In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een erfrechtelijk geschil tussen twee partijen, waarbij de eiser in conventie en verweerder in reconventie optreedt als vereffenaar van de nalatenschap van de heer [erflater]. De rechtbank heeft op 15 januari 2025 een vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/03/311019 / HA ZA 22-491. De zaak draait om de bewijsopdracht die aan de gedaagde in conventie, eiseres in reconventie is gegeven, waarbij zij moest aantonen dat zij op het moment van de rechtshandelingen, te weten de overboekingen van € 30.000,- op 14 april en 29 juli 2019, niet wist of behoorde te weten dat deze handelingen de schuldeisers van de erflater zouden benadelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, niet is geslaagd in haar bewijsopdracht met betrekking tot de tweede overboeking, maar wel met betrekking tot de eerste. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtshandelingen van de overboekingen rechtsgeldig zijn vernietigd, en heeft de gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 30.348,49 aan de eiser in conventie, verweerder in reconventie, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verplicht om de auto met kenteken [kenteken 1] over te dragen aan de eiser in conventie, verweerder in reconventie, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.