ECLI:NL:RBLIM:2025:10524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
11808031/AZ/25-85
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over aanzegvergoeding en vakantiedagen na beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en Horeca Groep Limburg B.V. De werknemer, die sinds 1 november 2024 in dienst was, verzocht om een aanzegvergoeding en betaling van openstaande overuren en vakantiedagen na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst liep tot 31 mei 2025, maar de werkgever heeft de werknemer op 6 mei 2025 via een Whatsappbericht geïnformeerd dat de overeenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer vorderde een aanzegvergoeding van € 2.875,00 bruto, openstaande overuren van € 5.030,48 bruto en een vergoeding voor 7 niet opgenomen vakantiedagen van € 1.547,84 bruto.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever te laat was met de schriftelijke aanzegging, waardoor de werknemer recht had op een aanzegvergoeding van € 556,44 bruto. Wat betreft de openstaande overuren, oordeelde de rechter dat de werknemer niet voldoende bewijs had geleverd van de niet uitbetaalde uren, en deze vordering werd afgewezen. De werknemer had erkend dat zij 6 verlofdagen had opgenomen, waardoor zij geen recht had op een vergoeding voor deze dagen. Echter, er resteerde nog 1 vakantiedag die niet was opgenomen, waarvoor de werkgever € 221,12 bruto moest betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging.

De kantonrechter bepaalde dat de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen ook toewijsbaar was. Beide partijen moesten hun eigen proceskosten dragen, en de rechter verklaarde de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moesten worden, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11808031 \ AZ VERZ 25-85
Beschikking van 28 oktober 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaatsnaam] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners,
tegen
HORECA GROEP LIMBURG B.V.,
te Neerijnen,
verwerende partij,
hierna te noemen: Horeca Groep Limburg B.V.,
gemachtigde: mr. R.L.J. van der Meer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- aanvullende stukken van werkgever van 15 september 2025
- de mondelinge behandeling van 16 september 2025
- de spreekaantekeningen van werkgever.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is sinds 1 november 2024 in dienst bij werkgever in de functie van [functie 1] en [functie 2] . Partijen hebben een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd afgesproken voor de duur van zeven maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Horeca van toepassing.
2.2.
Op 6 mei 2025 heeft werkgever aan werknemer via een Whatsappbericht laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt.
2.3.
De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd liep tot en met 31 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt werkgever te veroordelen:
- tot betaling van aanzegvergoeding van primair € 2.875,00 bruto en subsidiair
€ 556,44 bruto, vermeerderd met wettelijke rente;
  • tot betaling van openstaande 182 overuren van € 5.030,48 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • tot betaling van 7 opgebouwde, maar niet opgenomen vakantiedagen van € 1.547,84 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • in de proceskosten.
3.2.
Werkgever voert verweer.

4.De beoordeling

Aanzegvergoeding
4.1.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW heeft werkgever de verplichting om uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen werknemer schriftelijk te informeren over het niet voortzetten daarvan. De aanzegvergoeding is een op de werkgever rustende informatieplicht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat deze verplichting ertoe dient om werknemers tijdig duidelijkheid te bieden over hun positie [1] . Aan de inhoud van de aanzegging zijn in de wet geen eisen gesteld. Wel is nadrukkelijk vereist dat de werkgever de aanzegging schriftelijk doet. De eis van de schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen. [2] Onder schriftelijkheid kan ook een elektronische kennisgeving/mededeling worden verstaan. Een mondelinge aanzegging, zoals werkgever stelt gedaan te hebben, volstaat dus niet.
4.2.
In dit geval had werkgever vóór 1 mei 2025 schriftelijk moeten aanzeggen. Vast staat dat deze mededeling op 6 mei 2025 schriftelijk is gedaan door werkgever. Werkgever is dus zes dagen te laat en moet in elk geval voor die dagen naar rato van het loon van werknemer een aanzegvergoeding betalen. Dat deze vergoeding volgens werknemer één maandsalaris dient te zijn, omdat werkgever bij werknemer de stellige indruk heeft gewekt de arbeidsovereenkomst te verlengen, kan de kantonrechter niet volgen. De wettelijke grondslag daarvoor ontbreekt. Daarnaast heeft werkgever onderbouwd middels overlegging van Whatsapp-correspondentie tussen partijen dat er geen toezegging was.
Dit alles betekent dat de subsidiair verzochte aanzegvergoeding toewijsbaar is. De verzochte wettelijke rente hierover is eveneens toewijsbaar.
Overuren
4.3.
Werknemer maakt aanspraak op niet door werkgever uitbetaalde 182 overuren. Aan dit verzoek legt werknemer ten grondslag dat zij gedurende het dienstverband meer uren heeft gewerkt dan de overeengekomen uren per week. Gedurende de looptijd van het dienstverband heeft werkgever volgens werknemer een gedeelte van de overuren betaald. Werkgever dient echter nog 182 uren te betalen. Ter onderbouwing hiervan verwijst werknemer naar een door haar gemaakt overzicht.
4.4.
Werkgever heeft dit gemotiveerd weersproken.
4.5.
De kantonrechter zal het verzoek van werknemer afwijzen en legt dit als volgt uit.
Werknemer stelt dat zij nog een restant van 182 niet uitbetaalde overuren heeft. Werknemer zal gelet op de wettelijke bewijsregels het door hem gestelde aantal overuren moeten bewijzen, nu werkgever die stelling gemotiveerd heeft betwist (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.6.
Verder geldt dat werkgever op grond van de wet verplicht is tot een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden (artikel 4:3 lid 1 van de Arbeidstijdenwet). Daarbij geldt een bewaarplicht van die registratie van ten minste 52 weken (artikel 3.2:1 van het Arbeidstijdenbesluit).
4.7.
Ter zitting is komen vast te staan dat de partner van werknemer de administratie van de overuren steeds zelf heeft bijgehouden en dat werkgever deze uren ook steeds heeft uitbetaald. Dit is gedurende het dienstverband geen discussiepunt tussen partijen geweest. Zonder nadere toelichting van werknemer acht de kantonrechter onbegrijpelijk waarom werknemer in het kader van deze procedure van mening is dat er nog een aanzienlijk hoog restant aan onbetaalde overuren is. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Vakantiedagen
4.8.
Werknemer stelt in haar verzoekschrift dat zij gedurende het dienstverband geen vakantiedagen heeft opgenomen, terwijl zij recht heeft op 7 dagen. Volgens werkgever klopt dit niet en heeft zij in mei 2025 minimaal 6 verlofdagen opgenomen. Verder voert werkgever aan dat werknemer op 20 mei 2025 aan werkgever heeft laten weten dat zij twee weken verlof heeft opgenomen gedurende afloop van haar dienstverband. Volgens werkgever betekent dit dat werknemer gelet op haar parttime-dienstverband haar volledige tegoed aan verlof heeft opgenomen.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat op de werkgever de verplichting rust om vakantie-uren deugdelijk te registreren. Werkgever heeft deze registratie overgelaten aan (de partner van) werknemer. Daar waar onduidelijkheden zijn, komt dit voor rekening en risico van werkgever. Ter zitting heeft werknemer erkend 6 verlofdagen opgenomen te hebben, zodat werknemer geen recht heeft op een vergoeding hierover. Dat deze 6 verlofdagen volgens haar gemachtigde zijn verrekend met de overuren, kan werknemer niet baten en wel reeds om de reden dat de vordering met betrekking tot de overuren niet toewijsbaar is.
Gelet op al het voorgaande resteert nog 1 vakantiedag waarvan niet is komen vast te staan dat deze is opgenomen door werknemer. Deze dag dient dan ook uitbetaald te worden aan werknemer. De verzochte wettelijke rente hierover is eveneens toewijsbaar.
Wettelijke verhoging
4.10.
Werknemer heeft ook aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging over de vakantiedagen. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel tot nakoming, om in te zetten als het te laat betalen van loon aan de orde is. Duidelijk is dat werkgever de vakantie-uren niet (en dus te laat) heeft betaald, zodat de wettelijke verhoging verschuldigd is. De kantonrechter ziet geen aanleiding om op verzoek van werkgever over te gaan tot matiging van de wettelijke verhoging.
Proceskosten
4.11.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat beide partijen op punten ongelijk krijgen, alsmede gelet op de aard van het geschil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van € 556,44 bruto aan aanzegvergoeding;
5.2.
veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van € 221,12 bruto aan opgebouwde niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
5.3.
veroordeelt werkgever tot betaling aan werknemer van de wettelijke rente over
€ 777,56, met ingang van 1 juli 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt,
5.5.
verklaart deze beschikking wat betreft de onder 5.1. en 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad [3] ,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
no

Voetnoten

3.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.