ECLI:NL:RBLIM:2025:11473

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
11781662 \ CV EXPL 25-2869
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en proceskosten in huurrechtelijke geschil

In deze zaak heeft A.Z.R. Vastgoed B.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij wegens huurachterstand. De huurovereenkomst tussen A.Z.R. Vastgoed en de gedaagde is ingegaan op 1 juni 2024, maar de gedaagde heeft een huurachterstand laten ontstaan. A.Z.R. Vastgoed heeft de gedaagde op 16 april 2025 aangemaand tot betaling van de huurachterstand, maar de gedaagde heeft niet voldaan aan deze aanmaning. De huurovereenkomst is per 31 mei 2025 ontbonden. A.Z.R. Vastgoed vordert bij de rechtbank een bedrag van € 3.729,39, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een bedrag van € 3.833,50 aan achterstallige huurpenningen verschuldigd is, maar heeft dit bedrag verminderd met een waarborgsom van € 750,00. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot het bedrag dat in de aanmaning was genoemd, en de wettelijke rente over de huurachterstand en de incassokosten toegewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 19 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11781662 \ CV EXPL 25-2869
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
A.Z.R. VASTGOED B.V.,
te Echt, gemeente Echt-Susteren,
eisende partij,
hierna te noemen: A.Z.R. Vastgoed,
gemachtigde: Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 26 juni 2025 met producties 1 tot en met 11;
- de brief met bijlage van [gedaagde] die bij de rechtbank is binnengekomen op 8 juli 2025 en die wordt aangemerkt als conclusie van antwoord;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en waarbij [gedaagde] niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
A.Z.R. Vastgoed verhuurde met ingang van 1 juni 2024 aan [gedaagde] de woonruimte met aanhorigheden aan het adres [adres] en parkeervak nummer [nummer] in de parkeergarage in het souterrain van het complex “ [naam complex] ” te [woonplaats] . Op de huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte met aanhorigheden zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, vastgesteld op 20 maart 2017 en gedeponeerd op 12 april 2017 bij de griffie van de rechtbank te Den Haag en aldaar ingeschreven onder nummer 2017.21 (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing.
2.2.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan.
2.3.
A.Z.R. Vastgoed heeft [gedaagde] bij brief van 16 april 2025 aangemaand tot betaling van de huurachterstand binnen een termijn van 14 dagen nadat die brief bij [gedaagde] is bezorgd, bij gebreke waarvan zij € 501,18 inclusief btw aan incassokosten zou moeten voldoen.
2.4.
Tussen partijen werd een betalingsregeling overeengekomen, die door [gedaagde] niet is nagekomen.
2.5.
De huurovereenkomsten zijn per 31 mei 2025 ontbonden c.q. beëindigd.

3.Het geschil

3.1.
A.Z.R. Vastgoed vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.729,39, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de proceskosten.
3.2.
A.Z.R. Vastgoed legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] is in de nakoming van de verbintenis toerekenbaar tekortgeschoten door niet (volledig) aan haar verplichting tot betaling van de huur te voldoen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Hoofdsom
4.1.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat zij een bedrag van € 3.833,50 aan achterstallige huurpenningen aan A.Z.R. Vastgoed verschuldigd is. In zoverre zal de vordering van A.Z.R. Vastgoed dan ook worden toegewezen met dien verstande dat A.Z.R. Vastgoed op dat bedrag - naar de kantonrechter begrijpt - conform artikel 7:261b BW de waarborgsom van € 750,00 in mindering heeft gebracht.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.2.
A.Z.R. Vastgoed vordert betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). De kantonrechter moet in beginsel ambtshalve vaststellen of in de algemene bepalingen afspraken zijn gemaakt over deze gevorderde onderdelen en beoordelen of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dit alles volgt uit het Dexia-arrest (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68) en het Gupfinger-arrest (HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971).
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat artikel 25.2 van de algemene bepalingen een beding bevat op grond waarvan A.Z.R. Vastgoed aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Het beding wijkt niet ten nadele van de consument af van de wettelijke regeling die zonder dat beding zou gelden. Het beding is daarom niet oneerlijk en staat niet aan toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten in de weg. Wel moet beoordeeld worden of aan het beding (en daarmee ten minste aan de eisen van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten), is voldaan. In de aan [gedaagde] gezonden aanmaning, die voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, wordt een lager bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten genoemd dan thans is gevorderd. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen tot het in die aanmaning genoemde bedrag van € 501,18 inclusief btw.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de algemene bepalingen geen bedingen bevatten op grond waarvan A.Z.R. Vastgoed aanspraak kan maken op vergoeding van wettelijke rente, dat in de weg staat aan toewijzing daarvan. Nu [gedaagde] de meegevorderde rente tot 20 juni 2025 van € 30,79 niet heeft weersproken en zij in verzuim verkeert, zal deze worden toegewezen.
4.5.
Over de huurachterstand, de buitengerechtelijke incassokosten en de vervallen wettelijke rente vordert A.Z.R. Vastgoed de wettelijke rente. De kantonrechter leidt uit het lichaam van de dagvaarding af dat A.Z.R. Vastgoed de wettelijke rente van artikel 6:119 BW bedoelt te vorderen. Over het bedrag aan meegevorderde rente zal de gevorderde wettelijke rente worden afgewezen, nu gesteld noch anderszins gebleken is dat partijen in afwijking van artikel 6:119 lid 2 BW zijn overeengekomen dat de reeds verschenen wettelijke rente eerder dan na een jaar rentedragend wordt. Nu [gedaagde] tegen de verschuldigdheid van de gevorderde wettelijke rente over de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten geen verweer heeft gevoerd en zij in verzuim verkeert, zal de rente daarover worden toegewezen zoals gevorderd.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van A.Z.R. Vastgoed worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,14
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.255,14

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan A.Z.R. Vastgoed te betalen een bedrag van € 3.615,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.584,68, met ingang van de dag van dagvaarding (26 juni 2025), tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.255,14, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.
CH