ECLI:NL:RBLIM:2025:11484

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
03/179602-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van heroïne met een netto gewicht van 2,97 kilogram

Op 30 mei 2024 heeft de verdachte, samen met medeverdachten, zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 2,97 kilogram heroïne uit Nederland. De verdachte was de bestuurder van een Peugeot 308, die samen met een Renault Clio, waarin medeverdachten zaten, van Rotterdam naar Maasbree reed. De politie volgde de voertuigen na een ANPR-hit en gaf hen een stopteken. Tijdens de controle werd in de Renault Clio een tas met heroïne aangetroffen. De verdachte ontkende wetenschap te hebben van de drugs, maar de rechtbank oordeelde dat hij wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne en dat hij feitelijke macht over de drugs had kunnen uitoefenen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging over onrechtmatige opsporing en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van heroïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/179602-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/179593-24), [medeverdachte 2] (03/179574-24) en [medeverdachte 3] (03/348638-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 30 mei 2024 al dan niet met een of meer anderen opzettelijk ongeveer 3,15 kilogram heroïne heeft uitgevoerd en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, in die zin dat de verdachte heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd. Hoewel de heroïne niet in het voertuig is aangetroffen waar de verdachte in reed, blijkt uit het dossier heel duidelijk dat beide voertuigen steeds dicht bij elkaar in de buurt reden en heeft het rijgedrag gedurende lange periode er alle schijn van dat de voertuigen bij elkaar horen. De officier van justitie heeft ook gewezen op de gegevens die uit het onderzoek aan de telefoon van de verdachte volgen, die bewijzen dat de verdachte het drugstransport van de medeverdachten begeleidde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. De verbalisanten hebben het voertuig, waarin uiteindelijk de drugs aangetroffen zijn, een stopteken gegeven in het kader van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en vervolgens de inzittenden staande gehouden en het voertuig doorzocht. Volgens de verdediging zijn de uitgeoefende opsporingsbevoegdheden en de controle aan het voertuig onrechtmatig geweest. Er blijkt uit het dossier namelijk niet dat daadwerkelijk gebruik is gemaakt van de controlebevoegdheid op grond van de WVW 1994. Er is meteen overgegaan tot doorzoeking van het voertuig waarin de drugs aangetroffen zijn, zonder dat gevraagd is naar het rijbewijs of kentekenbewijs. Het enkel geven van een stopteken is geen controlebevoegdheid. De verbalisanten hebben het voertuig gecontroleerd waartoe zij op grond van artikel 160 WVW 1994 niet bevoegd waren. Artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt hiervoor evenmin een grondslag, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld of van een verdenking als bedoeld in artikel 27 en artikel 67 lid 1 Sv. Aldus is onrechtmatig gebruik gemaakt van de doorzoekingsbevoegdheid. Ook de overige door de verbalisanten genoemde aspecten leiden volgens de verdediging niet tot een objectief redelijk vermoeden van schuld. Hiermee is de controlebevoegdheid enkel gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk om opsporing mogelijk te maken. Dit levert naar het oordeel van de raadsman misbruik van bevoegdheid (schending van het verbod op détournement de pouvoir) op. Het bewijs voor de in de auto aangetroffen heroïne is daarom op onrechtmatige wijze verkregen. De onrechtmatige doorzoeking van de auto, de staandehouding van de verdachte en de doorzoeking van zijn voertuig levert een schending van de privacy van de verdachte op en is een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en daarmee is naar het oordeel van de verdediging ook artikel 6 EVRM geschonden (het recht op een eerlijk proces). Volgens de verdediging is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het vormverzuim dient volgens de raadsman primair tot bewijsuitsluiting te leiden. Mocht de rechtbank de raadsman daarin niet volgen, dan verzoekt hij subsidiair om compensatie van het vormverzuim door strafvermindering.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dan wel dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim maar dat deze geen bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben, heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen en evenmin dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Vormverzuim
De rechtbank verwerpt het verweer ex artikel 359a Sv en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal blijkt dat het onderzoek is gestart met een ANPR-hit (Automatic Number Plate Recognition) op een Peugeot 308.
Indien en voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de ANPR-hit eveneens onrechtmatig is verkregen verwerpt de rechtbank ook dit verweer omdat de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen heeft gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de ANPR-hit.
Ten aanzien van het ontstaan van het vermoeden dat verdachte betrokken kon zijn bij een strafbaar feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verbalisanten volgen vanuit Rotterdam een Peugeot 308 naar aanleiding van een ANPR-hit.
Het valt verbalisanten dan op dat een Renault Clio, met kenteken [kenteken 1] , lijkt ‘mee te rijden’ met de Peugeot 308. Beide voertuigen nemen immers exact dezelfde route vanaf Rotterdam, blijven dicht bij elkaar rijden, maken ruimte voor elkaar bij inhaalacties om vervolgens weer direct achter elkaar te rijden. Daarnaast nemen beide voertuigen dezelfde afrit naar een tankstation en verlaten dit weer gelijktijdig. Uit het politiesysteem blijkt vervolgens dat de Peugeot 308 mogelijk betrokken is bij de handel in verdovende middelen en dat bij de eigenaar van de Renault Clio tijdens een verkeerscontrole in januari 2023, een handelshoeveelheid verdovende middelen, twee telefoons en een grote hoeveelheid contant geld werd aangetroffen.
Naar aanleiding van de voorgaande bevindingen van de verbalisanten merkt de rechtbank vervolgens op dat de verbalisanten bevoegd waren om beide voertuigen, de Renault Clio en de Peugeot 308, te volgen teneinde deze te controleren. Voor gebruikmaking van die controlebevoegdheid hoeft geen bijzondere aanleiding te zijn geweest en deze mag plaatsvinden ongeacht of er een ANPR-hit aan voorafgegaan is. De verbalisanten zijn overgegaan tot het onopvallend volgen van de voertuigen om ze op een later moment aan een controle in het kader van artikel 160 WVW 1994 te onderwerpen. De verbalisanten hebben de Renault Clio, met daarin – zo bleek pas later – medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder en medeverdachte [medeverdachte 2] als bijrijder, uiteindelijk gevolgd tot Maasbree en het voertuig een stopteken gegeven conform de WVW 1994. Direct daarop volgde de staandehouding van de Peugeot 308, waar de verdachte als bestuurder in reed.
Nog voordat de controle op basis van de WVW 1994 kon worden uitgevoerd, ontstond er echter bij verbalisanten een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv dat de inzittenden van de Renault Clio betrokken konden zijn bij enig strafbaar feit. Immers maakte de bestuurder na het geven van het stopteken vreemde rijbewegingen en probeerde te ontkomen aan de staandehouding door het stopteken te negeren en weg te rijden van de politie. Toen het voertuig tot stilstand werd gebracht, zagen de verbalisanten dat de bestuurder van het voertuig snel een telefoon op de achterbank gooide, uitstapte en dat de bestuurder en de bijrijder zeer nerveus en druk om zich heen keken. Zij leken te willen vluchten. Vervolgens zien verbalisanten, vanaf de buitenkant van de auto, een dichtgeknoopte plastic tas op de middenconsole liggen en de op de achterbank gegooide mobiele telefoon met daarop een geopend navigatieprogramma.
Deze feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank er op dat moment bij verbalisanten het redelijk vermoeden kon ontstaan dat de medeverdachten betrokken konden zijn bij een strafbaar feit. De oorspronkelijk bedoelde controle op basis van de WVW 1994 was daardoor niet langer aan de orde. De verbalisanten waren op dat moment daarom bevoegd de Renault Clio te doorzoeken ex artikel 96b, lid 1, Sv. Het aantreffen van de drugs is dus niet het resultaat van onrechtmatig handelen.
Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van (door de raadsman opgeworpen) schending van het verbod op détournement de pouvoir en ook niet van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Van een schending van artikel 6 of artikel 8 EVRM is evenmin sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Bewijsuitsluiting of strafvermindering is dan ook niet aan de orde.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De politie [2] relateerde het volgende:
Op 30 mei 2024 om 17:07 uur zagen wij, verbalisanten, dat een Peugeot 308, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] een melding gaf op de Automatic Numberplate Recognition (ANPR). Hieruit bleek dat het voertuig reed op de A16 ter hoogte van de Van Brienenoordbrug Rotterdam, gaande in de richting van het zuiden. Uit de systemen bleek dat dit voertuig op naam stond van: [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999 te [geboorteplaats 1] . Blijkens de basisregistratie personen is [naam 1] woonachtig op de [adres 1] te [woonplaats 1] . Op dit adres staat ook ingeschreven: [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1995 te [geboorteplaats 1] .
Wij besloten de controle van dit voertuig uit te stellen en het voertuig onopvallend te volgen. Hierop is contact opgenomen met de politiehelikopter ter visuele ondersteuning.
Een Renault Clio, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] , reed sinds de Van Brienenoordbrug op de A16 met de Peugeot 308 mee.
Wij zagen dat de voertuigen de A58 afreden, de A2 opreden en vervolgens de A67 opreden. Zowel de Peugeot 308 als de Renault Clio nam de afrit naar tankstation “Esso [naam tankstation] ”. Omstreeks 18:51 uur verlieten de twee voertuigen het terrein van tankstation “Esso [naam tankstation] ” en reden achter elkaar de A67 op. Wij zagen dat de Renault Clio en de Peugeot 308 continu dicht bij elkaar reden. Wij zagen dat de Renault Clio voor het grootste gedeelte vóór de Peugeot 308 reed. Wij zagen dat beide voertuigen ruimte voor elkaar maakten bij inhaalacties om vervolgens weer direct achter elkaar te rijden.
Omstreeks 19:09 uur reden de voertuigen op de A67 ter hoogte van Maasbree. Wij besloten om de controle op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 op beide voertuigen in te stellen.
Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , reden voor de Renault Clio en gaven de bestuurder van de Renault Clio een volgteken middels het in ons dienstvoertuig aanwezige verlichte transparant. Wij zagen dat er twee personen in het voertuig zaten. Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , reden achter de Peugeot 308 die nog steeds strak achter de Renault Clio reed en zagen dat de remlichten van de Renault Clio direct na het volgteken aangingen. Wij zagen dat de remlichten van de Peugeot 308 direct hierop aangingen. Wij zagen dat de Renault Clio (net als het dienstvoertuig met het volgteken) met de twee rechter wielen op de afrit reed en vervolgens toch terugstuurde de A67 op. Wij zagen dat de Peugeot 308 exact dezelfde stuurbeweging maakte. Direct hierop zagen wij dat de Renault Clio alsnog naar rechts stuurde en het volgteken volgde en de afrit 38 Maasbree nam. Hierbij zagen wij dat de Peugeot 308 nogmaals de afrit opreed achter de Renault Clio aan, maar dat deze op het laatste moment over het puntstuk de A67 weer op reed.
Wij zagen vervolgens dat de Renault Clio het volgteken negeerde. Hierop hebben wij ons onopvallende dienstvoertuig langs de Renault Clio gereden door de grasrand en ons dienstvoertuig stilgezet voor de Renault Clio. Wij zijn uit ons dienstvoertuig gestapt en in de richting van de Renault Clio gelopen. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat de bestuurder van het voertuig snel een telefoon op de achterbank gooide. Wij hebben de bestuurder en bijrijder vervolgens uit het voertuig laten stappen. Wij zagen dat de bestuurder en bijrijder erg nerveus leken en druk om zich heen keken. Hierbij kregen wij het sterke vermoeden dat zij hun kansen aan het inschatten waren om weg te kunnen rennen. Wij zagen in het middenconsole van het voertuig direct een dichtgeknoopte plastic Albert Heijn tas liggen. Tevens konden wij van buiten het voertuig zien dat er een navigatie openstond op de telefoon die op de achterbank was gegooid door de bestuurder. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , kreeg het sterke vermoeden dat de bestuurder en bijrijder iets strafbaars te verbergen hadden in het voertuig. (De rechtbank begrijpt dat er bij verbalisant een redelijk vermoeden ontstond dat verdachte betrokken kon zijn bij een strafbaar feit).
Wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben de Renault Clio doorzocht op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Wij openden de Renault Clio en zagen hierbij direct de dichtgeknoopte plastic Albert Heijn tas liggen op het middenconsole. Hierop hebben wij de dichtgeknoopte plastic Albert Heijn tas ter plaatse in beslag genomen en hebben deze geopend. Hierbij zagen wij dat de tas gevuld was met meerdere, in plastic verpakte, blokken.
De plastic Albert Heijn tas met blokken is ter plaatse veiliggesteld op de voorgeschreven wijze in een ademende sealbag door middel van gebruik van latex handschoenen.
Na de aanhoudingen bleek de bestuurder te zijn: [medeverdachte 1] geboren op [geboortedatum 4] 2003 te [geboorteplaats 2] . De bijrijder bleek te zijn: [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 5] 2001 te [geboorteplaats 3] .
Wij, verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , zagen dat er één persoon in de Peugeot 308 zat. Wij gaven de bestuurder van de Peugeot 308 een volgteken middels het in ons dienstvoertuig aanwezige verlichte transparant. De controle van de Peugeot 308 vond plaats op parkeerplaats Deersels.
Over de
staandehouding van de Peugeot 308 [3] relateerden de verbalisanten onder meer het volgende:
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , vorderde aan de bestuurder een geldig rijbewijs en kentekenbewijs. De bestuurder overhandigde mij een kentekenbewijs van de Peugeot en een geldig Nederlands rijbewijs. Hiermee gaf de bestuurder op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats 1] .
Met betrekking tot
de eindbestemming [4] relateerden de verbalisanten aanvullend als volgt:
Tijdens de doorzoeking van de Renault Clio met kenteken [kenteken 1] pakte ik, verbalisant [verbalisant 1] , de telefoon vast. Ik zag dat het een blauwe iPhone betrof met een kapotte achterzijde. Door de verdachte werd na de cautie verklaard dat dit zijn telefoon was. Ik zag dat de telefoon in een vergrendelde modus stond maar de route op het scherm zichtbaar was. Op deze wijze kon ik zien dat de eindbestemming van de route de volgende locatie betrof: [adres 2] in Duitsland. Deze locatie in Duitsland betreft een op dat adres gevestigde Burger King.
De camerabeelden van het tankstation ‘Esso [naam tankstation] ’ van 30 mei 2024 van 18:30 uur tot en met 19:00 uur werden opgevraagd. Uit
de beschrijving van de beelden [5] volgt het volgende:
Op de beelden zag ik dat eerst de Clio komt aangereden met hier achteraan de Peugeot. Ik zie dat de bestuurder van de Clio het voertuig stilzet bij pomp 6. Ik zie dat de bestuurder en bijrijder blijven zitten in het voertuig. Ik zie dat de bestuurder van de Peugeot het voertuig stilzet bij de naast gelegen pomp. Ik zie dat de bestuurder van de Peugeot uitstapt en gaat tanken. Ik zie dat de bijrijder van de Clio een aantal keer kijkt naar de bestuurder van de Peugeot. Vervolgens zie ik dat de bestuurder van de Peugeot de tankshop in loopt. Vervolgens zie ik dat de bijrijder van de Clio uitstapt, iets in de prullenbak gooit en weer in de Clio stapt. Vervolgens zie ik dat de bestuurder van de Peugeot terugkomt en instapt in de Peugeot. Vervolgens zie ik dat de Clio wegrijdt en de Peugeot hier direct achteraan rijdt.
Verbalisant [verbalisant 7] [6] relateerde aanvullend als volgt:
Voordat de voertuigen gezamenlijk door de ANPR-portalen reden, gaf de Renault om 15:12 uur een hit op A16 Li Pr 20.1 Brienenoordbrug.
De in de Renault Clio aangetroffen plastic tas werd
in beslag genomen [7] onder goednummer 1709381. De blokken die in de tas zaten werden
in beslag genomen [8] onder goednummer 1709385.
Aan de blokken met verdovende middelen met goednummer 1709385 werd het
SIN-nummer AART5117NL [9] gekoppeld en aan de plastic tas werd het
SIN-nummer AART5118NL [10] gekoppeld.
Uit het
forensisch onderzoek [11] blijkt het volgende:
Het volgende onderzoeksitem is aangeboden voor onderzoek:
Uniek voorwerp nummer: AART5117NL
BVH-goednummer: G1709385
Object: 6 wit gekleurde blokverpakkingen met daarin een bruin gekleurd blok
Brutogewicht: 3076,25 gram
Nettogewicht: 2973,87 gram
Door ons is het volgende waargenomen en bevonden.
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9381NL
Object: monstername 1 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9382NL
Object: monstername 2 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9383NL
Object: monstername 3 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9384NL
Object: monstername 4 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9385NL
Object: monstername 5 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Veiliggesteld monster afkomstig van goed AART5117NL
Uniek voorwerp nummer: AARX9386NL
Object: monstername 6 van 6
Bijzonderheden: afkomstig van 1 van de 6 blokken
Uit
het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) [12] volgt onder meer:
Kenmerk: AART5117NL
Omschrijving: blok(ken) bruin, uit 2973,87 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek: zes
Conclusie: bevat heroïne
De verbalisant relateerde met betrekking tot
het testen van de blokken [13] als volgt:
Ik heb de breathable evidence bag geopend conform Forensische Opsporingsnormen, te weten middels dubbele handschoenen en een mondkapje. Ik opende vervolgens de Albert Heijn tas en zag dat hierin 6 blokken zaten verpakt. Eén van deze blokken werd door mij getest en vervolgens separaat verpakt. De overige vijf blokken zijn door mij niet aangeraakt en in de Albert Heijn tas gebleven.
In het proces-verbaal
vooronderzoek lab [14] staat onder meer het volgende beschreven:
Wij stelden vast dat de 5 verpakkingen te bevuild waren voor dactyloscopisch vervolgonderzoek. Daarom heb ik, verbalisant [verbalisant 8] , de gehele buitenzijde van alle 5 de blokverpakkingen apart bemonsterd op humane biologische sporen. Ik heb de sporen veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN AARH0177NL, AARH0178NL, AARH0179NL, AARH0180NL en AARH0181NL, verpakt en verzegeld. De sporen hebben een relatie met SIN AART5118NL.
Uit het
rapport Forensisch DNA-onderzoek [15] van The Maastricht Forensic Insitute volgt het volgende:
Tabel 4 – Resultaat van het (vergelijkend) DNA-onderzoek
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van DNA
Gehele buitenzijde van 1 van de 5 blokken (met SIN AART5118NL)
AARH0180NL
DNA-mengprofiel afkomstig van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard.
Onbekende man A
(DNA-hoofdprofiel)
Tabel 5 – DNA-profiel(en) opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken
SIN
Mogelijke donor van DNA
DNA-profielcluster
Gehele buitenzijde van 1 van de 5 blokken (met SIN
AART5118NL)
AARHO18ONL
(DNA-hoofdprofiel)
Onbekende man A
45623
De DNA-profielen in DNA-profielcluster 45623 komen overeen met één of meer DNA-profielen in één of meer buitenlandse DNA-databanken.
De code van
het DNA-profiel uit Duitsland [16] is: K051908800354. Met deze code zijn in Duitsland door middel van een internationaal rechtshulpverzoek de bij het DNA-profiel behorende
gegevens [17] opgevraagd. De
identificatie naar aanleiding van DNA-sporen [18] leidt vervolgens naar [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1995 te [geboorteplaats 1] .
In de Peugeot 308, waar medeverdachte [verdachte] in reed, werd in de middenconsole een grijze Apple iPhone 12 Pro Max aangetroffen en deze is
in beslag genomen [19] onder goednummer 1709378. Uit
onderzoek aan deze inbeslaggenomen telefoon [20] kwam het volgende naar voren:
Apple ID: [apple ID 1]
Last MSISDN: [telefoonnummer 1]
Device Name: Iphone van [verdachte]
De verdachte [verdachte] is aangehouden op 30 mei 2024 om 19.15 uur. Op 30 mei 2024 werd de verdachte om 19.16 uur twee keer gebeld door het contact ' [naam 2] ' met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Om 19.11 uur heeft de verdachte zelf gebeld naar dit contact. Op 30 mei 2024 zijn er nog 14 meer contacten geweest in- en uitgaand met ' [naam 2] '.
Daarnaast is er op 30 mei 2024 ook veelvuldig contact geweest met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] , dit blijkt het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Het laatste chatgesprek binnen WhatsApp is een gesprek met ' [naam 2] '.
H= ' [naam 2] '
G= gebruiker telefoon
22-05-2024
H: Ouiii
H: Wat doe je [verdachte] ?
G: Wie is dit
H: Ik khalou [medeverdachte 3]
G: Oh heb je nieuwe num
27-05-2024
G: Stuurt een video waarbij vermoedelijk heroïne op een folie ligt en wordt aangestoken waardoor de heroïne uitloopt.
28-05-2024
H: [telefoonnummer 4]
29-05-2024
H: [telefoonnummer 5]
H: Dienturk de nr
G: Saff sgoed
H: Bel hem van te voren 21 min zeg ben Nifo van [naam 3]
H: [medeverdachte 3]
H: Stuurt afbeelding met adres: [adres 2] [plaats]
H: Dat is die 2e adres van hun
G: Ohke
H: De ze Moeten nadat je trab heb gepakt
G: Dan moet ik ze terug brengen na roertje
H: Wat
G: K rij met hun meena die adres
G: Daarna bedoel ik rijden we terug na roertje
H: Laat ze eerst die mensen helpen dan zeg ik wat ze moeten doen
G: Saff is goed
G: Moet k voor je filmen
H: Nee maar
H: Kijk
H: Stuurt audio: 'Kijk doe die van ene liter, doe maar op folie, goed laten lopen dan moet je m zetten. En die van 2 liter moet je op folie doen, doe maar naast elkaar zetten ja’.
G: Oke
G: Stuurt weer een foto van 2 substanties op een folie.
G: Linker is 1
G: Rechter is van 2
30-05-2024
G: Jo khalo
G: Ik doe nu kleren aan kom ik na je toe
G: Jo khalo we gaan ny vertrekken
H: Okee
Het volgende chatgesprek in WhatsApp betreft het gesprek met telefoonnummer [telefoonnummer 3] , dit betreft het nummer van verdachte [medeverdachte 1] . Dit gesprek is gestart op 29 mei 2024.
E: [medeverdachte 1]
G: Gebruiker telefoon
29-05-2024
E: Yo
G: Emoticon van duim omhoog
G: [adres 2] [plaats]
E: Yo
G: Yo bro
G: 3 uur morgen
G: Heb je adres nog
E: Ja man
G: Aai
30-05-2024
G: Joo
E: Ben je daar
G: Ben onderweg na jou is beetje druk op de weg
G: Wacht beetje daar waar ik gister na je toe kwam
E: Hoelaang
E: Was 3 hier al
G: Sgoed
G: Ben onderweg aneef
E: Yo
E: Bijna hier?
G: Ja nifo
G: 5 min
G: S esso
G: Kom daar na toe
Het volgende chatgesprek in WhatsApp betreft het gesprek met telefoonnummer [telefoonnummer 4] , dit telefoonnummer is in het politiesysteem gekoppeld aan [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] -1999. Dit betreft tevens de tenaamgestelde van de Peugeot waar [verdachte] in reed.
S = [telefoonnummer 4]
G = gebruiker telefoon
G: Slm [naam 1]
G: Mer [verdachte]
G: Alles goed
S: Salam [verdachte] goed hmdl met jou
G: Hmdlh
G: Vraagje is khalo nog aan slapen
S: Jaa hij slaapt nog maar ga hem zo wakker maken
S: Want hij moet wakker worden
S: Moet ik wat zeggen?
G: Jaa
G: Kan je hem vragen
G: Of ik na je toe moet komen nu
S: Isgoedd
G: Oke chokran
S: Heb het gezegd
S: Hij zegt ga je nu appen
G: Oke sgoed
Verbalisant [verbalisant 9] [21] relateerde als volgt:
Khalo betekent in het Arabisch broer van je moeder en ik zag in het politiesysteem dat de Peugeot [kenteken 2] op 6 augustus 2024 op naam is gezet van [naam 4] op de [adres 3] in [woonplaats 2] . Dit is de moeder van [verdachte] .
Bij de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 1] werd een grijze Apple iPhone 11 Pro Max die hij in zijn handen had
in beslag genomen [22] onder goednummer 1709377. Uit
onderzoek aan deze inbeslaggenomen telefoon [23] kwam het volgende naar voren:
Apple ID: [apple ID 2]
Last MSISDN: [telefoonnummer 6] [telefoonnummer 3]
Whatsapp: [telefoonnummer 3]
Ik zocht in de extractie van de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] naar het nummer van de verdachte [verdachte] . Ik zie dat de telefoon op 30 mei 2024 meerdere keren werd gebeld door de telefoon van [verdachte] , namelijk om 16:51 uur en 16:45 uur.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte [verdachte] blijkt dat [verdachte] contact heeft met een contact " [naam 2] ". Ik zie dat dit contact ook voorkomt in de telefoon van de verdachte [medeverdachte 1] . Ik zie dat er berichten zijn verstuurd op 29 en 30 mei. Ik zie dat deze berichten gewist zijn. Ik zie dat de verdachte [medeverdachte 1] op 29 mei 2024 en 30 mei 2024 meerdere keren belde naar het nummer van " [naam 2] ".
De telefoon welke onder de verdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen is, maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] . Ik zie dat dit telefoonnummer staat opgeslagen in de telefoon onder de naam [medeverdachte 2] .
Ik zocht op het adres “ [adres 2] [plaats] ". Ik zie dat er op 30 mei 2024 om 17:08 uur een bericht werd verstuurd met snapchat naar het contact [medeverdachte 2] . De inhoud van dit bericht betreft " [adres 2] [plaats] ".
In de Renault Clio werd op de achterbank een blauwe Apple iPhone 14 aangetroffen. Door de verdachte werd verklaard dat dit zijn telefoon was. De telefoon is
in beslag genomen [24] onder goednummer 1709370. Uit
onderzoek aan deze inbeslaggenomen telefoon [25] kwam het volgende naar voren:
Apple ID: [apple ID 3]
Last used MSISDN: [telefoonnummer 7]
Ik, verbalisant [verbalisant 10] , heb onderzoek gedaan naar de belgeschiedenis op deze telefoon. Ik zag dat er vanaf 30 maart 2024 66 keer contact is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] . Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer gebruikt wordt door medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit betreffen zowel inkomende als uitgaande telefoongesprekken. Op 30 mei 2024, de dag van de aanhouding, heeft er nog tweemaal een uitgaand gesprek plaatsgevonden om 12:57 uur. Er is tevens contact geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] via de app 'WhatsApp'.
Ik zie tevens dat er op 30 mei 2024 viermaal contact is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit de processen verbaal van onderzoek van de telefoons van medeverdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] bleek dat er ook contact is geweest met dit telefoonnummer. Dit telefoonnummer zou toebehoren aan een contactpersoon genaamd ' [naam 2] '. In deze telefoon zie ik overigens dat er geen naam aan gekoppeld staat. De vier gesprekken betreffen uitgaande gesprekken welke plaats hebben gevonden om 15.13 uur en 15.14 uur. Twee gesprekken duurden slechts 1 seconde en twee duurden 24 seconden.
De verdachte [26] verklaarde op de terechtzitting van 13 september 2024, voor zover van belang, het volgende:
Ik ken [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ik was op weg naar het adres dat in mijn telefoon staat.
3.3.3
Overwegingen van de rechtbank
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat op 30 mei 2024 een Renault Clio (met [medeverdachte 1] als bestuurder en [medeverdachte 2] als bijrijder) en een Peugeot 308 (met de verdachte als bestuurder) in colonne van Rotterdam naar Maasbree zijn gereden en dat in de Renault Clio zes blokken heroïne lagen met een netto gewicht van 2973,98 gram. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van heroïne uit Nederland. De rechtbank overweegt als volgt.
Vervoeren van heroïne
Voor de bewezenverklaring van het al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en) vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid drugs is nodig dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die drugs en feitelijke macht over de drugs heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken. Daarvoor moet de verdachte op z'n minst de aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard dat het verdovende middel in zijn machtssfeer aanwezig is geweest.
De verdachte was op 30 mei 2024 de bestuurder van de Peugeot 308. Hij verklaarde dat hij op weg was naar het adres in Duitsland dat in zijn telefoon stond. Dat adres betreft: [adres 2] , [plaats] , in Duitsland en ontving hij een dag eerder van [naam 2] . Tegen [naam 2] zei hij dat hij “met ze mee zou rijden naar het adres”. Op zijn beurt stuurde hij het adres door aan [medeverdachte 1] en sprak met hem af om “3 uur morgen”.
Een dag later heeft hij [naam 2] laten weten “we gaan nu vertrekken” en is hij samen met [medeverdachte 1] van Rotterdam naar Maasbree gereden, met de bedoeling om de grens over te gaan naar [plaats] , in Duitsland. Verbalisanten relateerden dat de auto’s bij elkaar hoorden en dat ze, gelet op de rijbewegingen die ze maakten, het samen stoppen bij het tankstation en het daarna weer samen de weg vervolgen, echt samen reden. De Peugeot 308 hoorde dus bij de Renault Clio, waarin uiteindelijk de heroïne is aangetroffen in een plastic zak in de middenconsole.
Op 30 mei 2024 heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met [medeverdachte 1] en [naam 2] . Om 16:45 uur en 16:51 uur, vlak voordat ze door de ANPR in Rotterdam reden, heeft hij [medeverdachte 1] gebeld. Om 19:09 uur werd het volgteken gegeven aan de Renault Clio en vlak daarna volgde het volgteken voor de Peugeot 308. Om 19:11 uur heeft de verdachte naar het contact [naam 2] gebeld en [naam 2] heeft hem om 19:16 uur twee keer teruggebeld. Op de pleegdatum zijn daarnaast nog 14 contacten in- en uitgaand geweest met [naam 2] .
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte niet alleen een belangrijke rol heeft vervuld door op de pleegdatum de volgauto te besturen en het drugstransport te begeleiden, maar ook in de voorbereiding een essentiële schakel is geweest.
Hoewel de heroïne uiteindelijk niet in de auto is aangetroffen waar de verdachte in reed, acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en hij heeft daar, gelet op de rol die hij heeft gehad in de voorbereiding van het transport en het nauwe en bewuste samenwerken met [medeverdachte 1] op de dag zelf, feitelijke macht over kunnen uitoefenen. De verdachte heeft tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren van de aangetroffen heroïne.
Buiten het grondgebied van Nederland brengen
Onder het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen is op grond van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet mede begrepen het met bestemming naar het buitenland vervoeren van die middelen. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Er is dan ook sprake van medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 30 mei 2024 te Maasbree, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2,97 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis gelet op de rol van de verdachte, aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, in geval van een veroordeling, aan te sluiten bij de LOVS-oriëntatiepunten voor het bezit van harddrugs en om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheden van de zaak en om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de gedragingen
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van 2,97 kilogram heroïne. Het drugstransport kende een zekere mate van professionaliteit. De verdachte heeft niet alleen een belangrijke rol vervuld door het drugstransport te begeleiden in een volgauto, maar is ook in de voorbereiding een essentiële schakel geweest doordat hij informatie heeft doorgespeeld aan de medeverdachten. De verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit met alle kwalijke neveneffecten van dien. Drugshandel gaat namelijk vaak gepaard met vele andere vormen van (gewelds-, vermogens- en andere) criminaliteit en is een gevaar voor het milieu en de volksgezondheid.
Persoon van de verdachte
De verdachte is een jongeman van 23 jaar die nog niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Hij staat inmiddels een jaar onder schorsingstoezicht bij de reclassering. De reclassering stelt in haar rapport vast dat de verdachte zich aan de afspraken houdt en het advies is om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden en om het toezicht voort te zetten. De reclassering ziet mogelijkheden om met de verdachte te werken aan gedragsverandering.
De rechtbank houdt rekening met deze en andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting besproken.
De straf
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de verdachte moet duidelijk zijn dat dergelijk gedrag onaanvaardbaar is. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Voor de uitvoer van bijna 3 kilogram harddrugs geldt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat de rol van de verdachte gelijk is aan de rol die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gehad. Hun rollen zijn min of meer inwisselbaar. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een grotere coördinerende of aansturende rol heeft gehad.
Alle omstandigheden afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek passend. De rechtbank zal een deel van die straf, groot 8 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Met de officier van justitie acht de rechtbank een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte 3] , de oom van de verdachte, niet proportioneel. Zij zal dit dan ook achterwege laten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
meldplicht bij de reclassering:
veroordeelde meldt zich na twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij de Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 3029 AK Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
gedragsinterventie cognitieve vaardigheden:
veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
contactverbod:
veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 5] 2001 te [geboorteplaats 3] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedatum 4] 2003 te [geboorteplaats 2] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
dagbesteding:
veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. C.P.W. van Well en mr. J. van Berchum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2025.
Buiten staat
Mr. Van Berchum en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE:
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Maasbree, gemeente Peel en Maas, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,15 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties, proces-verbaalnummer PL2300-2024088261, gesloten op 14 november 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 343.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2024, p. 28-32 en de bijbehorende foto’s op p. 38-39.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2024, p. 45-46.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2024, p. 49.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2024, p. 151.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 124.
7.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709381) van 30 mei 2024, p. 300.
8.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709385) van 30 mei 2024, p. 302.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2024, p. 52.
10.Proces-verbaal vooronderzoek lab van 7 juni 2024, p. 79.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek aan onderzoeksitems van 10 juni 2024, p. 59-62.
12.Rapport NFiDENT van 7 juni 2024, p. 63.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2024, p. 131.
14.Proces-verbaal vooronderzoek lab van 7 juni 2024, p. 80.
15.Rapport Forensisch DNA-onderzoek van 25 juli 2024, p. 82-84 en de bijlage op p. 86.
16.Rapport van het NFI van 30 juli 2024, p. 105.
17.Europees onderzoeksbevel van 5 augustus 2024, p. 91, 92 en 97.
18.Proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake profielcluster 45623 van 20 september 2024, p. 90 en de Duitse informatie op p. 108.
19.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709378) van 30 mei 2024, p. 299.
20.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2024, p. 158-162.
21.Proces-verbaal van verdenking van 29 oktober 2024, p. 207.
22.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709377) van 30 mei 2024, p. 301.
23.Proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2024, p. 167-168.
24.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709370) van 30 mei 2024, p. 294.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2024, p. 153 en 155.
26.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 13 september 2024.