ECLI:NL:RBLIM:2025:11481

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
03/179593-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de uitvoer van heroïne met bijzondere voorwaarden voor de verdachte

In deze strafzaak heeft de rechtbank Limburg op 21 november 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 2,97 kilogram heroïne. De verdachte, geboren in 2003, werd bijgestaan door mr. L.S.T.H. Ruijters, advocaat te Eindhoven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 november 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en gedragsinterventie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als zogenaamde 'loopjongen', een essentiële bijdrage heeft geleverd aan het criminele drugscircuit. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank verklaarde ook de inbeslaggenomen verdovende middelen en de plastic tas verbeurd, en de auto werd eveneens verbeurd verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/179593-24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] ) op [geboortedatum 1] 2003,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.S.T.H. Ruijters, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 november 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (03/179574-24), [medeverdachte 2] (03/179602-24) en [medeverdachte 3] (03/348638-24).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 30 mei 2024 al dan niet met een of meer anderen opzettelijk ongeveer 3,15 kilogram heroïne heeft uitgevoerd en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, in die zin dat de verdachte heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd. De officier van justitie heeft gewezen op de bekennende verklaring van de verdachte en heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. De verbalisanten hebben het voertuig, met daarin de verdachte als bestuurder, een stopteken gegeven in het kader van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en vervolgens de verdachte staande gehouden en het voertuig doorzocht. Volgens de verdediging zijn de uitgeoefende opsporingsbevoegdheden en de controle aan het voertuig onrechtmatig geweest. Er blijkt uit het dossier namelijk niet dat daadwerkelijk gebruik is gemaakt van de controlebevoegdheid op grond van de WVW 1994. Er is meteen overgegaan tot doorzoeking van het voertuig waarin de drugs aangetroffen zijn, zonder dat gevraagd is naar het rijbewijs of kentekenbewijs. Het enkel geven van een stopteken is geen controlebevoegdheid. De verbalisanten hebben het voertuig gecontroleerd waartoe zij op grond van artikel 160 WVW 1994 niet bevoegd waren. Artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (Sv) biedt hiervoor evenmin een grondslag, nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld of van een verdenking als bedoeld in artikel 27 en artikel 67 lid 1 Sv. Aldus is onrechtmatig gebruik gemaakt van de doorzoekingsbevoegdheid. Ook de overige door de verbalisanten genoemde aspecten leiden volgens de verdediging niet tot een objectief redelijk vermoeden van schuld. Hiermee is de controlebevoegdheid enkel gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, namelijk om opsporing mogelijk te maken. Dit levert naar het oordeel van de raadsman misbruik van bevoegdheid (schending van het verbod op détournement de pouvoir) op. Het bewijs voor de in de auto aangetroffen heroïne is daarom op onrechtmatige wijze verkregen. De onrechtmatige doorzoeking van zijn auto levert een schending van de privacy van de verdachte op en is een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en daarmee is naar het oordeel van de verdediging ook artikel 6 EVRM geschonden (het recht op een eerlijk proces). Volgens de verdediging is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het vormverzuim dient volgens de raadsman primair tot bewijsuitsluiting te leiden. Mocht de rechtbank de raadsman daarin niet volgen, dan verzoekt hij subsidiair om compensatie van het vormverzuim door strafvermindering.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, dan wel dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim maar dat deze geen bewijsuitsluiting tot gevolg dient te hebben, heeft de raadsman zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Vormverzuim
De rechtbank verwerpt het verweer ex artikel 359a Sv en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat uit het proces-verbaal blijkt dat het onderzoek is gestart met een ANPR-hit (Automatic Number Plate Recognition) op een Peugeot 308 met kenteken [kenteken 1] . Een ander voertuig dan het voertuig waarin (zo bleek later) verdachte reed.
Indien en voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de ANPR-hit eveneens onrechtmatig is verkregen verwerpt de rechtbank ook dit verweer omdat de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen heeft gevonden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de ANPR-hit.
Ten aanzien van het ontstaan van het vermoeden dat verdachte betrokken kon zijn bij een strafbaar feit overweegt de rechtbank als volgt.
Verbalisanten volgen vanuit Rotterdam een Peugeot 308 naar aanleiding van een ANPR-hit.
Het valt verbalisanten dan op dat een Renault Clio, met kenteken [kenteken 2] , lijkt ‘mee te rijden’ met de Peugeot 308. Beide voertuigen nemen immers exact dezelfde route vanaf Rotterdam, blijven dicht bij elkaar rijden, maken ruimte voor elkaar bij inhaalacties om vervolgens weer direct achter elkaar te rijden. Daarnaast nemen beide voertuigen dezelfde afrit naar een tankstation en verlaten dit weer gelijktijdig. Uit het politiesysteem blijkt vervolgens dat de Peugeot 308 mogelijk betrokken is bij de handel in verdovende middelen en dat bij de eigenaar van de Renault Clio tijdens een verkeerscontrole in januari 2023, een handelshoeveelheid verdovende middelen, twee telefoons en een grote hoeveelheid contant geld werd aangetroffen.
Naar aanleiding van de voorgaande bevindingen van de verbalisanten merkt de rechtbank vervolgens op dat de verbalisanten bevoegd waren om het voertuig, de Renault Clio, te volgen teneinde dit te controleren. Voor gebruikmaking van die controlebevoegdheid hoeft geen bijzondere aanleiding te zijn geweest en deze mag plaatsvinden ongeacht of er een ANPR-hit aan voorafgegaan is. De verbalisanten zijn overgegaan tot het onopvallend volgen van het voertuig om het op een later moment aan een controle in het kader van artikel 160 WVW 1994 te onderwerpen. De verbalisanten hebben de Renault Clio, met daarin – zo bleek pas later – verdachte als bestuurder, uiteindelijk gevolgd tot Maasbree en het voertuig een stopteken gegeven conform de WVW 1994.
Nog voordat de controle op basis van de WVW 1994 kon worden uitgevoerd, ontstond er echter bij verbalisanten een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Sv dat de bestuurder van de Renault Clio betrokken kon zijn bij enig strafbaar feit. Immers maakte de bestuurder na het geven van het stopteken vreemde rijbewegingen en probeerde te ontkomen aan de staandehouding door het stopteken te negeren en weg te rijden van de politie. Toen het voertuig tot stilstand werd gebracht, zagen de verbalisanten dat de bestuurder van het voertuig snel een telefoon op de achterbank gooide, uitstapte en zeer nerveus en druk om zich heen keek. Hij leek te willen vluchten. Vervolgens zien verbalisanten, vanaf de buitenkant van de auto, een dichtgeknoopte plastic tas op de middenconsole liggen en de op de achterbank gegooide mobiele telefoon met daarop een geopend navigatieprogramma.
Deze feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van de rechtbank er op dat moment bij verbalisanten het redelijk vermoeden kon ontstaan dat verdachte betrokken kon zijn bij een strafbaar feit. De oorspronkelijk bedoelde controle op basis van de WVW 1994 was daardoor niet langer aan de orde. De verbalisanten waren op dat moment daarom bevoegd de Renault Clio te doorzoeken ex artikel 96b, lid 1, Sv. Het aantreffen van de drugs is dus niet het resultaat van onrechtmatig handelen.
Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van (door de raadsman opgeworpen) schending van het verbod op détournement de pouvoir en ook niet van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Van een schending van artikel 6 of artikel 8 EVRM is evenmin sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Bewijsuitsluiting of strafvermindering is dan ook niet aan de orde.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte het feit ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid Sv, met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de achtervolging, staandehouding en doorzoeking van de Renault Clio;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de staandehouding van de Peugeot 308; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen met informatie over de eindbestemming; [4]
- de beschrijving van de camerabeelden van het tankstation ‘Esso [naam tankstation] ’; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen met een eerdere ANPR-hit; [6]
- de kennisgeving van inbeslagneming plastic tas; [7]
- de kennisgeving van inbeslagneming verdovende middelen; [8]
- het proces-verbaal van bevindingen; [9]
- het proces-verbaal vooronderzoek lab; [10]
- het proces-verbaal forensisch onderzoek; [11]
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI); [12]
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het testen van de blokken; [13]
- het rapport Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Insitute; [14]
- het rapport van het NFI van 30 juli 2024; [15]
- het Europees onderzoeksbevel van 5 augustus 2024; [16]
- het proces-verbaal identificatie naar aanleiding van DNA-sporen; [17]
- de kennisgeving van inbeslagneming Apple iPhone 12 Pro Max grijs met goednummer 1709378; [18]
- het onderzoek aan de Apple iPhone 12 Pro Max grijs met goednummer 1709378; [19]
- het proces-verbaal van bevindingen omtrent de resultaten uit het onderzoek aan de Apple iPhone 12 Pro Max grijs; [20]
- de kennisgeving van inbeslagneming Apple iPhone 11 Pro Max grijs met goednummer 1709377; [21]
- het onderzoek aan de Apple iPhone 11 Pro Max grijs met goednummer 1709377; [22]
- de kennisgeving van inbeslagneming Apple iPhone 14 blauw met goednummer 1709370; [23]
- het onderzoek aan de Apple iPhone 14 blauw met goednummer 1709370. [24]
3.3.3
Overwegingen van de rechtbank
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een plastic tas met netto 2973,87 gram heroïne vervoerde met Duitsland als eindbestemming.
Buiten het grondgebied van Nederland brengen
Onder het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen is op grond van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet mede begrepen het met bestemming naar het buitenland vervoeren van die middelen. Om die reden acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, die de plastic tas met inhoud daadwerkelijk heeft vervoerd, en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Er is dan ook sprake van medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 30 mei 2024 te Maasbree, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2,97 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten en gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de bijzondere voorwaarden meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte is duidelijk misbruikt door een bepaalde organisatie. Het was een eenmalige misstap. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid genomen, heeft een blanco strafblad ten aanzien van misdrijven en heeft al ruim zes maanden vastgezeten. De raadsman heeft ook gewezen op het recente positieve reclasseringsadvies. Hij ziet op basis daarvan geen aanleiding om het reclasseringstoezicht te verlengen of om bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de gedragingen
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van 2,97 kilogram heroïne. De verdachte heeft als zogenaamde ‘loopjongen’ een essentiële bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit met alle kwalijke neveneffecten van dien. Drugshandel gaat namelijk vaak gepaard met vele andere vormen van (gewelds-, vermogens- en andere) criminaliteit en is een gevaar voor het milieu en de volksgezondheid.
Persoon van de verdachte
De verdachte is een jongeman van 22 jaar die nog niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Hij staat inmiddels een jaar onder schorsingstoezicht bij de reclassering. De reclassering stelt in haar rapport vast dat de verdachte gemotiveerd is en dat hij inmiddels werk heeft waar hij voldoende inkomen uit vergaart. Het risico op recidive wordt ingeschat op laag-gemiddeld. In het reclasseringsadvies komt het beeld naar voren van iemand die impulsief is en vermoedelijk licht verstandelijk beperkt. De reclassering ziet enige tekorten op het gebied van handelingsvaardigheden, maar merkt op dat de verdachte zijn eigen gedrag goed kan organiseren. Daardoor ziet zij geen aanknopingspunten om in te zetten op pedagogische ondersteuning. De reclassering ziet wel meerwaarde in het continueren van het toezicht en in het opleggen van een training cognitieve vaardigheden voor licht verstandelijk beperkten.
De rechtbank houdt rekening met deze en andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals ter terechtzitting besproken.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman om het jeugdstrafrecht toe te passen, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte was ten tijde van het plegen van het strafbare feit meerderjarig, zodat in beginsel het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank ziet in het advies van de reclassering, de leeftijd van de verdachte, zijn houding, zijn vaardigheden en de omstandigheden waaronder het feit is begaan ook geen reden om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De straf
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voor de verdachte moet duidelijk zijn dat dergelijk gedrag onaanvaardbaar is. Hij had op meerdere momenten andere beslissingen kunnen en moeten nemen. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Voor de uitvoer van bijna 3 kilogram harddrugs geldt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden.
Alle omstandigheden afwegend acht de rechtbank – net als de officier van justitie – een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek passend. De rechtbank zal een deel van die straf, 8 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Met de officier van justitie acht de rechtbank een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte 1] , een neef van de verdachte, niet proportioneel. Zij zal dit dan ook achterwege laten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop een auto, een hoeveelheid verdovende middelen en een plastic tas die onder de verdachte in beslag zijn genomen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen auto verbeurd verklaard dient te worden en dat de verdovende middelen moeten worden onttrokken aan het verkeer. Ten aanzien van de plastic tas heeft de officier van justitie de teruggave aan de verdachte gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen verdovende middelen en plastic tas. Hij heeft wel verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de verdachte, althans de waarde ervan. De raadsman heeft aangevoerd dat de auto in beslag is genomen als middel om verdovende middelen te vervoeren, maar wijst de rechtbank erop dat dat maar eenmalig is gebeurd, dat het geen geprepareerde auto was en dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen al zal ondervinden in de straf die aan hem opgelegd zal gaan worden. Volgens de raadsman is het overbodig om de verdachte ook nog financieel te treffen door zijn auto verbeurd te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De inbeslaggenomen plastic tas, waarin de verdovende middelen zijn vervoerd en met behulp van welke het feit is begaan als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank verbeurd verklaren nu die plastic tas kennelijk afzonderlijk in beslag is genomen en ook als zelfstandig item op de beslaglijst staat.
De rechtbank zal voorts de inbeslaggenomen auto verbeurd verklaren, omdat het strafbare feit met behulp van deze auto is begaan als bedoeld in artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
meldplicht bij de reclassering:
veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041504, of bij zijn huidige toezichthouder. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
gedragsinterventie cognitieve vaardigheden:
veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie CoVa+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
contactverbod:
veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedatum 2] 2001 te [geboorteplaats 2] ) en [medeverdachte 3] (geboren op [geboortedatum 3] 1995 te [geboorteplaats 2] ), zolang de reclassering dit verbod nodig vindt;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beslag
-
verklaart verbeurdde volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 STK Personenauto (Omschrijving: PL2300-2024086836-G1685417, zwart, merk: Renault, chassisnr: [chassisnummer] , bouwjaar 2005);
  • 1 STK Tas (Omschrijving: PL2300-2024086836-G1709381, Albert Heijn tas;
-
onttrekt aan het verkeerhet volgende in beslag genomen voorwerp:
3,15 KG (bruto) Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2300-2024086836-G1709385, blok van 3,15 kg).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. C.P.W. van Well en mr. J. van Berchum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. Bongers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2025.
Buiten staat
Mr. Van Berchum en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE:
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 mei 2024 te Maasbree, gemeente Peel en Maas, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3,15 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties, proces-verbaalnummer PL2300-2024088261, gesloten op 14 november 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 343.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2024, p. 28-32 en de bijbehorende foto’s op p. 38-39.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2024, p. 45-46.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2024, p. 49.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2024, p. 151.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2024, p. 124.
7.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709381) van 30 mei 2024, p. 300.
8.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709385) van 30 mei 2024, p. 302.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2024, p. 52.
10.Proces-verbaal vooronderzoek lab van 7 juni 2024, p. 79-80.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek aan onderzoeksitems van 10 juni 2024, p. 59-62.
12.Rapport NFiDENT van 7 juni 2024, p. 63.
13.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2024, p. 131.
14.Rapport Forensisch DNA-onderzoek van 25 juli 2024, p. 82-84 en de bijlage op p. 86.
15.Rapport van het NFI van 30 juli 2024, p. 105.
16.Europees onderzoeksbevel van 5 augustus 2024, p. 91, 92 en 97.
17.Proces-verbaal identificatie n.a.v. DNA-sporen inzake profielcluster 45623 van 20 september 2024, p. 90 en de Duitse informatie op p. 108.
18.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709378) van 30 mei 2024, p. 299.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2024, p. 158-162.
20.Proces-verbaal van verdenking van 29 oktober 2024, p. 207.
21.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709377) van 30 mei 2024, p. 301.
22.Proces-verbaal van bevindingen van 7 juni 2024, p. 167-168.
23.KVI (goednummer PL2300-2024086836-1709370) van 30 mei 2024, p. 294.
24.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2024, p. 153 en 155.