslag en productie van synthetische drugs. Wij zagen ook dat er een ruimte aan de achterzijde van de eerste verdieping als zodanig was ingericht.
2.
In het proces-verbaal van bevindingen staat zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd [3] :
Op 4 juni 2024 was ik belast met het onderzoek op de [adres 3] en [adres 2] te Geleen in verband met een aldaar aangetroffen productielocatie van synthetische drugs. Tijdens de zoeking in het pand [adres 2] werden onder andere onderstaande bijzonderheden waargenomen:
-in de hoek van de slaapkamer werd een stapel grote maatbekers aangetroffen. Ambtshalve is het mij bekend dat deze maatbekers gebruikt worden in locaties die gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs. In de maatbekers werd een klein gebruikt vergiet en een kleinere maatbeker aangetroffen;
-in de garage van perceel [adres 2] , welke toegankelijk is via aan afgesloten deur vanuit de bijkeuken en tevens via een buitendeur, werden blauwe vuilniszakken aangetroffen met daarin vaten met afval welke rook naar de mij ambtshalve bekende geur van chemicaliën die worden gebruikt bij de productie van synthetische drugs;
-tevens werden in de garage onderdelen van een pers aangetroffen en een weegschaal.
Tijdens de zoeking werden in de keukenlade diverse sleutels aangetroffen, waaronder een bos sleutels met daaraan een “Funda” label. Ik heb vervolgens deze sleutelbos gepakt en ben naar de tussendoor van perceel [adres 2] naar [adres 3] gelopen. Op de grond trof ik daar de “geknakte” cilinder aan, welke in de deur had gezeten. Ik paste de sleutels van de sleutelbos met hanger “Funda”. Ik zag dat een van deze sleutels van de bos op de cilinder van de deur van perceel van [adres 2] naar [adres 3] paste.
3.
In het proces-verbaal van bevindingen staat zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd [4] :
Op 4 juni 2024 hebben wij een onderzoek ingesteld in een aangetroffen drugs laboratorium aan de [adres 3] te Geleen. Achter de woning van perceel [adres 2] is een schuurtje gelegen. In dit schuurtje werden diverse emmers aangetroffen met daarin brokken MDMA en het poeder procaïne. Tevens werden chemicaliën en apparatuur aangetroffen welke zijn te relateren aan de be- en verwerking van cocaïne. Aangetroffen werden een pers (in delen), twee besmette betonmolens, diverse jerrycans met zoutzuur, ethylacetaat en aceton.
Aangetroffen werden:
[adres 3] te Geleen
Ruimte P – productieruimte
Witte vrieskist. In de vrieskist stonden drie grote en een kleine ijsemmer welke gevuld waren met een bruine harde substantie. Van de ijsemmers werd het soortelijk gewicht bepaald waarna vervolgens de inhoud werd verwijderd op een witte lekbak. Hierna werd vervolgens de vloeistof afgegoten in een blauwe ton.
Gewicht natte kristallen 14.980 kg, SIN AAQX8382NL – LFO code P4-1A
NFI-uitslag: de kristallen bevatten metamfetamine HC1 [5]
Ruimte C – chemie opslagruimte
Witte 30 liter jerrycan, bevat circa 23 liter gele olie, SIN AAQF8918NL – LFO code C3-A
NFI-uitslag: bevat metamfetamine (als de base) [6]
Witte 25 liter jerrycan, bevat circa 23 liter licht bruine olie, SIN AAQF8913NL – LFO code C5-A
NFI-uitslag: bevat metamfetamine en BMK [7]
Ruimte S – scheidingsruimte
Blauw 60 liter klemdeksel vat. Deels gevuld met een witte substantie.
Netto gewicht 24.080 kg, SIN AAQX8384NL – LFO code S1-A
NFI-uitslag: metamfetaminetartraat [8]
Ruimte O -opslagruimte
Witte vrieskist met daarin 2 witte zuurkoolvaten. Inhoud 54 liter. Alle gevuld met een donkerbruine vloeistof.
Wit zuurkoolvat. Gewicht kristallen is 2.860 kg, SIN AANK8753NL – LFO code O2-1A
NFI-uitslag: de kristallen bevatten MDMA HC [9]
Ruimte K – keukenruimte
Droogopstelling bestaande uit 6 broodkratten. Een witte lekbak en een metalen vergiet. Bevatten alle bruine kristallen.
Bruin broodkrat inhoudende 4.095 kg bruine brokken, SIN AAQX8385NL – LFO code K1-5A
NFI-uitslag: MDMA HC [10]
Tijdens het ingestelde technische en forensisch onderzoek op 4 juni 2024 en 5 juni 2024 werden een groot aantal chemicaliën en afvalstoffen aangetroffen waaronder:
• 33 liter benzylmethylketon (precursor voor (met)amfetamine)
• 773 liter monomethylamine
• 258 liter methanol
• 36 liter vloeistof met (restanten) platina oxide
• 493 liter zoutzuur
• 450 kg caustic soda
• 460 kg wijnsteenzuur
• 4x50 liter - 200 Barr waterstofgas
• 4 x cilinder 30 kg propaangas
• 711 liter aceton
• 43 liter ethylacetaat
• 25 kg magnesiumstearaat
• 13,4 kg procaïne als bruin poeder en enkele grammen in vloeistof
• 420 liter reactie-destillatievloeistof (300 liter omzetten 1-metamfetamine tartraat in L-
metamfetamine olie en 120 liter destillatie)
• 180 liter loogoplossing
Aangetroffen productieapparatuur:
• Drukreactieketel 214 liter
• Reactie-destillatieketel 214 liter
• Destillatieketel 214 liter
• Kunststofreactievat met roermotor 500 liter
• Industriële drukreactieketel 17,5 liter
• 2 gemodificeerde pannen, tot destillatieketel met koelhuis, elk 50 liter
• 1 kunststof scheidtrechter 200 liter
• 5 vrieskisten
De aangetroffen productieapparatuur, chemicaliën en voorzieningen zijn en kunnen worden
gebruikt voor de grootschalige professionele vervaardiging van synthetische drugs, in casu
metamfetamine en MDMA.
Interpretatie LFO
Geconstateerd is dat gelet op de aangetroffen hoeveelheden aan chemicaliën, afvalstoffen, producten alsmede de capaciteit van de aangetroffen productieapparatuur er sprake is van
professionele grootschalige productie.
4.
In het proces-verbaal van bevindingen staat zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd [11] :
[adres 3] (opslag en productielocatie synthetische verdovende middelen):
Ik zag dat in de periode van 1 januari 2024 tot 1 juni 2024 een elektriciteitsverbruik van totaal 2091 kWh. Uit de geregistreerde meterstanden bleek dat in de periode van 1 april 2024 tot 1 juni 2024 alleen al sprake was van een elektriciteitsverbruik van 2050 kWh. Volgens de website www.nibud nl is het gemiddelde elektriciteitsverbruik voor een éénpersoons huishouden 1750 kWh per jaar. Gezien vorenstaande kan worden gesteld dat er in de woning [adres 3] een behoorlijke toename van energieverbruik werd vastgelegd in de periode 1 april 2024 tot 1 juni 2024.
5.
[naam 3] heeft bij de politie zakelijk weergegeven het volgende verklaard [12] :
De woningen op de [adres 3] en [adres 2] te Geleen zijn mijn eigendommen. [verdachte] verbleef in de woning aan de [adres 2] op het moment dat de productielocatie was ontdekt. Aan hem had ik de woningen verhuurd. De huurovereenkomst was van 1 maart 2024 tot en met 29 februari 2026. Hij vertelde mij dat hij een woning zocht in het Zuiden. Ik heb hem de sleutels overhandigd. Perceel [adres 3] had hij nodig voor opslag.
6.
In de bijlage bij het verhoor van [naam 3] (‘huurovereenkomst woonruimte’) staat zakelijk weergegeven vermeld dat [verdachte] huurder is van de woning op de [adres 3] te Geleen vanaf 1 maart 2024 [13] .
7.
In de bijlage bij het verhoor van [naam 3] (‘huurovereenkomst woonruimte’) staat zakelijk weergegeven vermeld dat [verdachte] huurder is van de woning op de [adres 2] te Geleen vanaf 1 maart 2024 [14] .
8.
Ter terechtzitting op 3 december 2024 heeft verdachte zakelijk weergegeven verklaard:
Ik heb spijt en wil ‘open kaart spelen’. Ik huurde de woning en ik sliep daar.
9.
Ter terechtzitting op 11 februari 2025 heeft de verdachte zakelijk weergegeven verklaard:
Ik huurde de woningen op de [adres 3] en [adres 2] te Geleen. Ik wist dat in woning nummer [adres 3] iets met drugs gebeurde. Ik moest van anderen het pand bewoonbaar maken; ik was een oppas.
Verweer betreffende bewijsuitsluiting
De verdediging heeft bewijsuitsluiting bepleit van hetgeen in de panden aan de [adres 3] en [adres 2] in Geleen is aangetroffen. Zij heeft daartoe in algemene bewoordingen aangevoerd dat de nodige twijfels bestaan over de start van het onderzoek en dat (de rechtbank begrijpt: de rechtmatigheid van) die start niet te controleren valt.
De rechtbank oordeelt op dit punt dat de verdediging, gelet op de in dit verband relevante bestendige jurisprudentie, onvoldoende heeft gesteld om welke redenen de aanvang van het onderzoek onrechtmatig zou zijn, zodat dit verweer geen bespreking behoeft.
Nadere overwegingen ten aanzien van het bewijs
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat:
- de verdachte vanaf 1 maart 2024 twee panden huurde, te weten aan de [adres 3] en [adres 2] in Geleen,
- hij over de sleutels van beide panden beschikte,
- hij in de woning [adres 2] verbleef,
- het stroomverbruik in het pand [adres 3] vanaf 1 april 2024 tot 1 juni 2024 extreem hoog was,
- op 4 juni 2024 in het pand [adres 3] een in werking zijnde productielaboratorium voor synthetische drugs en grote hoeveelheden synthetische drugs aanwezig waren, en
- zich in dat pand voorwerpen en stoffen bevonden die geschikt waren om ook in de toekomst synthetisch drugs te bereiden.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een huurder weet heeft van hetgeen zich in door hem gehuurde ruimtes bevindt en daarover ook beschikkingsmacht heeft. Dat kan in concrete situaties anders zijn, maar daarvan is in casu niet gebleken. Sterker: de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er in het pand [adres 3] iets met drugs gebeurde en dat hij fungeerde als oppas. Zelfs als deze verklaring onverkort gevolgd zou worden, geldt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en – in samenhang met de overige bewijsmiddelen – dat de aangetroffen verdovende middelen, stoffen en voorwerpen zich in zijn machtssfeer bevonden. Daarmee is een bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 gegeven. Maar met die verklaring en met zijn verklaring dat hij ‘enkel’ als ‘oppas’ fungeerde om de woning aan de [adres 2] bewoond te laten lijken, schetst de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een eigen rol in het geheel, die geen recht doet aan de grotere rol die hij daadwerkelijk heeft gehad. De verdachte wist naar het oordeel van de rechtbank exact wat er zich in het pand aan de [adres 3] zou gaan afspelen en zich daadwerkelijk afspeelde: de productie van synthetische drugs en de daaruit voortvloeiende aanwezigheid van die drugs. Niet alleen is dit het beeld dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt, maar bovendien acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat de verdachte de opbouw en het in werking zijn van het zeer professionele drugslaboratorium niet zou hebben waargenomen, bij hem geen vraagtekens zijn gerezen bij het zien van de maatbekers in de slaapkamer, hij niet zou hebben nagevraagd waarom hij € 1.000 per maand kreeg (naast gratis inwoning) voor het enkele oppassen op een woning, én derden hem toegang tot een woning mogelijk maakten waarin voor een kapitaal aan verdovende middelen, stoffen en apparatuur lag, zonder dat hij van iets geweten zou hebben. Daar komt nog bij dat de rechtbank het ‘oppassen’ op de woning tegen de achtergrond van de dure spullen in het belendende pand moeilijk anders kan duiden dan dat de verdachte bij ‘onraad’ op enige wijze actie had moeten ondernemen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank (evenwel) van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat de verdachte niet alleen heeft gehandeld. De verdachte heeft zelf verklaard dat er anderen betrokken waren bij de huur en bewoning door hem van de panden aan de [straatnaam] , hetgeen tot op zekere hoogte steun vindt in hetgeen getuigen uit de buurt hebben waargenomen, namelijk dat daar regelmatig ook anderen dan verdachte kwamen, die ook met tassen in en uit de woning gingen. Daar komt bij dat voor het opzetten en exploiteren van een dermate professioneel drugslab zeer aanzienlijke financiële middelen én
know howvereist zijn, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte over (een van) beide beschikte. Tot slot is van belang dat de professionele ervaring leert dat bij drugslaboratoriums als deze veelal meer personen betrokken zijn.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte met diverse anderen (in ieder geval degenen die ‘aan de touwtjes trokken’) in nauwe en bewuste samenwerking de verdovende middelen, (andere) stoffen en voorwerpen ter voorbereiding van de productie van synthetische drug voorhanden heeft gehad. Aldus zijn de feiten 1 en 3 in vereniging gepleegd.
Hetzelfde geldt voor feit 2, voor zover dit betrekking heeft op het voorhanden hebben van synthetische drugs in de periode voorafgaand aan 4 juni 2024. De rechtbank leidt namelijk uit de cijfers betreffende het elektriciteitsverbruik af dat het drugslaboratorium in april en mei reeds op volle toeren draaide. Mede gelet hierop alsmede op de hoeveelheid aangetroffen drugs op 4 juni 2024 kan het niet anders dan dat in die voorafgaande periode zich ook drugs in de woning hebben bevonden. Dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank van de hoed en de rand wist van wat zich in het pand met nummer [adres 3] afspeelde, brengt evenwel nog niet mee dat hij ook een betrokkenheid bij de productie van de drugs heeft gehad die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Dat zijn rol op dít gebied meer was dan een faciliterende, volgt niet uit het dossier, waarbij de rechtbank opmerkt dat in de productieruimtes en op de productiemiddelen geen sporen zijn aangetroffen die tot de verdachte kunnen worden herleid. Van het – kort gezegd – produceren van verdovende middelen zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de cocaïne geldt tot slot nog het volgende. In de panden en bijbehorende schuur is op 4 juni 2024 geen cocaïne aangetroffen. Ook bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen dat in de voorafgaande periode aldaar cocaïne aanwezig was of werd bewerkt of dat daartoe voorbereidingen werden getroffen. Daarvoor is mede van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de inspanningen van de betrokkenen kennelijk waren gericht op vervaardiging van
synthetischedrugs.
Drugs
De rechtbank zal onder feit 1 niet de exact in de tenlastelegging vermelde hoeveelheden van de genoemde middelen bewezen verklaren. De bewijsketen rond hetgeen in beslag is genomen, loopt namelijk niet in alle gevallen aantoonbaar door tot aan een bijbehorend NFI-rapport. Van de specifiek hiervoor onder de bewijsmiddelen opgenomen hoeveelheden die corresponderen met een NFI-uitslag is te bewijzen dat die hoeveelheden in strijd met de Opiumwet daar aanwezig waren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
feit 1
op 4 juni 2024 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine olie en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, L-metamfetamine-tartraat of I-metamfetamine-tartraat,
zijnde MDMA, metamfetamine, L-metamfetamine-tartraat en I-metamfetamine-tartraat middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
in de periode van 1 april 2024 tot en met 3 juni 2024 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde MDMA en metamfetamine middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 4 juni 2024 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van MDMA en metamfetamine, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- 33 liter benzylmethylketon,
- 773 liter monomethylamine,
- 258 liter methanol,
- 36 liter vloeistof met (restanten) platina oxide,
- 493 liter zoutzuur,
- 450 kg caustic soda,
- 460 kg wijnsteenzuur,
- 4 x 50 liter - 200 Barr waterstofgas,
- 4 x cilinder 30 kg propaangas,
- 711 liter aceton,
- 43 liter ethylacetaat,
- 25 kg magnesiumstearaat,
- 420 liter reactie-destillatievloeistof,
- 180 liter loogoplossing,
- Drukreactieketel 214 liter,
- Reactie-destillatieketel 214 liter,
- Destillatieketel 214 liter,
- Kunststofreactievat met roermotor 500 liter,
- Industriële drukreactieketel 17,5 liter,
- 2 gemodificeerde pannen, tot destillatieketel met koelhuis, elk 50 liter,
- 1 kunststof scheidtrechter 200 liter,
- 5 vrieskisten,
- een pers (in delen),
- 2 betonmolens en
- diverse jerrycans met zoutzuur, ethylacetaat en aceton
voorhanden heeft gehad,
voorwerpen en stoffen waarvan hij en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank heeft onder feit 3 in plaats van “stoffen” verbeterd gelezen “voorwerpen en stoffen”, nu duidelijk was dat de steller van de tenlastelegging dit bedoelde, gezien de vermelde opsomming van voorwerpen en stoffen. Verdachte is hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en feit 2 telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan de schuldige weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en een geldboete van € 60.000,00. Daarnaast heeft hij gevorderd de maatregel van kostenverhaal op grond van artikel 13d van de Opiumwet op te leggen voor het bedrag van de overgelegde factuur, te weten € 53.253,94, bij niet betaling te vervangen door een gijzeling van 1.065 dagen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie veeleer zou passen bij iemand die als leider aangemerkt kan worden, maar dat de verdachte niet de grote jongen is. Zij acht de gevorderde straf dus te zwaar. Voorts heeft zij ten aanzien van de geldboete en de maatregel van kostenverhaal aangevoerd dat de cumulatie van beide elementen uit de strafeis niet tot een redelijke uitkomst voor verdachte kan leiden, en dat in dat opzicht een bepaalde vorm van samenloop tot matiging zou behoren te leiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, welke straffen als richtsnoer hebben gediend bij de totstandkoming van de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige Opiumwetmisdrijven. Hij heeft met anderen grote hoeveelheden synthetische harddrugs aanwezig gehad en voorbereidingen getroffen voor de verdere productie van dergelijke verdovende middelen. Hetgeen op 4 juni 2024 door de politie is aangetroffen in het pand [adres 3] te Geleen getuigt van een grote mate van professionaliteit. Welbeschouwd is daar niet slechts één enkel drugslaboratorium aangetroffen en ontmanteld; feitelijk is gebleken van diverse laboratoria, namelijk van verschillende afzonderlijke vormen van vervaardiging en bewerking van synthetische harddrugs, evenals van hun zouten. Verder was op de bovenverdieping van het pand een grote en professionele gaswasser geïnstalleerd, geschikt en bestemd om stank en damp van het proces van drugsfabricage te zuiveren en te neutraliseren. Zoals ook de officier van justitie bij zijn requisitoir aanvoerde, vormt een dergelijke mate van raffinement bij de aanbouw van drugslaboratoria een duidelijk bewijs dat, zou de politie niet tot interventie zijn overgegaan, op deze locatie nog een hele tijd voortgegaan zou zijn met de aangetoonde drugscriminaliteit.
De rechtbank neemt de verdachte zijn rol in het bovenstaande zeer kwalijk. De uitwassen waarmee dergelijke feiten gepaard gaan, met geweld of dreiging als er dingen misgaan gezien de grote financiële belangen, met het zich op grove wijze ten koste van de natuur ontdoen van afvalstoffen, en met gigantische winsten die door vermenging met de legale bovenwereld leiden tot maatschappelijk ontwrichtende toestanden door investeringen van crimineel geld, zijn genoegzaam bekend, maar worden mede mogelijk gemaakt door personen als verdachte. Bovendien is binnen een woonomgeving een pand logistiek misbruikt om deze drugsfeiten te plegen, wat gevoelens van onveiligheid in de buurt en in de samenleving oproept omdat criminelen kennelijk tot aanschaf van panden in woonstraten in staat zijn, maar vooral ook omdat met de opslag van chemicaliën gevaren in het leven geroepen worden voor diezelfde woonomgeving waar ook kinderen zich bewegen.
Gezien al deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet volstaan worden met een andere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Deze straf zal inderdaad, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, een langdurige gevangenisstraf zijn. Met de raadsvrouw is de rechtbank echter van oordeel dat de gevorderde straf hoog is. Anders dan de officier van justitie, gaat de rechtbank er niet van uit dat de verdachte de feiten alleen heeft gepleegd. Evenmin heeft de rechtbank de overtuiging dat de rol van verdachte initiërend of leidend was, waarbij zij wel in herinnering roept dat de rol van de verdachte groter was dan hij de rechtbank heeft willen doen geloven.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank bij de straftoemeting uitgaan van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overweegt voorts het volgende. De verdachte heeft geen namen van mededaders of andere betrokkenen genoemd, waardoor hij voor hen zal gelden als iemand die op dat punt betrouwbaar is. Daardoor is geenszins denkbeeldig dat anderen hem andermaal benaderen om tegen vergoeding een rol in de drugscriminaliteit te vervullen. Van belang voor de samenleving is dat de verdachte daartegen weerstand zal bieden. Om die kans te vergroten en dus het recidiverisico te verkleinen, zal de rechtbank, als spreekwoordelijke stok achter de deur, 1 jaar van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De vordering van de officier van justitie om naast een gevangenisstraf een geldboete op te leggen, is in principe reëel. De Opiumwet heeft de cumulatie van deze hoofdstraffen immers altijd al mogelijk gemaakt, in het kennelijke streven om drugsmisdaad zo weinig mogelijk lonend te laten zijn. Waar de rechtbank evenwel hierna termen aanwezig acht de maatregel tot kostenverhaal toe te passen voor het volledige bedrag van de overgelegde factuur, zal de rechtbank afzien van het nog afzonderlijk opleggen van een geldboete. Dit zou verdachte, die als enige ter plaatse het grootste risico heeft moeten lopen om gestraft te worden en die een minder grote rol heeft gehad dan de rol die de officier van justitie hem toedicht, naar het oordeel van de rechtbank onevenredig treffen.
Wel zal, zoals hiervoor gesteld, de maatregel van artikel 13d van de Opiumwet worden opgelegd. Het betreft (de vergoeding van de gemaakte kosten voor de vernietiging van) voorwerpen die ernstig gevaar opleverden voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan de maatregel onttrekking aan het verkeer had kunnen worden opgelegd. De wetgever heeft uitdrukkelijk overwogen dat de voor ruiming gemaakte kosten zoveel mogelijk voor rekening komen van degenen die voor overtreding van de Opiumwet worden veroordeeld, omdat niet goed valt in te zien waarom die kosten zouden moeten worden afgewenteld op de gemeenschap. Dit uitgangspunt geldt volgens de wetgever voor zowel degenen die de betreffende gedraging hebben geïnitieerd als voor degenen die hierbij behulpzaam zijn geweest. Gelet hierop alsmede op het gegeven dat de rechtbank geen zicht heeft op de identiteit van de mededaders van de verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdachte te veroordelen tot betaling van slechts een deel van de gemaakte kosten. De rechtbank heeft overigens geen aanleiding om te twijfelen aan (de redelijkheid van) die gemaakte kosten.
Op grond van het bepaalde in artikel 13d, lid 3 van de Opiumwet jo. artikel 36e, lid 11 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2, 10, 10a en 13d van de Opiumwet en op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Maatregel
  • legt aan verdachte de
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1065 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.M. Geuns, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Tubée, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ter terechtzitting ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 102.086 gram , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA en/of
- ongeveer 53.075 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine en/of
- ongeveer 194 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine olie en/of
- ongeveer 29.580 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende metamfetamine en/of L-metamfetamine-tartraat en/of
I-metamfetamine-tartraat,
zijnde MDMA en/of metamfetamine en/of metamfetamine olie en/of
L-metamfetamine-tartraat en/of I-metamfetamine-tartraat,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2024 tot en met 4 juni 2024 te
Geleen, gemeente Sittard-Geleen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en/of
en hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde MDMA en/of metamfetamine en/of cocaïne,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van MDMA en/of metamfetamine en/of cocaïne, in elk geval een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- 33 liter benzylmethylketon,
- 773 liter monomethylamine,
- 258 liter methanol,
- 36 liter vloeistof met (restanten) platina oxide,
- 493 liter zoutzuur,
- 450 kg caustic soda,
- 460 kg wijnsteenzuur,
- 4 x 50 liter - 200 Barr waterstofgas,
- 4 x cilinder 30 kg propaangas,
-711 liter aceton,
- 43 liter ethylacetaat,
- 25 kg magnesiumstearaat,
- 420 liter reactie-destillatievloeistof,
- 180 liter loogoplossing,
- Drukreactieketel 214 liter,
- Reactie-destillatieketel 214 liter,
- Destillatieketel 214 liter,
- Kunststofreactievat met roermotor 500 liter,
- Industriële drukreactieketel 17,5 liter,
- 2 gemodificeerde pannen, tot destillatieketel met koelhuis, elk 50 liter,
- 1 kunststof scheidtrechter 200 liter,
- 5 vrieskisten,
- een cocaïne pers (in delen),
- 2 betonmolens,
- diverse jerrycans met zoutzuur, ethylacetaat en aceton en/of
- 13,4 kg procaïne (als bruin poeder en enkele grammen in vloeistof),
voorhanden heeft gehad, stoffen waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat
zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art
10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2417-2024089532, gesloten op 13 augustus 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 207, met bijbehorende ongenummerde KVI’s.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 24 en 25.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2024, p. 48 tot en met 51.
4.Eind proces-verbaal van bevindingen van 3 oktober 2024, p. 1, 2, 4, 5, 7, 8, 9, 11, 14 en 15.
5.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 4.
6.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 5.
7.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 5.
8.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 5.
9.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 5.
10.NFI-rapport van 19 september 2024, p. 5.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 20 juni 2024, p. 133 en 134.
12.Proces-verbaal van verhoor [naam 3] van 19 juni 2024, p. 185, 188, 189 en 190.
13.Huurovereenkomst woonruimte [adres 3] , p. 194.
14.Huurovereenkomst woonruimte [adres 3] , p. 198.