ECLI:NL:RBLIM:2025:10890

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
C/03/24/29 R
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van reeds bekende feiten en omstandigheden

Op 28 oktober 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een zaak betreffende de schuldsaneringsregeling van de saniet, geboren in 1973. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen afgewezen. De bewindvoerder had aangevoerd dat de saniet onvoldoende openheid van zaken had gegeven tijdens de toelatingszitting, waarbij hij was veroordeeld voor het faciliteren van een hennepplantage. De rechter-commissaris had op 22 september 2025 een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die aan de toelating in de weg zouden hebben gestaan, al door de rechtbank waren overwogen bij de eerdere beslissing om de saniet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeerde dat een tussentijdse beëindiging op basis van dezelfde feiten zou neerkomen op een herbeoordeling van de zaak, wat niet is toegestaan onder de Faillissementswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die een beëindiging van de regeling rechtvaardigen en dat de saniet zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing tussentijdse beëindiging wsnp
Toezicht / insolventies
insolventienummer: C/03/24/29 R
datum vonnis: 28 oktober 2025
Bij vonnis van deze rechtbank van 25 juni 2024 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van
[saniet] ,
geboren op [geboortedatum] -1973 te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres] , [woonplaats] ,
voorheen handelend onder de naam [handelsnaam] ,
saniet.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De bewindvoerder heeft, op verzoek van de (waarnemend) rechter-commissaris, op 5 september 2025 een verzoek ingediend om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen onder omzetting in een faillissement.
1.2.
De rechter-commissaris heeft op 22 september 2025 een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
1.3.
Mr. B.T.G.M. Lamers heeft namens saniet op 13 oktober 2025 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2025.
Daarbij zijn verschenen:
  • saniet;
  • mr. B.T.G.M. Lamers, advocaat;
  • mr. L.A. Wijen, advocaat;
  • mevrouw [naam bewindvoerder] , bewindvoerder.

2.De beoordeling

2.1.
De bewindvoerder heeft in haar verzoek van 5 september 2025 aangevoerd dat saniet onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven tijdens de toelatingszitting. Hij bleek op dat moment te zijn veroordeeld voor het faciliteren van een hennepplantage. Meneer was van dat vonnis in Hoger Beroep gekomen en in afwachting van de uitspraak. Zulks werd bij de toelating niet/onvoldoende benoemd.
2.2.
De rechter-commissaris heeft een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Deze voordracht is aan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan dient als opgenomen te worden beschouwd.
2.3.
Mr. Lamers heeft namens saniet verweer gevoerd. Het verweerschrift is aan dit vonnis gehecht en de inhoud daarvan dient, zonder bijlagen, als opgenomen te worden beschouwd.
2.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat de schuldsaneringsregeling van saniet tot dusver naar behoren is verlopen. Hoewel zij, net als de rechter-commissaris, het advies heeft gegeven de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, heeft zij ter zitting te kennen gegeven dat saniet toch de schone lei zou kunnen krijgen. Bij het huisbezoek is meer informatie verschaft over de strafrechtelijke procedure in België. Overige informatie wordt verstrekt en de afdrachtplicht wordt voldoende nagekomen. Saniet werkt bovendien hard. Schuldeisers zijn niet benadeeld.
2.5.
Saniet voert in de kern aan dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestonden die tot afwijzing van het verzoek zouden leiden. De door de rechter-commissaris in haar voordracht genoemde feiten en omstandigheden kunnen niet onder het bereik van artikel 350 lid 3, aanhef en onder f Fw worden gebracht.
2.6.
Ingevolge artikel 350 lid 3, aanhef en onder f Fw kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beëindigd indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot die regeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en 2 Fw.
2.7.
Vaststaat dat tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank op 11 juni 2024 de strafzaak in België summier aan de orde is gekomen. Mede gelet op de naar aanleiding van die zitting opgemaakte zittingsaantekeningen is genoegzaam aannemelijk geworden dat de rechtbank op de hoogte was van de mogelijke (strekking van de) verwijten aan het adres van saniet en van de mogelijkheid dat hij daarvoor op enig moment (strafrechtelijk) veroordeeld zou kunnen worden. Desondanks heeft de rechtbank (kennelijk) mede op grond van gebleken goede trouw bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden saniet tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Hoewel die beslissing gezien de aard en strekking van de verwijten aan het adres van saniet achteraf vragen oproept, kan de omstandigheid dat saniet uiteindelijk - circa vier en een half maanden na zijn toelating tot die regeling - strafrechtelijk (na cassatie) is veroordeeld wegens feiten die reeds bekend waren, gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken dan echter geen grond meer vormen om zijn schuldsaneringsregeling op de in artikel 350 lid 3, aanhef en onder f Fw genoemde grond tussentijds te beëindigen. Die feiten en omstandigheden zijn immers, naar moet worden aangenomen, al door de rechtbank bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling in aanmerking genomen en een tussentijdse beëindiging op grond van diezelfde feiten en omstandigheden zou neerkomen op een herbeoordeling. De strafrechtelijke veroordeling zelf, en de daaraan ten grondslag liggende bewezenverklaring van de feiten, betreft geen feit dat ten tijde van de toelatingsbeslissing al bestond en kan dus niet op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder f Fw tot tussentijdse beëindiging leiden. Daarnaast blijkt dat tijdens de schuldsaneringsregeling al in het aanvangsverslag van 7 juli 2024 door de bewindvoerder is opgenomen dat een straf is gevorderd van 32 maanden gevangenisstraf en dat de strafzaak in België op 20 augustus 2024 tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris kort aan de orde is geweest.
Ook is niet gebleken dat uit de strafrechtelijke veroordeling of anderszins bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan waardoor de schuldeisers zijn benadeeld. Ook overigens is, gelet op hetgeen door de bewindvoerder ter zitting naar voren is gebracht, niet gebleken dat de regeling op een andere grond voor tussentijdse beëindiging in aanmerking komt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst af het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Bijker-Veen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2025 in tegenwoordigheid van R.P.E.M. Hammes, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.