ECLI:NL:RBLIM:2025:10922

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
C/03/345450 KG ZA 25-361
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toewijzing van het gebruik van een huurwoning na beëindiging van een affectieve relatie met het belang van minderjarige kinderen als doorslaggevend

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 6 november 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samen twee minderjarige kinderen hebben. De vrouw vorderde het uitsluitend gebruik van de huurwoning na de beëindiging van hun relatie, waarbij het belang van de kinderen centraal stond. De vrouw had de huurwoning verlaten en verbleef tijdelijk bij haar ouders, terwijl de man in de huurwoning bleef wonen. De vrouw stelde dat het verblijf bij haar ouders niet in het belang van de kinderen was, die in Maastricht naar school gingen, en dat zij spoedeisend belang had bij het terugkeren naar de huurwoning om een stabiele woonomgeving voor de kinderen te waarborgen.

De man betwistte het spoedeisend belang van de vrouw en voerde aan dat hij medehuurder was en de huurwoning nodig had voor zijn klusbedrijf. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw voldoende spoedeisend belang had bij haar vorderingen, gezien de verstoorde verhouding tussen partijen en het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de vrouw toe, met de bepaling dat de man de huurwoning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest verlaten en zich moest uitschrijven bij de gemeentelijke basisadministratie.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de minderjarige kinderen zwaar wogen in de afweging en dat de vrouw, als eenhoofdig gezaghebbende ouder, het recht had om met de kinderen in de huurwoning te verblijven. De man werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-naleving van de uitschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/345450 / KG ZA 25-361
Vonnis in kort geding van 6 november 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: ‘de vrouw’,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘de man’,
advocaat: mr. P.M.P.F. Maas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 september 2025 met de producties 1 t/m 5,
- de aanvullende productie 6 van de vrouw,
- de conclusie van antwoord,
- de aanvullende productie 7 van de vrouw,
- de mondelinge behandeling van 23 oktober 2025.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben twee kinderen, te weten [minderjarige 1] , geboren [geboortedatum 1] 2020, en [minderjarige 2] , geboren [geboortedatum 2] 2021. De man heeft de kinderen erkend. De vrouw oefent eenhoofdig het gezag uit over de kinderen.
2.2.
Partijen huren met ingang van 5 december 2022 van Stichting Woonpunt voor onbepaalde tijd een huurwoning te [woonplaats] (hierna: ‘de huurwoning’). Zij hebben beiden de huurovereenkomst, waarin zij gezamenlijk als huurder staan vermeld, ondertekend.
2.3.
De relatie is medio mei 2025 beëindigd. De vrouw heeft de huurwoning verlaten en verblijft nu met de kinderen bij haar ouders, die in [plaats] wonen. De man woont in de huurwoning.
2.4.
De rechtbank heeft bij beschikking van 8 september 2025 [1] een voorlopige omgangsregeling tussen de kinderen en de man vastgesteld, inhoudend (samengevat) dat de kinderen een weekend per veertien dagen en iedere woensdag na school contact hebben met de man. In verband met zijn werk is het voor de man niet mogelijk om op woensdag contact te hebben met de kinderen, zodat de omgangsregeling in de praktijk is beperkt tot voornoemd tweewekelijks contact in de weekenden. De man dient daarbij op vrijdag na schooltijd de kinderen op te halen en de kinderen op maandagochtend terug naar school te brengen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat de vrouw met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik en bewoning van de huurwoning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ;
de man veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de huurwoning te verlaten, met al het zijne en de zijnen met afgifte van alle nog in zijn bezit zijnde sleutels aan de vrouw;
de man veroordeelt om zich binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te laten uitschrijven op het huuradres, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat hij hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00.
3.2.
De vrouw stelt dat zij (spoedeisend) belang heeft bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen, gelet op het belang van haar en de kinderen bij een veilige en stabiele woonomgeving. Het tijdelijk verblijf bij haar ouders is niet in het belang van de kinderen, die in Maastricht op school zitten, en kan niet veel langer voortduren, aldus de vrouw. Zij heeft er ook spoedeisend belang bij dat de man zich bij de gemeente laat uitschrijven op het adres van de huurwoning, omdat dit voor haar een voorwaarde is om in aanmerking te kunnen komen voor een uitkering en toeslagen, aldus de vrouw.
3.3.
De vrouw stelt verder – naast het hiervoor genoemde belang van de kinderen – dat zij de meest gerede partij is om de huurovereenkomst voort te zetten, omdat zij het eenhoofdig gezag over de kinderen uitoefent en de hoofdopvoeder van de kinderen is. De woning is geschikt voor de kinderen. De vrouw heeft bovendien in de huidige situatie geen mogelijkheid om andere woonruimte te vinden, doordat de man de vrouw bij de gemeentelijke basisadministratie heeft laten uitschrijven op het huuradres en haar telefoon heeft afgenomen. Zonder haar telefoon kan zij geen gebruik meer maken van haar DigiD en zij kan ook geen nieuw DigiD aanvragen. Hierdoor kan zij zich niet inschrijven voor nieuwe woningen en ook geen uitkering of toeslagen aanvragen. Een alternatief adres waarop zij zou kunnen inschrijven is er volgens de vrouw niet. Indien zij de huurwoning weer kan betrekken komt zij in aanmerking voor een uitkering en toeslagen, zodat zij in staat is de huur te betalen. De man genereert met zijn klussenbedrijf volgens de vrouw een zodanig inkomen dat het voor hem gemakkelijker is om alternatieve woonruimte te vinden dan voor haar.
3.4.
De man betwist het spoedeisend belang van de vrouw, aangezien zij al enige tijd met de kinderen bij haar moeder verblijft. Daarnaast voert de man aan dat hij medehuurder is en dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij het behoud van het gebruik van de huurwoning. Hij heeft de huurwoning nodig voor de opslag van de spullen van zijn klusbedrijf. De man werk als ZZP-er en moet in zijn eigen inkomen voorzien. De man heeft – anders dan de vrouw – geen vervangende woonruimte en ook geen netwerk van familie of vrienden waarop hij kan terugvallen. Bovendien heeft de vrouw er zelf voor gekozen om de huurwoning met de kinderen te verlaten, omdat zij terug wilde naar een andere man. De man betwist dat hij geen veilige leefomgeving voor de kinderen zou kunnen bieden en heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat de kinderen ook bij hem kunnen wonen. De man concludeert dan ook tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
3.5.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Voldoende is gebleken dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat zij niet meer samen in de woning kunnen verblijven. Ook de huidige situatie brengt spanningen mee: de vrouw stelt dat het verblijf bij haar ouders niet lang houdbaar meer is en de man stelt dat de vrouw en haar nieuwe partner zonder zijn toestemming de huurwoning betreden. Gelet daarop, alsmede gelet op het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit, is van belang dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de vraag wie (voorlopig) in de woning kan wonen.
4.2.
De vraag die voorligt is, kort gezegd, of de vrouw met uitsluiting van de man weer in de huurwoning mag gaan wonen. Omdat dit een kort geding is, is dit een voorlopige beoordeling. Uiteindelijk zal de kantonrechter in een bodemprocedure moeten beslissen over de vraag welke partij de huurovereenkomst ten aanzien van de ander mag voortzetten. Om te beoordelen wie van partijen voorlopig de woning mag gebruiken, moet de voorzieningenrechter de belangen van partijen tegen elkaar afwegen. Bij die belangenafweging weegt ook het belang van de minderjarige kinderen mee.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen beide huurder zijn van de huurwoning en (totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist) in beginsel beiden gerechtigd tot het gebruik van die woning. Anders dan de man stelt, betekent de omstandigheid dat de vrouw de relatie heeft verbroken en met de kinderen uit de woning is vertrokken niet automatisch dat zij haar huurrecht heeft opgegeven. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling van de vrouw was om de woning duurzaam te verlaten; de omstandigheid dat de vrouw ten tijde van de kortgedingdagvaarding ongeveer vier maanden niet meer in de woning verbleef is daarvoor onvoldoende.
4.4.
Duidelijk is dat beide partijen belang hebben bij het behoud van het gebruik van de huurwoning en dat voor beiden geldt dat het moeilijk zal zijn andere passende woonruimte te vinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet hierbij echter het belang van de kinderen het zwaarst wegen. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de kinderen kwetsbaar zijn en behoefte hebben aan rust, structuur en regelmaat. Het jongste kind is in een ‘instapklas’ geplaatst, om te bevorderen dat hij regulier onderwijs kan volgen (als dit niet lukt dient hij speciaal onderwijs te volgen); het oudste kind volgt, na eveneens een instapklas te hebben doorlopen, regulier onderwijs op een Islamitische school. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter het van belang dat de kinderen op hun huidige school kunnen blijven en een vaste en stabiele woonplaats hebben in de buurt van die school. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het verblijf bij haar ouders in [plaats] daarvoor – door de woonsituatie en de reisafstand naar school – niet geschikt is: er zijn spanningen en de kinderen hebben onvoldoende structuur en regelmaat. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw op dit moment geen andere woonruimte kan zoeken, omdat zij (door toedoen van de man) niet ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie en geen gebruik kan maken van haar DigiD, omdat de man haar telefoon heeft afgenomen. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de vrouw op korte termijn stabiele woonruimte zal kunnen vinden met de kinderen. Dit betekent dat het gebruik van de huurwoning op dit moment aangewezen is om op korte termijn voor de kinderen een rustige en stabiele woonomgeving te creëren. De voorzieningenrechter acht het daarbij passend dat de vrouw, bij wie de kinderen op grond van de voorlopige omgangsregeling hoofdzakelijk verblijven en die het eenhoofdig gezag over hen heeft, met hen in de huurwoning verblijft. De vrouw heeft gesteld dat zodra zij weer in de huurwoning woont en op het huuradres is ingeschreven zij weer over een voldoende inkomen kan beschikken en de huur zelf kan gaan betalen. Aan de stelling van de man dat de kinderen ook bij hem kunnen wonen gaat de voorzieningenrechter voorbij, nu de man niet heeft toegelicht hoe hij dat vorm wil geven in praktische zin (naast zijn werk), alsmede in het licht van het eenhoofdig gezag van de vrouw en de thans met moeite tot stand gebrachte omgangsregeling.
4.5.
De vorderingen 1 en 2 van de vrouw zullen op grond van het voorgaande worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter zal bepalen dat de man de huurwoning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zal dienen te verlaten. De voorzieningenrechter merkt daarbij ten overvloede op dat het voorgaande niet betekent dat de man geen medehuurder meer is; daarover – en in het verlengde daarvan over de vraag wie van partijen definitief in de huurwoning kan blijven wonen – moet in een eventuele bodemprocedure worden beslist.
4.6.
Nu de vordering van vrouw tot uitsluitend gebruik van de huurwoning zal worden toegewezen, ligt ook de vordering dat de man zich bij de gemeentelijke basisadministratie op dit adres moet laten uitschrijven voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de voorzieningenrechter ook hier de termijn zal stellen op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De vordering onder 3 zal met inachtneming hiervan, dan ook worden toegewezen als hierna onder 5.3 beslist.
4.7.
Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd, zodat deze zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding de dwangsom te matigen als hierna beslist.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de vrouw (met de kinderen) met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de huurwoning, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres] ,
5.2.
veroordeelt de man om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, de huurwoning te verlaten met al het zijne en de zijnen, met afgifte van alle nog in zijn bezit zijnde sleutels aan de vrouw,
5.3.
veroordeelt de man om zich binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te laten uitschrijven van het onder 5.1 genoemde adres,
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordeling onder 5.3. voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2025.
CM

Voetnoten

1.zaaknummer: C/03/342992 /FA RK 25-1346