In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en Horeca Groep Limburg B.V. De werknemer, die sinds 1 november 2024 in dienst was, verzocht om een aanzegvergoeding en betaling van openstaande overuren en vakantiedagen na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst liep tot 31 mei 2025, maar de werkgever heeft de werknemer op 6 mei 2025 via een Whatsappbericht geïnformeerd dat de overeenkomst niet verlengd zou worden. De werknemer vorderde een aanzegvergoeding van € 2.875,00 bruto, openstaande overuren van € 5.030,48 bruto en een vergoeding voor 7 niet opgenomen vakantiedagen van € 1.547,84 bruto.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever te laat was met de schriftelijke aanzegging, waardoor de werknemer recht had op een aanzegvergoeding van € 556,44 bruto. Wat betreft de openstaande overuren, oordeelde de rechter dat de werknemer niet voldoende bewijs had geleverd van de niet uitbetaalde uren, en deze vordering werd afgewezen. De werknemer had erkend dat zij 6 verlofdagen had opgenomen, waardoor zij geen recht had op een vergoeding voor deze dagen. Echter, er resteerde nog 1 vakantiedag die niet was opgenomen, waarvoor de werkgever € 221,12 bruto moest betalen, vermeerderd met wettelijke verhoging.
De kantonrechter bepaalde dat de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen ook toewijsbaar was. Beide partijen moesten hun eigen proceskosten dragen, en de rechter verklaarde de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moesten worden, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.