ECLI:NL:RBLIM:2025:1287

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
C/03/336652 / KG ZA 24-436
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling in kort geding tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door de vader van een minderjarige. De vader vorderde een voorlopige zorgregeling voor zijn dochter, die in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het gezag door beide ouders werd aangevraagd. De moeder had bezwaren geuit over de opvoedkundige en verzorgingsvaardigheden van de vader, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze bezwaren onvoldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter stelde een voorlopige zorgregeling vast, waarbij de vader in de komende weken regelmatig contact met zijn dochter zou hebben. De moeder werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij niet meewerkte aan de regeling, met een maximum van € 10.000,-. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van contact tussen de vader en de nog zeer jonge minderjarige en oordeelde dat het belang van het kind voorop staat. De uitspraak is gedaan in het kader van het civiel recht, specifiek binnen het personen- en familierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 28 januari 2025
Zaaknummer: C/03/336652 / KG ZA 24-436
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. van den Eshoff, kantoorhoudend in Maastricht,
en:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.H.J.M. Stassen, kantoorhoudend in Valkenburg aan de Geul.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van de vader van 10 december 2024;
- de namens de moeder ingediende producties;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder gebruikte pleitaantekeningen;
- de mondelinge behandeling die met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
14 januari 2025 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd, waarna vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Gedurende de inmiddels beëindigde relatie tussen de ouders is de minderjarige [minderjarige] geboren, op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] .
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. Een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] als volgt bij de vader zal
verblijven:
  • week 1: anderhalf uur op zaterdag van 10.00 uur tot 11.30 uur;
  • week 2: drie uur op zaterdag van 10.00 uur tot 13.00 uur;
  • week 3: halve dag op zaterdag van 10.00 uur tot 15.00 uur;
  • week 4: hele dag op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
  • week 5: hele dag op zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
  • week 6 tot en met 10: zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 20.00 uur;
  • vanaf week 11: een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot
zondag 20.00 uur;
de moeder te veroordelen tot nakoming van deze regeling op verbeurte van
een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft de vader het volgende gesteld. De moeder heeft de relatie van partijen op 8 mei 2024 voor de man onverwacht verbroken en ook de samenwoning van partijen beëindigd. De man heeft daarna slechts enkele keren onder begeleiding contact gehad met [minderjarige] . Overleg met behulp van de advocaten heeft geen oplossing gebracht. Vervolgens hebben onder begeleiding van een vrijwilliger van Humanitas enkele begeleide contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] van één à twee uur per week plaatsgevonden, met als doel te komen tot een onbegeleide regeling van een weekend per veertien dagen. De vader is onder protest akkoord gegaan met de begeleiding van Humanitas. Humanitas is inmiddels gestopt met de begeleiding, omdat begeleiding niet meer noodzakelijk is en ook niet langer mogelijk voor de vader. De vader woont in verband met zijn werkzaamheden namelijk inmiddels in [woonplaats 1] . De moeder werkt niet mee aan onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] en vindt onbegeleide omgang geen optie omdat de vader niet over de juiste opvoedingsvaardigheden zou beschikken. De vader betwist dit en vindt het in het belang van [minderjarige] dat het contact zo spoedig mogelijk wordt gesteld. Tussen partijen is inmiddels een bodemprocedure aanhangig, maar de beschikking in deze procedure zal naar verwachting dermate lang op zich laten wachten dat van de vader redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van die procedure afwacht. Het gaat immers om contact tussen hem en de nog zeer jonge [minderjarige] .
3.3.
De moeder voert gemotiveerd verweer. Naar haar mening is de vader niet (voldoende) in staat om de zorgtaken voor [minderjarige] naar behoren te vervullen. De vader geeft ook zelf toe dat hij dit (nog) niet kan. De vader kan ook niet terugvallen op een eigen sociaal netwerk; zijn ouders zijn daarvoor niet beschikbaar. Vader woont in [woonplaats 1] en zijn ouders in [plaats] . De vader staat er als gevolg hiervan alleen voor. Bovendien heeft de vader zich in het verleden erg emotioneel opgesteld en in berichten zelfs geschreven over een poging tot suïcide. De moeder maakt zich grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] wanneer zij onbegeleid bij de vader zou verblijven. De vader heeft naar haar mening ten onrechte besloten om het begeleidingstraject bij Humanitas te beëindigen. De moeder is van mening dat de aanhangige bodemprocedure moet worden afgewacht en bepleit in die procedure dat de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming opdracht geeft tot het verrichten van een onderzoek naar de voor [minderjarige] meest wenselijke zorgregeling.

4.De beoordeling

Beoordelingskader voorzieningenrechter
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over [minderjarige] . Geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag over kinderen kunnen aan de rechtbank worden voorgelegd [1] . Indien sprake is van spoedeisend belang kunnen in kort geding ordemaatregelen worden gevorderd. In kort geding geldt een beperkt beoordelingskader. De procedure leent zich niet voor diepgaand onderzoek van de vorderingen en kort geding uitspraken waarin voorzieningen worden getroffen, mogen geen nadeel aan een bodemprocedure toebrengen. In dit verband is het van belang dat volgens mededeling van partijen een bodemprocedure aanhangig is waarin zowel de vaststelling van een regeling tot verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) als van een door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] voorliggen. De voorzieningenrechter is niet bekend met andere voorliggende verzoeken in een bodemprocedure.
De voorzieningenrechter zal dus eerst het spoedeisend belang en de geschiktheid van de zaak voor afdoening in kort geding moeten toetsen, voordat aan de inhoudelijke beoordeling van de gevraagde voorzieningen kan worden toegekomen.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelegen in de aard van de vordering van de vader. Er is al geruime tijd geen contact tussen de vader en [minderjarige] . Er loopt weliswaar een bodemprocedure waarin vaststelling van een zorgregeling ter beoordeling voorligt, maar er is volgens opgave van partijen nog geen datum van de mondelinge behandeling vastgesteld en dit kan, gelet op de huidige doorlooptijden, nog enige tijd duren. [minderjarige] is nog erg jong en juist daarom is het belangrijk dat zij regelmatig contact heeft met haar beide ouders.
Geschiktheid voor beoordeling in kort geding
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde (hoofd)voorziening zich leent voor beoordeling in kort geding en overweegt daartoe het volgende. Hoewel partijen ernstig met elkaar van mening verschillen over de vraag of (onbegeleid) contact tussen de vader en [minderjarige] in het belang van [minderjarige] is en zo ja, in welke vorm dit moet worden gegoten, vergt de beoordeling van de wederzijdse standpunten geen diepgaand onderzoek. Er is niet gebleken dat bij (een van) de ouders of [minderjarige] sprake is van ingewikkelde problematiek of situationele problematiek die een dergelijk diepgaand onderzoek in het kader van de beoordeling van een voorlopige ordemaatregel noodzakelijk maakt. Het gaat niet over de vraag of er contact kan zijn, maar hoe een contactregeling vormgegeven kan worden.
4.4.
De in kort geding te geven ordemaatregel heeft een voorlopig karakter; deze geldt totdat in de bodemprocedure (anders) wordt beslist of de ouders andere afspraken hebben gemaakt. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de te geven beslissing in kort geding geen nadeel toebrengt aan de bodemprocedure.
4.5.
Hiermee komt de voorzieningenrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Inhoudelijke beoordeling
4.6.
[minderjarige] is een heel jong meisje van bijna één jaar oud. De relatie tussen partijen is kort na haar geboorte verbroken. Als gevolg hiervan hebben de ouders geen gelegenheid gehad om samen in hun rol van ouders van [minderjarige] te groeien en ook niet geleerd om in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met elkaar samen te werken en samen inzicht te krijgen in wat voor [minderjarige] het beste is. Het gevolg hiervan is dat er onvoldoende vertrouwen is in elkaars capaciteiten om [minderjarige] goed te verzorgen en op te voeden. Omdat dit vertrouwen ontbreekt durft met name de moeder [minderjarige] niet alleen over te laten aan de zorg van de vader. Ter zitting is het de voorzieningenrechter gebleken dat het verlies van controle op momenten dat [minderjarige] bij de vader verblijft de moeder ernstig parten speelt. De moeder stelt dat dit te wijten is aan de gebrekkige opvoed- en verzorgingsvaardigheden van de vader, maar heeft daarvoor onvoldoende steekhoudende argumenten naar voren gebracht. Dat de vader nog niet heel bedreven is in het verschonen van een luier of andere primaire verzorgingstaken bij een baby hangt mogelijk samen met gebrek aan ervaring en hiervoor geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter: al doende leert men. De voorzieningenrechter volgt de moeder dan ook niet in haar interpretatie van het WhatsAppbericht van de vader van 26 mei 2024 om 15.58:55 uur. Dit bericht is naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogelijk ook te lezen als bereidheid van de vader om alles te doen om [minderjarige] te mogen zien en niet zozeer als toegeven van onkunde.
4.7.
Uit de overgelegde berichten blijkt de voorzieningenrechter dat de vader soms erg emotioneel kan reageren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de zorgen van de moeder hierover enerzijds te begrijpen. Anderzijds betreft productie 1 van de moeder een selectie van berichten die mogelijk uit hun verband zijn gerukt; het zijn fragmenten. De vader heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij na het verbreken van de relatie erg emotioneel heeft gereageerd maar dat hij deze emoties nu goed onder controle heeft. De situatie rond het verbreken van de relatie met een eerdere vriendin is naar zijn mening niet relevant.
De voorzieningenrechter geeft de vader in overweging dat erg emotionele reacties niet bijdragen aan het vertrouwen van de moeder, terwijl dit vertrouwen belangrijk is om samen tot een oplossing te komen. De vader moet proberen zijn emoties onder controle te houden.
4.8.
Alles in aanmerking nemende is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen concrete contra-indicaties zijn die in de weg staan aan onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] . Er liggen wel verwijten van de moeder, maar deze zijn of te vaag en onvoldoende onderbouwd of te gering om (beslissend) gewicht in de schaal te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij spoedig herstel van contact met de vader in het kader van deze voorlopige beoordeling zwaarder weegt dan de zorgen van de moeder. De voorzieningenrechter zal dan ook een voorlopige zorgregeling vaststellen, maar zal deze in tijd beperken, zodat er enerzijds wel onbegeleid contact is tussen de vader en [minderjarige] , maar zodanig dat de moeder gelegenheid krijgt om vertrouwen in de vader te krijgen en leert [minderjarige] aan zijn zorg over te laten.
De vader woont in [woonplaats 1] . De voorzieningenrechter kan er niet over beslissen hoe de vader zijn contactmomenten met [minderjarige] invult, maar geeft de vader in overweging niet te veel met [minderjarige] te reizen en tijdens de nu vastgelegde kortere contacten in Maastricht of omgeving te blijven. De focus behoort te liggen op de relatie tussen de vader en [minderjarige] en het vergroten van vertrouwen van de moeder. De voorzieningenrechter geeft de moeder in overweging zelf ook te werken aan haar vertrouwen in de vader.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de navolgende voorlopige zorgregeling vaststellen:
  • op zaterdag 8 februari 2025 en zaterdag 15 februari 2025 verblijft [minderjarige] van 12.00 uur tot 13.30 uur bij de vader;
  • op zaterdag 22 februari 2025 en zaterdag 1 maart 2025 verblijft [minderjarige] van 12.00 uur tot 15.00 uur bij de vader;
  • met ingang van zaterdag 8 maart 2025 verblijft [minderjarige] wekelijks op zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de vader;
  • waarbij de vader [minderjarige] telkens bij de moeder ophaalt en haar weer bij de moeder terugbrengt;
De gevorderde dwangsom
4.10.
Gelet op de weigerachtige houding van de moeder om zonder gegronde reden het contact tussen [minderjarige] en de vader niet toe te staan, acht de voorzieningenrechter het verbinden van een dwangsom aan de omgangsregeling in dit geval een passende maatregel. De moeder heeft geen invulling gegeven aan haar wettelijke verplichting om het contact tussen de vader en [minderjarige] te bevorderen [2] . Het opleggen van een dwangsom om daarmee de nakoming van de voorlopige zorgregeling te bevorderen ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in lijn met het recht dat de vader en [minderjarige] hebben om contact met elkaar te hebben. Dit elementair recht wordt in diverse verdragen gewaarborgd [3] .
De proceskosten [4]
4.11.
Partijen hebben allebei gevorderd dat de andere partij wordt veroordeeld in de proceskosten. De moeder is in deze procedure de (goeddeels) in het ongelijk gestelde partij, maar in familierecht procedures geldt de hoofdregel dat iedere partij zijn of haar eigen proceskosten betaalt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze zaak geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. De vader en de moeder moeten ieder hun eigen proceskosten betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
stelt, totdat in de bodemprocedure anders is beslist, de navolgende voorlopige regeling tot verdeling van zorg- en opvoedingstaken vast:
  • op zaterdag 8 februari 2025 en zaterdag 15 februari 2025 verblijft [minderjarige] van 12.00 uur tot 13.30 uur bij de vader;
  • op zaterdag 22 februari 2025 en zaterdag 1 maart 2025 verblijft [minderjarige] van 12.00 uur tot 15.00 uur bij de vader;
  • met ingang van zaterdag 8 maart 2025 verblijft [minderjarige] wekelijks op zaterdag van 11.00 uur tot 15.00 uur bij de vader;
  • waarbij de vader [minderjarige] telkens bij de moeder ophaalt en haar weer bij de moeder terugbrengt;
5.2.
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,- per keer dat zij niet (volledig) meewerkt aan de uitvoering van de onder 5.1 van dit vonnis vermelde voorlopige regeling, met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;
5.5.
bepaalt dat de vader en de moeder ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F.M. van Swaaij, voorzieningenrechter, op 28 januari 2025 en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 1:247 lid 3 BW.
3.Artikel 8 EVRM, artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 Handvest van de Grondrechten van de EU.
4.Proceskosten zijn de kosten die iedere partij maakt voor de procedure: advocaatkosten en daarnaast andere kosten, zoals griffierecht en deurwaarderskosten.