3.3.2De bewijsmiddelen – feit 1 primair en feit 2 subsidiair
Aangeefster [slachtoffer 2]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 oktober 2024 stond ik voor het station gelegen aan het Stationsplein 1 in Venlo. Ik zag dat er een voor mij, qua uiterlijk bekende vrouw, uit de richting van de Döner Company op mij af kwam rennen. Op het moment dat ik mij omdraaide en wegliep in de richting van het stationsgebouw zag ik dat de vrouw voor mij kwam staan. Ik zag dat de vrouw een stanleymes in haar rechterhand had. Ik zag dat de vrouw haar rechterhand met het stanleymes omhoog en naar achteren, ter hoogte van haar oor, haalde. Ik zag dat de vrouw op mijn tas instak. Ik zag de vrouw nogmaals haar arm naar achteren haalde, waarbij haar rechterhand met het stanleymes ter hoogte van haar oor kwam, en vervolgens weer een zwaaiende beweging met het stanleymes in de richting van mijn borst maakte. Op het moment dat ik dit zag zette ik een stap naar achteren waarna ik hoorde dat mijn kleding scheurde. Ik zag dat de vrouw nogmaals haar rechterarm naar achteren en omhoog haalde, haar hand met het stanleymes ter hoogte van haar oor hield, en hierna weer een zwaaiende beweging met het stanleymes in haar hand richting mijn borst maakte. Ik zette weer een stap naar achteren waarna ik mijn kleding opnieuw hoorde scheuren. Hierna is een vriend van mij tussen ons ingekomen.
Getuige [getuige]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 oktober 2024 zat ik op een bankje bij de bushaltes aan het Stationsplein in Venlo. Ik had zicht op het Stationsplein. Op enig moment zie ik dat twee vrouwen ruzie hebben midden op het Stationsplein. Ik ken de vrouwen van het straatleven. Ik zag dat de later aangehouden vrouw een stanleymes uit haar jaszak haalde. Ik zag dat de aangehouden vrouw het mes in haar rechterhand hield, het mes boven haar hoofd hield en diverse stekende bewegingen naar beneden maakte. Een andere man gekleed in een geel T-shirt van VV-Venlo, die ik ook van straat ken, kwam tussen beiden en probeerde de ruzie te sussen. Ik zag dat de later aangehouden vrouw nu de man in het geel aanviel. Ik zag dat ze het stanleymes wederom boven haar hoofd hield en meerdere neerwaartse steekbewegingen richting de hals van de man in het geel maakte. Uit de reactie van de man kon ik opmaken dat ook hij geraakt werd met het mes. Ik zag dat de later aangehouden vrouw mijn richting op liep en op een andere bankje ging zitten. Ik liep naar beide slachtoffers en zag dat de vrouw verschillende "snijwonden" in haar kleding had en dat de man in zijn hals enkele snijwonden had waar bloed uitkwam.
Verbalisant [verbalisant 1]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik opende de aan mij ter beschikbaar gestelde camerabeelden van het station te Venlo. Ik zag dat de camerabeelden zicht hadden op de hoofdingang van het treinstation te Venlo. Tevens zag ik in de verte de overkapping bij de bushalte waar bankjes zijn gelegen. Daarnaast zag ik een klein stuk van het plein in het midden van het Stationsplein. Ik zag ‘persoon 1’ staan bij het voor mij meest linker bankje, onder de overkapping, in het midden van de bank. Ik zag dat deze persoon zich omdraaide en in de richting van het plein in het midden van het Stationsplein liep. Ik zag dat er links in beeld twee personen in beeld liepen: ‘persoon 2’ en ‘persoon 3’. Ik zag dat ‘persoon 1’ naar ‘persoon 2’ en ‘persoon 3’ liep. Ik zag dat ‘persoon 1’ enkele keren met zijn/haar rechterhand een zwaaiende/stekende beweging maakte. Ik zag dat ‘persoon 2’ en ‘persoon 3’ naar achteren liepen om de zwaaiende/stekende bewegingen te ontwijken.
Op 00:53:34 zag ik dat persoon 1 weer in beeld kwam en liep naar de plek waar ze vandaan kwam en later is aangehouden. Ik zag dat persoon 2 enkele keren naar zijn keel greep en hier met de hand druk op gaf. Ik zag dat dit een man was.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 oktober 2024 waren wij ter plaatse op het Stationsplein te Venlo. Wij zagen dat er in de wachtruimte een man en vrouw zaten en dat de vrouw – die zich later identificeerde als [slachtoffer 2] – enkele scheuren dan wel snijwonden in haar jas had. Wij zagen dat de man – die zich later identificeerde als [slachtoffer 1] – twee snijwonden in zijn hals had. Het letsel van [slachtoffer 1] kunnen wij als volgt omschrijven: twee snijwonden in de hals, waarvan één direct op de adamsappel, circa drie centimeter lang en gapend en één snijwond in lijn onder bovenstaande, circa vijf centimeter lang en oppervlakkig. Beide snijwonden zijn strak gesneden en niet gekarteld.
Verbalisant [verbalisant 1]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op maandag 21 oktober 2024, om 16.20 uur werd verdachte [verdachte] aangehouden op het Stationsplein te Venlo van de gemeente Venlo.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting van 3 februari 2025 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 oktober 2024 zag ik [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lopen op het Stationsplein in Venlo. Ik ging naar [slachtoffer 2] toe. Ik was op boos op haar. Ik had in principe alleen ruzie met haar, maar [slachtoffer 1] kwam tussen ons in. Het kan kloppen dat ik die dag ongeveer 7 glazen bier had gedronken.
De verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 oktober 2024 waren ik, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op het station in Venlo. Ik heb [slachtoffer 1] hier (verdachte wijst naar de plek van de adamsappel) met een stanleymes aangeraakt, op zijn nek.
De overwegingen – feit 1 primair
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 21 oktober 2024 met een stanleymes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de hals van het slachtoffer. Daarbij heeft het slachtoffer twee snijwonden in zijn hals opgelopen: een gapende snijwond van circa 3 centimeter direct op zijn adamsappel en een oppervlakkigere snijwond van circa 5 centimeter iets daar onder.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer.
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder moet worden verstaan: “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat zich in de hals-regio – redelijk aan de oppervlakte – vitale delen (zoals halsslagaders en luchtpijp) bevinden en dat de aanmerkelijke kans bestaat dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood kan leiden.
De rechtbank overweegt dat de aard van de gedragingen van de verdachte alsmede de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, te weten het – op korte afstand van het slachtoffer – maken van meerdere stekende bewegingen met een stanleymes in de richting van de keel of hals, naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op en geschikt zijn om fataal lichamelijk letsel bij het slachtoffer toe te brengen, dat hieruit valt af te leiden dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De overwegingen – feit 2 subsidiair
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] door meermalen met een stanleymes stekende bewegingen in haar richting te maken.