ECLI:NL:RBLIM:2025:1098

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
11299356 \ CV EXPL 24-4570
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. [eiser] verhuurt sinds 1 april 2018 een woning aan [gedaagde], die in de periode van juli 2021 tot en met februari 2024 een aanzienlijke huurachterstand heeft opgebouwd van € 10.860,40. Ondanks een veertiendagenbrief van [eiser] op 29 februari 2024, waarin [gedaagde] werd verzocht de achterstand te betalen, heeft [gedaagde] niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen. Op 3 januari 2025 heeft [eiser] de rechtbank geïnformeerd dat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot € 16.745,40.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde] niet was verschenen, ondanks dat zij was gewezen op de noodzaak om aanwezig te zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand van meer dan drie maanden een tekortkoming van voldoende gewicht vormt om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De financiële en medische problemen van [gedaagde] zijn niet voldoende om haar van haar betalingsverplichtingen te ontheffen.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en een bedrag van € 15.139,56 aan [eiser] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11299356 \ CV EXPL 24-4570
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Geerlings & Hofstede Gerechtsdeurwaarders & Juristen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. van de Wiel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte van 3 januari 2025 zijdens [gedaagde] , met producties 7 tot en met 11
- de akte van 3 januari 2025 zijdens [eiser] , met aanvullende producties 14B tot en met 24
- de akte van 10 januari 2025 zijdens [gedaagde] , met productie 11
- de akte van 13 januari 2025 zijdens [eiser] , met productie 25
- de mondelinge behandeling van 14 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Indien een partij tijdens de mondelinge behandeling een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding zijn gebracht, moeten er ten minste tien dagen zijn verlopen tussen de dag dat de rechtbank en de wederpartij deze stukken hebben ontvangen en de dag van de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft ter zitting de hierboven onder 1.1 genoemde stukken waarbij deze voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht is genomen, toegelaten. De partijen hebben zich daartegen niet verzet.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] verhuurt aan [gedaagde] met ingang van 1 april 2018 de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde). De maandelijkse huurprijs van € 535,00 moet telkens uiterlijk op de eerste dag van de betreffende maand zijn voldaan.
2.2.
[gedaagde] heeft in de periode juli 2021 tot en met februari 2024 een huurachterstand opgebouwd van € 10.860,40.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 29 februari 2024 een zogeheten veertiendagenbrief gestuurd en daarmee [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de achterstand binnen 14 dagen te betalen. Als zij dat niet zou doen, zou zij ook € 1.069,16 (inclusief btw) aan incassokosten moeten betalen.
2.4.
[eiser] heeft op 3 januari 2025 een actueel overzicht van de huurachterstand naar de rechtbank gestuurd, waaruit blijkt dat de huurachterstand tot en met augustus 2024
€ 14.070,40 bedroeg, en inmiddels nog verder is opgelopen tot een bedrag van € 16.745,40 (berekend tot en met januari 2025).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde. [eiser] wil daarnaast dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
  • € 15.139,56, onderverdeeld in € 14.070,40 aan achterstallige huur tot en met augustus 2024 en buitengerechtelijke incassokosten van in totaal € 1.069,16,
  • € 535,00 voor iedere maand gedurende welke [gedaagde] na 31 augustus 2024 het gehuurde in gebruik houdt, totdat zij de woning heeft ontruimd,
  • de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de verplichting tot betaling van de huurtermijnen niet is nagekomen en dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde huurachterstand zal worden toegewezen, aangezien [gedaagde] het bestaan en de hoogte daarvan niet betwist. Ook het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan om buitengerechtelijke incassokosten in rekening te mogen brengen. Dit betekent dat [gedaagde] (berekend tot en met augustus 2024) aan [eiser] een bedrag verschuldigd is van:
Huurachterstand: € 14.070,40
Incassokosten:
€ 1.069,16(berekend over de huurachterstand tot en met februari
2024 van € 10.860,40)
Totaal: € 15.139,56
4.2.
Ten aanzien van de gevorderde ontbinding en ontruiming geldt in beginsel dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij het recht geeft de overeenkomst geheel of gedeeltelijk door de rechter te doen ontbinden. Het moet daarbij wel gaan om een tekortkoming van voldoende gewicht. Art. 6:265 lid 1 BW voorziet daarnaast in een uitzondering waar de tekortschietende partij een beroep op kan doen, wanneer de tekortkoming in kwestie, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Of ontbinding in het concrete geval gerechtvaardigd is, wordt telkens beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder ook de positie van een eventueel minderjarig kind behoort dat door een ontruiming zou worden getroffen (ingevolge het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, hierna: IVRK).
4.2.1.
Vast staat dat [gedaagde] in de nakoming van haar betalingsverplichting fors is tekortgeschoten. Een huurachterstand van drie maanden of meer wordt in de regel aangemerkt als een tekortkoming van voldoende gewicht om ontbinding te rechtvaardigen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding omvatte de huurachterstand een periode van maar liefst 37 maanden, hetgeen de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. De financiële en medische problemen waar [gedaagde] mee kampt bevrijden haar niet van haar betalingsverplichting jegens [eiser] . Bovendien blijkt uit de omvang van de huurachterstand en de lange periode die deze behelst dat [eiser] uiterst geduldig en begripvol is omgegaan met de problemen van [gedaagde] en meermaals, tevergeefs, heeft geprobeerd om samen met haar tot betaling van de huurachterstand te komen.
4.2.2.
[gedaagde] heeft voorts een minderjarig kind. Art. 3 IVRK bepaalt dat de belangen van het kind vooropgesteld moeten worden bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn, of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen. Aangenomen moet worden dat een ontruiming van de woning (ook) voor het minderjarige kind van [gedaagde] nadelige gevolgen in het leven roept. Deze constatering staat echter niet per definitie aan toewijzing van de vordering tot ontbinding en ontruiming in de weg. Zowel de verantwoordelijkheid voor de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, als de verantwoordelijkheid voor het welzijn van haar kind liggen immers in beginsel bij [gedaagde] . Bepalend ingevolge art. 3 IVRK is daarom de vraag of de gevorderde ontruiming een acute noodsituatie voor het kind creëert.
4.2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een acute noodsituatie zal ontstaan voor het minderjarige kind van [gedaagde] bij ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] is er in de uitnodigingsbrief voor de mondelinge behandeling op gewezen dat zij persoonlijk diende te verschijnen en dat de kantonrechter uit het niet-verschijnen passende gevolgtrekkingen kon maken, ook in haar nadeel. Desondanks is [gedaagde] – zonder opgave van redenen – niet op de mondelinge behandeling verschenen. [eiser] heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat [gedaagde] niet of nauwelijks in de woning verblijft en dat de energievoorziening is afgesloten. De gemachtigde van [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat [gedaagde] niet in de woning zou verblijven, maar het lag op de weg van [gedaagde] zelf om hierop te reageren en haar beroep op de acute noodsituatie te onderbouwen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. Van [gedaagde] mag voorts worden verwacht dat zij zich zal inspannen om een alternatieve woonruimte te vinden, als [eiser] besluit om dit vonnis te executeren. Gelet op de tijd die [gedaagde] daarvoor tot nu toe heeft gehad én vooralsnog heeft, kan niet worden volgehouden dat de situatie die ontstaat bij de aanzegging van de ontruiming is aan te merken als een
acutenoodtoestand. De gevorderde ontbinding en ontruiming zullen dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal daarbij worden gesteld op twee weken, nu geen sprake is van feiten of omstandigheden die nopen tot afwijking van deze gebruikelijke ontruimingstermijn.
4.3.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten betalen van [eiser] . Deze worden vastgesteld op:
Kosten dagvaarding: € 136,72
Griffierecht € 703,00
Salaris: € 812,00 (2 x € 406,00)
Nasalaris:
€ 135,00Totaal € 1.786,72
4.4.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [woonplaats 2] aan de [adres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en zaken te ontruimen, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van
€ 15.139,56, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf september 2024 aan [eiser] een maandelijkse vergoeding te betalen gelijk aan de huurprijs van € 535,00 tot aan het tijdstip van de ontruiming,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.786,72,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.