Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiseres sub 1] ,
[eiser sub 2],
[erflater] ,
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 17;
- de conclusie van antwoord met productie 1;
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
- de spreekaantekeningen van mr. Dresschers;
- de akte van [gedaagde] , met producties 2 t/m 8;
- de antwoordakte van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] met productie 18;
- de akte uitlating van [gedaagde] .
2.De feiten
[overlijdensdatum 2] 2022 overleden vader [erflater] (verder te noemen: [erflater] ).
3.Het geschil
31 december 2001 kan volgens [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] de depositorente van de Europese Centrale Bank als uitgangspunt worden genomen.
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ieder, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, van € 5.004,75, te vermeerderen met de enkelvoudige
depositorente hierover van de Europese Centrale Bank, dan wel een zodanige rentevergoeding als de rechtbank in goede justitie zal bepalen, vanaf datum overlijden van [erflaatster] op [overlijdensdatum 1] 2005, dan wel zodanige dag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen, tot aan die van algehele betaling;
de waarde bepaalt van de legitimaire massa op de voet van het bepaalde in artikel 4:65 BW en vervolgens vaststelt de legitieme portie van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en vervolgens [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ieder te betalen de waarde van de door de rechtbank vastgestelde legitieme portie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van overlijden van [erflater] op [overlijdensdatum 2] 2022, dan wel zodanige dag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen, tot aan die van algehele betaling.
4.De beoordeling
De nalatenschap van [erflaatster]
leven van [erflater] , moet het totale saldo van de bankrekeningen worden vastgesteld op € 15.522,-- (€ 13.412,-- + € 2.110,--), en derhalve niet op het door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] genoemde bedrag van € 14.490,--.
enkelde in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW bedoelde schulden en kosten genoemd. De bedoelde erfbelasting betreft echter een schuld als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder
eBW, zodat deze schuld voor de berekening van de legitimaire massa geen rol speelt. Aan hetgeen partijen omtrent deze post hebben gesteld kan de rechtbank derhalve voorbij gaan.