ECLI:NL:RBLIM:2025:1614

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om correctie of verwijdering van geregistreerde tellerstanden door de RDW

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 21 februari 2025, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van de RDW om geregistreerde tellerstanden van een voertuig te corrigeren of te verwijderen ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om correctie van zeven tellerstanden die over meerdere jaren waren geregistreerd, maar de RDW had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de RDW in redelijkheid tot deze afwijzing kon komen, gezien de consistentie van de geregistreerde tellerstanden en het feit dat deze waren doorgegeven door een erkende instantie tijdens de algemene periodieke keuring. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om de geregistreerde opbouw van de tellerstanden te betwisten. De rechtbank benadrukte dat de RDW beoordelingsruimte heeft en dat de rechtbank terughoudend toetst in dergelijke zaken. Daarnaast werd er een schadevergoeding van € 500,- toegekend aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar de kosten in bezwaar werden niet vergoed omdat de afwijzing van de RDW niet als herroeping werd beschouwd. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige registratie van tellerstanden om fraude te voorkomen en de rol van de RDW hierin.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/741

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , gevestigd in [vestigingsplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de RDW

(gemachtigde: mr. S.L.I. Meekel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 3 maart 2023.
1.1.
Eiser heeft bij de RDW een verzoek ingediend om diverse tellerstanden ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken] te corrigeren of verwijderen. De RDW heeft dat verzoek afgewezen. Met de beslissing op bezwaar is de RDW bij die afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de RDW.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Tot en met 25 februari 2013 registreerde de RDW voor het voertuig met kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig) een consistent oplopende tellerstand, met als laatste geregistreerde waarde 198.522 kilometer. Bij de eerstvolgende registratie daarna (op 29 juli 2023) is een lagere tellerstand geregistreerd, namelijk een waarde van 155.084 kilometer.
3.1.
In 2022 heeft eiser het voertuig gekocht. Kort daarna heeft eiser een verzoek ingediend bij de RDW om de tellerstanden tot en met 25 februari 2013 te corrigeren of verwijderen. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft hij inzage geboden in een onderhoudsboekje en enkele facturen van de dealer waarbij het voertuig werd onderhouden. Ook heeft hij de digitale historie van het voertuig overgelegd. Daaruit blijkt dat de tellerstand op 23 juli 2013 gemiddeld een waarde van 155.000 zou hebben en dat er vanaf 2006 een geleidelijke opbouw is die hier naartoe leidt.
3.2.
De RDW geeft in de beslissing op bezwaar aan geen reden te zien om te twijfelen aan de tellerstanden die tot en met 25 februari 2013 zijn geregistreerd. Ze betrekken daarbij dat het om zeven (logische) registraties gaat en dat contact is opgenomen met het bedrijf dat de tellerstanden heeft ingevoerd, welke heeft aangegeven dat de tellerstanden (gewoon) worden afgelezen. De verschillen tussen de geregistreerde tellerstanden en de stukken die eiser overlegt zijn niet te verklaren, aldus de RDW.
Wat voert eiser aan?
4. Eiser voert aan dat met voldoende bewijs is aangetoond dat de geregistreerde tellerstanden niet kloppen. Er zijn verschillende bronnen overgelegd waaruit een andere opbouw van de tellerstand blijkt. Verder merkt eiser op dat de (volgens hem) foutief geregistreerde tellerstanden allemaal afkomstig zijn van één bedrijf waar het voertuig (slechts) langskwam voor de algemene periodieke keuring (de APK). Het onderhoud gebeurde bij de dealer, waarvan facturen zijn overgelegd waarop ook tellerstand staan vermeld (die overeenkomen met de andere stukken van eiser). De tellerstanden moeten volgens hem daarom alsnog worden gecorrigeerd of verwijderd. Tenslotte voert eiser aan dat er ten onrechte geen proceskosten in bezwaar zijn vergoed, nu de afwijzing berustte op een onjuiste (onvolledige) motivering.
Het oordeel van de rechtbank
5. In artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat indien een belanghebbende gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt (zoals een tellerstand) of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, hij onder opgave van die redenen aan de RDW een verzoek kan doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven. Er zijn geen vaste voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een wijziging (van in dit geval: de tellerstand) te bewerkstelligen, maar het is aan de RDW om de informatie te wegen en op basis daarvan een besluit te nemen. De RDW heeft hierin beoordelingsruimte. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank terughoudend toetst en alleen beoordeelt of de RDW in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen.
5.1.
De (tot 1 januari 2014 op vrijwillige basis doorgegeven) tellerstanden van voertuigen worden sinds 1990 bijgehouden door de Stichting Nationale Autopas. Dat register is per 1 januari 2014 ondergebracht bij de RDW en wordt sindsdien door de RDW onderhouden. Ook is sindsdien de registratie van de tellerstanden verplicht. De RDW moet toezicht houden op de betrouwbaarheid van deze registraties. De reden hiervoor is om tellerfraude – wat anno 2012 bij bijna een half miljoen voertuigen in Nederland zou voorkomen – te bestrijden. [1]
5.2.
De RDW heeft gemotiveerd aangegeven dat er zeven tellerstanden zijn doorgegeven in de periode van 10 augustus 2006 tot en met 25 februari 2013 en dat deze logisch zijn opgebouwd. De RDW heeft ook contact opgenomen met het bedrijf dat deze tellerstanden destijds heeft doorgegeven, welke heeft verklaard de tellerstanden te hebben afgelezen tijdens de algemene periodieke keuring. Dat zijn een uitzonderlijk aantal tellerstanden om te corrigeren of verwijderen, waarbij de RDW terughoudend is gelet op het doel van de registratie van tellerstanden. Eiser heeft aangegeven te vermoeden dat de tellerstanden op deze manier zijn geregistreerd vanwege (zakelijk) fiscale redenen, maar daarin ziet de RDW onvoldoende reden om de al geregistreerde tellerstanden te corrigeren of verwijderen. Daargelaten dat dit slechts een vermoeden is, heeft de RDW ook gemotiveerd aangegeven dat de auto al in 2011 naar privé is overgezet en de tellerstand vervolgens nog twee jaar logisch is opgebouwd.
6. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de RDW in redelijkheid de aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. De RDW heeft daarbij terecht een groot belang gehecht aan de zeven tellerstanden die verspreid over meerdere jaren zijn doorgegeven. Deze tellerstanden zijn tijdens een algemene periodieke keuring door een erkenninghouder doorgegeven, die onder toezicht van de RDW staat. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de RDW in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de op een keuringsrapport vermelde gegevens, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om aan die juistheid te twijfelen. Hoewel de situatie die eiser schetst mogelijk zou kunnen zijn, is dit slechts een niet onderbouwd vermoeden. Eiser heeft wel diverse stukken overgelegd waarop andere tellerstanden zijn af te lezen, die ook een logische opbouw lijken te hebben, maar dit doet niet af aan het feit dat over meerdere jaren een (andere) logische opbouw is doorgegeven. Dit is daarom op zichzelf onvoldoende om te twijfelen aan de eerdere (door een erkenningshouder doorgegeven) opbouw. Verder heeft de RDW ook terecht een groot belang gehecht aan de doelstelling van de registraties van tellerstanden: het tegengaan van tellerfraude. Gelet op deze doelstelling is het gerechtvaardigd dat de RDW (zeer) terughoudend is ten aanzien van het corrigeren dan wel verwijderen van al geregistreerde tellerstanden. Ook heeft de RDW tenslotte terecht waarde gehecht aan het feit dat de gegevens waarvan rectificatie of verwijdering wordt verzocht – ten tijde van de aanvraag – bijna tien jaar oud waren, niet eerder een verzoek is ingediend om de tellerstanden aan te passen en het nu vrijwel onmogelijk is om vast te stellen wat de tellerstanden van het voertuig destijds bedroegen. Het had op de weg van eiser gelegen om bij de verkopende partij navraag te doen naar de tellerstanden van de auto, en als deze na aankoop niet bleken te kloppen, de verkopende partij daarop aan te spreken. Al deze omstandigheden maken de keuze van de RDW om de aanvraag van eiser af te wijzen niet onredelijk.
7. Over het standpunt van eiser over de proceskosten in bezwaar is de rechtbank van oordeel dat de RDW terecht het verzoek tot vergoeding van de kosten in bezwaar heeft afgewezen. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang, worden proceskosten in bezwaar uitsluitend vergoed voor zover het (in bezwaar) bestreden besluit wordt herroepen. De RDW heeft zich in dat kader terecht op het standpunt gesteld dat bij een verbetering van de motivering geen sprake is van een herroeping in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat geen aanleiding bestaat om de kosten in bezwaar te vergoeden. [2]
Schending van de redelijke termijn
8. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting om een schadevergoeding verzocht vanwege overschrijding van de redelijke termijn. [3]
8.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
8.2.
In zaken die uit een bezwaarschriftprocedure en één rechterlijke instantie bestaan, is in beginsel een totale behandelduur van ten hoogste twee jaar redelijk, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot de datum van de uitspraak. Voor de bezwaarfase geldt in beginsel een termijn van zes maanden en in de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. Overschrijding van de redelijke termijn dient in beginsel te leiden tot toekenning van een schadevergoeding van € 500,- per half jaar waarmee deze is overschreden, waarbij naar boven wordt afgerond.
8.3.
In deze zaak stelt de rechtbank vast dat het bezwaarschrift op 22 november 2022 is ontvangen en dat tot de datum waarop de rechtbank deze einduitspraak doet, ongeveer twee jaar en drie maanden zijn verstreken. De zaak zelf geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dan ook met ongeveer een drie maanden overschreden. De rechtbank stelt de schadevergoeding vast op een bedrag van € 500,-. Alleen de beroepschriftprocedure heeft te lang geduurd. Dit heeft tot gevolg dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de vergoeding van € 500,- aan eiser moet betalen.
8.4.
Omdat het verzoek (mondeling) ter zitting is gedaan en dit verder (naast de enkele opmerking dat de redelijke termijn is overschreden) ter zitting inhoudelijk niet is besproken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding daarvoor een proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding, nu voor het indienen van het verzoek geen griffierecht hoeft te worden betaald.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De RDW heeft in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag van eiser is kunnen komen. Die afwijzing blijft daarom in stand.
10. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
11. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van € 500,- aan schadevergoeding aan eiser wegens de overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 februari 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Kamerstukken II, 2012/13, 33424, nr. 3.
2.Vergelijk wat is overwogen onder 9.2. in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1258.
3.Als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.