ECLI:NL:RBLIM:2025:1610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/1913 en ROE 23/1917
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke intrekkingen van APK-erkenning en keuringsbevoegdheid door de RDW

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 21 februari 2025, zijn de beroepen van eisers gegrond verklaard. De eisers, een garagebedrijf en een keurmeester, hadden bezwaar gemaakt tegen de tijdelijke intrekking van hun APK-erkenning en keuringsbevoegdheid door de RDW. De RDW had deze intrekkingen opgelegd omdat een voertuig niet aanwezig was voor een steekproef, wat resulteerde in een overtreding van categorie III. Eisers voerden aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de intrekkingen onevenredig zwaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de intrekkingen gematigd hadden moeten worden, gezien de omstandigheden waaronder de eisers handelden. De rechtbank vernietigde de besluiten op bezwaar van de RDW en bepaalde dat de intrekking van de erkenning en keuringsbevoegdheid moest worden vastgesteld op twee weken, waarvan één week voorwaardelijk. Tevens werd de RDW veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 23/1913 en ROE 23/1917

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , gevestigd in [vestigingsplaats] , het garagebedrijf, en

[eiser], uit [woonplaats] , eiser,
hierna gezamenlijk aan te duiden als: eisers
(gemachtigde: mr. G.H. Blom),
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de RDW

(gemachtigde: mr. F.W.L. Thomas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen twee afzonderlijke besluiten op bezwaar van 11 juli 2023.
1.1.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 24 mei 2023 heeft de RDW besloten dat de APK-erkenning van het garagebedrijf en de keuringsbevoegdheid van eiser voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van 4 weken zal worden ingetrokken, waarvan 2 weken voorwaardelijk. Met de besluiten op bezwaar is de RDW bij die besluiten gebleven. Deze tijdelijke intrekkingen hebben vervolgens plaatsgevonden van 25 juli 2023 tot en met 7 augustus 2023.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens het garagebedrijf, eiser en de gemachtigden van eisers en de RDW.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Het garagebedrijf houdt zich onder andere bezig met het uitvoeren van algemene periode keuringen (APK) en is een APK-erkenninghouder. Eiser is keurmeester bij het garagebedrijf. Op 8 mei 2023 is door eiser een APK-keuring verricht op een voertuig dat gebruikt werd als taxibus. Bij de taxibus moest een steekproefherkeuring plaatsvinden. Vervolgens is vastgesteld dat de betreffende taxibus niet aanwezig was voor de steekproef.
3.1.
Omdat het door de steekproef geselecteerde voertuig niet aanwezig was, heeft de RDW een overtreding van categorie III geconstateerd. Gelet hierop heeft de RDW de APK-erkenning van het garagebedrijf en de keuringsbevoegdheid van eiser tijdelijk ingetrokken. [1] Daartegen hebben eisers (afzonderlijk) bezwaar gemaakt. Zij hebben daarin – in de kern – aangegeven dat zij niet anders hadden kunnen handelen om te voorkomen dat de klant (de eigenaar van de taxibus) was weggereden zonder de lichamelijke integriteit van aanwezigen te schenden. Die bezwaren zijn door de RDW ongegrond verklaard.
Wat voeren eisers in beroep aan?
4. Eisers voeren in beroep aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De klant is, ondanks pogingen van eisers om het voertuig aanwezig te houden, uiteindelijk met zijn taxibus vertrokken. Eisers hebben dat met het oog op de veiligheid van de aanwezigen toegestaan. Zij hebben het keuringsrapport achtergehouden en direct na het incident contact opgenomen met de RDW. Ze geven aan door de intrekking omzetschade tot een bedrag van € 3.410,- en reputatieschade te hebben geleden. Tenslotte merken eisers op dat dit de eerste keer is dat zij te maken hebben met een sanctie van de RDW en was voor hun onduidelijk hoever ze moesten gaan om de klant in de garage te houden. De intrekkingen zijn daarom onevenredig zwaar, aldus eisers.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bewuste voertuig niet op de keuringsplaats aanwezig was voor de steekproef en dat (dus) sprake is van een overtreding categorie III. [2] Tussen partijen is slechts in geschil of de tijdelijke intrekking onevenredig is. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
Volgens het beleid van de RDW geldt bij een eerste overtreding van categorie III binnen een periode van 24 maanden een intrekking van de APK-erkenning voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk. [3] De RDW heeft ter zitting toegelicht dat, ook al zouden eisers alles goed hebben gedaan, de sanctie alsnog zou worden opgelegd. De sanctie is bedoeld om ervoor te zorgen dat de erkenningshouder er alles aan doet om te voorkomen dat de voor een steekproef geselecteerde auto wegrijdt. Wellicht hebben eisers echt hun best gedaan om dit te voorkomen, maar er zullen ook mensen zijn die niet hun best doen, en achteraf wel zeggen dat ze geprobeerd hebben de auto in de garage te houden. Om discussie daarover te voorkomen is de RDW streng, en legt de RDW altijd deze sanctie op als de auto niet beschikbaar is voor de herkeuring.
5.2.
De bestuursrechter overweegt dat uit de Algemene wet bestuursrecht [4] volgt dat een bestuursorgaan (zoals de RDW) handelt overeenkomstig zijn beleid, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De RDW moet daarom alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en moet bekijken of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de gevolgen van deze intrekking voor eisers onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De RDW kan dus niet volstaan met simpelweg in alle gevallen automatisch dezelfde sanctie op te leggen.
5.3.
In de Toezichtbeleidsbrief RDW 2021 [5] staat wat eraan kan worden gedaan om te voorkomen dat een voertuig de keuringsplaats verlaat. De rechtbank stelt vast dat eisers nagenoeg aan alle voorwaarden hebben voldaan. Zij gaat daarbij grotendeels uit van de verklaringen van eisers, nu deze door de RDW grotendeels onweersproken en onweerlegd zijn. Eisers hebben geen keuringsrapport afgegeven aan de klant, de klant erop gewezen dat de goedkeuring vervalt wanneer hij de keuringsplaats verlaat en het incident direct telefonisch gemeld bij de RDW. Daarentegen staat wel vast dat eisers het voertuig van de klant naar buiten hebben gereden en de sleutel hebben overhandigd, waarna de klant is weggereden. Eisers hebben gezegd dat zij dit hebben gedaan omdat de klant anders zelf van de bok was gereden, terwijl dit gevaarlijk is, en omdat de klant erg dreigend overkwam. Zij hebben wel geprobeerd de man op andere gedachten te brengen, en hem zijn baas laten bellen. Maar de man wilde per se vertrekken. Eisers gingen er bovendien vanuit dat zij de klant niet konden dwingen de auto te laten staan, omdat de auto eigendom van de klant is.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat eisers in zoverre wel verwijt kan worden gemaakt: door het voertuig beschikbaar te stellen hebben zij niet al het mogelijke gedaan om te voorkomen dat de gekeurde taxibus de keuringsplaats verliet. Uit het dossier blijkt dat de klant weliswaar geïrriteerd was, maar daaruit blijkt niet dat sprake was van bijvoorbeeld een dreiging waardoor van eisers redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij het voertuig aanwezig hielden. Daarom is de overtreding hen wel aan te rekenen. Wel kan de rechtbank zich voorstellen dat het voor eisers een erg moeilijke situatie was, en dat zij niet wisten hoever zij moesten gaan om de klant te beletten te vertrekken. Eisers zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank wel verminderd verwijtbaar. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de moeilijke situatie, wat eisers wél hebben gedaan, maar ook het feit dat eisers een goede staat van dienst hebben. De RDW heeft ter zitting aangegeven dat hij ervan uitgaat dat eisers een bonafide bedrijf hebben en dat zij weinig missers hebben tijdens herkeuringen. Zij lijken hun best te doen zich aan alle regels te houden. Dit blijkt ook uit de (in hoeveelheid toegenomen) herkeuringen ná het incident.
5.5.
De RDW heeft terecht opgemerkt dat het van groot belang is dat de RDW effectief toezicht kan houden op de correcte naleving van de eisen en voorschriften. Ook wijzen zij er terecht op dat een zekere omzetschade inherent is aan de aard van de sanctie en daarom niet leidt tot onevenredigheid. [6] De rechtbank is ook niet gebleken van schade aan de goede naam of eer, nu overtredingen als deze niet publiekelijk bekend worden gemaakt. De rechtbank is echter wel van oordeel dat in de besluiten op bezwaar ten onrechte geen rekening is gehouden met de verminderde verwijtbaarheid van eisers en het feit dat uit eerdere controles en controles ná het incident, blijkt dat zij proberen zich goed aan alle regels te houden. Het in volle omvang (overeenkomstig het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde sanctiebeleid) opleggen van de intrekkingen acht de rechtbank dan ook onevenredig. De intrekkingen hadden naar oordeel van de rechtbank moeten worden gematigd. Dit heeft tot gevolg dat de besluiten op bezwaar niet in stand kunnen blijven voor zover de intrekking van de erkenning en van de keuringsbevoegdheid van eisers is bepaald op vier weken, waarvan twee voorwaardelijk. De beroepen zijn daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent in dit geval dat eisers gelijk hebben dat de besluiten op bezwaar onevenredig zijn. De rechtbank vernietigt daarom de besluiten op bezwaar. Omdat de feitelijke intrekkingen van de erkenning al hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat het niet doelmatig is de RDW alsnog een afweging te laten maken van alle omstandigheden in een nieuw te nemen besluit op de bezwaren. De rechtbank zal daarom zelf deze afweging maken en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden die hiervoor zijn besproken, een intrekking van 2 weken waarvan 1 voorwaardelijk, in dit geval evenredig is.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet de RDW aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de RDW in de proceskosten die eisers voor hun (als samenhangende zaak aan te merken) beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eisers twee (vrijwel identieke) beroepschriften heeft ingediend en dat hij is verschenen ter zitting. De rechtbank stelt daarom de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten op bezwaar;
  • herroept de besluiten van 24 mei 2023 voor zover het de intrekkingen van de erkenning en de keuringsbevoegdheid voor vier weken waarvan twee voorwaardelijk betreffen;
  • bepaalt dat de duur van de intrekkingen van de erkenning en de keuringsbevoegdheid worden vastgesteld op twee weken waarvan één week voorwaardelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • draagt de RDW op het betaalde griffierecht (€ 184,- ten aanzien van eiser, € 365,- ten aanzien van het garagebedrijf) aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt de RDW in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814.-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 februari 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 87, tweede lid, onder f, en 87a, tweede lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Zie artikel 31, vijfde lid, onder c, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK in samenhang met paragraaf 4.5 van de Bijlage Erkenninghouder APK 2021 van de Toezichtbeleidsbrief RDW 2021.
3.Zie paragraaf 4.6 en ‘Stroomschema sancties’ van de Bijlage APK keurmeester 2021 van de Toezichtbeleidsbrief RDW 2021.
4.Zie artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Meer specifiek in paragraaf 3.1.1 van de Bijlage Erkenninghouder APK 2021 en in paragraaf 3.4 van de Bijlage APK keurmeester 2021.
6.Vergelijk wat is overwogen onder 10 in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:1516.