ECLI:NL:RBLIM:2025:10940

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
03.232275.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatige hennepteelt met aanzienlijke hoeveelheden hennepstekken

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan beroepsmatige hennepteelt. De verdachte, geboren in 1990 en wonende te Maastricht, werd bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 oktober 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het telen van 2205 hennepstekken op 31 maart 2022 en van het beroepsmatig telen, bewerken, verkopen en vervoeren van hennep in de periode van juni 2020 tot en met 31 maart 2022. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de bewijsselectie door de politie onvolledig was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte medepleger van de feiten en legde een gevangenisstraf van 32 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de hennephandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke rol had in de productie en handel van hennepstekken, wat leidde tot aanzienlijke illegale winsten. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.232275.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1990,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 oktober 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachten [medeverdachte 1] met het parketnummer 03.338273.21, [medeverdachte 2] met het parketnummer 03.232036.23 en [medeverdachte 3] met het parketnummer 03.231920.23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 31 maart 2022 samen met een (of meer) ander(en) beroepsmatig 2205 hennepstekken heeft geteeld;
Feit 2:in de periode van juni 2020 tot en met 31 maart 2022 samen met een (of meer) ander(en) beroepsmatig hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, geleverd, verstrekt, vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als
medepleger betrokken is geweest bij feit 1. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte ook na de periode van de SkyECC-gesprekken is doorgegaan met de handel in hennep(stekken).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft gesteld dat in het proces-verbaal van bevindingen betreffende “chats met betrekking tot de handel in verdovende middelen” door de verbalisant enkel de in zijn ogen relevante delen van de chatberichten zijn geselecteerd en weergegeven. Nu de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan de rechters, is hiermee in strijd gehandeld met een systeem van strafvordering. Om deze reden en om reden dat de Sky data incompleet zijn, is de conclusie van de verdediging dan ook dat dit proces-verbaal van bevindingen dient te worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft zich, in geval de rechtbank het bewijsuitsluitingsverweer niet volgt, ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat ten aanzien van feit 2 volgens de verdediging slechts een pleegperiode van 24 juni 2020 tot en met 24 december 2020 bewezenverklaard kan worden. Dat standpunt is gebaseerd op de inhoud van de chatgesprekken in het dossier.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdediging heeft betoogd dat het proces-verbaal van bevindingen houdende “chats met betrekking tot de handel in verdovende middelen” onvolledig is en dat de politie selectief is geweest. De raadsman heeft om die reden bepleit het proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis heeft de rechtbank ervoor gekozen dit verweer eerst te bespreken. Hierna zal de verdere beoordeling van de tenlastegelegde feiten plaatsvinden. Nu de pleegperiodes van de ten laste gelegde feiten elkaar overlappen en in beide gevallen sprake is van medeplegen, zal de rechtbank de beoordeling van deze feiten gezamenlijk verrichten.
Verweer inzake bewijsselectie en onvolledigheid
De raadsman heeft aangevoerd dat de processen-verbaal geen volledig beeld geven van de inhoud van het onderzoeksmateriaal, omdat de verbalisanten slechts een selectie van de Sky ECC-gegevens hebben opgenomen, waar die selectie exclusief is voorbehouden aan de rechter. Dit verweer vindt geen steun in het recht en mist feitelijke grondslag. Het behoort tot de taak van de politie om bij het opstellen van processen-verbaal een selectie te maken van de gegevens die relevant zijn voor het onderzoek. Het strafvorderlijk stelsel kent niet het uitgangspunt dat alle beschikbare data integraal in het dossier moeten worden opgenomen. Op grond van artikel 149a Sv is het immers de officier van justitie die verantwoordelijk is voor de samenstelling van het procesdossier.
Het onderzoek ter terechtzitting biedt vervolgens gelegenheid dit dossier te toetsen ten behoeve van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, waaronder de bewijsvraag. Van enige onvolledigheid die de betrouwbaarheid van het bewijs raakt, is niet gebleken. Dit geldt te meer gezien het feit dat de raadsman reeds voorafgaand aan de regiezitting op 3 april 2024 de beschikking heeft gekregen over de volledig dataset van het Sky-ID dat aan de verdachte werd toegeschreven.
Indien en voor zover de verdediging van oordeel was dat de aanvullende gegevens relevant waren of de relevante berichten ontbraken, had het op haar weg gelegen om dit aan de orde te stellen en toevoeging daarvan aan het dossier te verzoeken. Een dergelijk verzoek heeft de verdediging echter op geen enkel moment gedaan. De rechtbank verwerpt om die reden het door de verdediging gevoerde verweer.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de dataset die aan het proces-verbaal ten grondslag ligt onvolledig is, omdat slechts een deel van de communicatie is ontsleuteld. Ook dit verweer slaagt niet. Niet alle data konden direct worden ontsleuteld. Gedurende het onderzoek zijn steeds meer berichten ontsleuteld en toegevoegd. Dat is inherent aan de technische mogelijkheden en de tijd die dergelijk onderzoek vergt. De methode waarmee de data zijn uitgelezen en verwerkt, is door het NFI als betrouwbaar aangemerkt.
Dat niet alle berichten konden worden ontsleuteld, betekent niet dat de beschikbare gegevens onbruikbaar zijn. Het is aan de rechter om bij de bewijswaardering te bepalen welk gewicht aan deze gegevens wordt toegekend. Weliswaar is enige voorzichtigheid daarbij geboden, maar dit doet niet af aan de bruikbaarheid van het materiaal als bewijsmiddel.
Van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv is daarom geen sprake.
Ten aanzien van feiten overweegt de rechtbank in het bijzonder als volgt:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich, samen met zijn broer, heeft beziggehouden met de handel in hennepstekken. Er was sprake van een duidelijke rolverdeling, waarbij [medeverdachte 1] verantwoordelijk was voor het onderhouden van de contacten en het bijhouden van de administratie, terwijl de verdachte zich richtte op het vervaardigen van de stekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 1] en zullen zij als medeplegers worden aangemerkt voor beide feiten.
De raadsman heeft aangevoerd dat de pleegperiode korter is dan in de tenlastelegging is opgenomen. Dit verweer vindt echter geen steun in het dossier. De bewijsmiddelen tonen een voortdurende periode van handelsactiviteiten aan, die aanvankelijk plaatsvonden via SkyECC gesprekken, vervolgens via WhatsApp-berichten, en uiteindelijk culmineerden in het aantreffen van de hennepstekkerij te Heerlen. De inhoud van de SkyECC-communicatie maakt duidelijk dat de verdachte intensief en frequent contact onderhield over de handel in hennepstekken. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij vaker werd aangeduid met de bijnamen ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’. In de WhatsApp-gesprekken tussen [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 3] in de periode van 9 september 2021 tot en met 29 maart 2022 wordt de bijnaam van de verdachte herhaaldelijk genoemd in verband met de handel in hennepstekken. Dit duidt erop dat de handel in hennepstekken in de eerder vastgestelde onderlinge rolverdeling tussen de verdachte en zijn broer ook in die periode onverkort voortduurde. Gezien de omvang van de handel, zoals uit de gesprekken blijkt, en de intensiteit van de communicatie ligt het niet voor de hand dat verdachte deze activiteiten gedurende enkele maanden zou hebben gestaakt en daarna weer opgepakt. De grote aantallen stekken die door de verdachte en zijn broer werden aangeboden en afgenomen, wijzen op een voortdurende handelsstroom. Het verweer dat de pleegperiode korter zou zijn, wordt dan ook verworpen.
De nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn broer, alsmede de duidelijke rolverdeling ten aanzien van de handel in hennep, in samenhang bezien met het aantreffen van het DNA van de verdachte bij de hennepplantage te Heerlen, waar ook zijn broer werd geobserveerd en diens DNA is aangetroffen, duiden erop dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennep gedurende de gehele ten laste gelegde periode, alsmede aan de hennep(stekken)teelt op de locatie te Heerlen. Bij het bewijs betrekt de rechtbank dat de verdachte voor de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden geen redelijke ontlastende verklaring heeft gegeven. De verdachte heeft zich immers op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen ten laste is gelegd onder feit 1 en 2.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. feit 1:
op 31 maart 2022 te Heerlen, in een loods op het adres [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van 2205 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
T.a.v. feit 2:
in de periode van juni 2020 tot met 31 maart 2022 in het arrondissement Limburg en/of in België tezamen en in vereniging met één of meer anderen, meermalen, in voornoemde periode in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten, grote hoeveelheden hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een geldboete van €30.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen zienswijze over de strafmaat naar voren gebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer en met anderen gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan de beroeps- en bedrijfsmatige teelt en handel in hennepstekken. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieder een eigen, duidelijk afgebakende rol vervulde. De verdachte hield zich bezig met de productie van hennepstekken, terwijl zijn broer de contacten met leveranciers en afnemers onderhield over de aankoop en verkoop van stekken. De verdachte had daarmee een wezenlijke rol binnen het geheel en profiteerde van zowel afnemers van hennepstekken die deze nodig hadden voor hun hennepplantages als ook van leveranciers die hennepstekken leverden (al dan niet afkomstig uit hun eigen hennepstekkerijen). Het kan niet anders dan dat hij door zijn handel veel geld heeft verdiend en dat dit financiële gewin ook zijn drijfveer was.
Hennep bevat de voor de gezondheid van personen schadelijke stof THC. Met het kweken van hennep worden grote illegale winsten behaald. De verspreiding van en handel in hennep gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, zoals witwassen. De verdachte is hieraan voorbij gegaan en hebben slechts hun eigen financieel gewin voorop gesteld. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf en oplegging van een forse geldboete gevorderd. De rechtbank is met het openbaar ministerie van oordeel dat gelet op de aard en intensiteit van de strafbare feiten niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. De rechtbank ziet echter geen heil in het opleggen van een geldboete. De hennephandel waarvoor verdachte wordt berecht gaat gepaard met grote geldstromen. Er is echter geen volledig financieel onderzoek uitgevoerd dat duidelijkheid geeft over de herkomst en de omvang van middelen die verdachte mogelijk heeft ontvangen. De rechtbank neemt bij de strafbepaling in aanmerking dat er reeds een ontnemingsmaatregel is aangekondigd met betrekking tot de wederrechtelijk verkregen opbrengsten van de hennep(stekken)handel. Gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een geldboete niet wenselijk, nu het beoogde effect van financiële bestraffing en ontneming van genoten voordeel reeds kan worden bereikt door de aangekondigde ontnemingsmaatregel.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen opgelegd in soortgelijke zaken en op de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet van het openbaar ministerie, waarin voor telen van en handel in hennep tot 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd kan worden voor een first offender met 10.000 hennepstekken. Voor de verdachte geldt echter dat hij op meerdere locaties, over een lange periode, hennepstekken heeft geteeld, zo blijkt uit de chatgesprekken waarin wordt gesproken over meerdere ‘hokken’(naar de rechtbank begrijpt: kwekerijen voor de teelt van hennepstekken) van de verdachte. De verdachte heeft beroepsmatig hele grote aantallen hennepstekken verhandeld.
Ten tijde van het plegen van het onderhavige feit bevond verdachte zich bovendien in de proeftijd van een eerdere veroordeling, waarbij hem een voorwaardelijke straf was opgelegd. Er zijn dus factoren die maken dat een fors hogere gevangenisstraf aan de orde is ten opzichte van voornoemde richtlijn. De rechtbank acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ook rekening gehouden met strafverlagende omstandigheden. Artikel 63 Sr is van toepassing. Bij de strafbepaling houdt de rechtbank daarnaast rekening met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. Gelet hierop zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf van 32 maanden, in plaats van de oorspronkelijk beoogde 36 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor tot een gevangenisstraf van 32 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en mr. dr. W. Kieboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Hartgerink, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 2025.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op 31 maart 2022 te Heerlen, in een loods op het adres [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (ongeveer) 2205 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
T.a.v. feit 2:
hij in de periode van juni 2020 tot met 31 maart 2022 in één of meerdere gemeenten in het arrondissement Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
-in voornoemde periode in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, en/of
-in voornoemde periode opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt,
verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5
van de Opiumwet, te weten,
één (grote) hoeveelheid of meer (grote) hoeveelheden hennepstekken, in elk
geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij
die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.