ECLI:NL:RBLIM:2025:10464

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning recreatiewoning Geulle

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het realiseren van een recreatiewoning in Geulle. Het verzoekster, die bezwaar had aangetekend tegen het primaire besluit van 25 juni 2025, vroeg om een voorlopige voorziening omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat het in gebruik nemen van de recreatiewoning al door andere oorzaken gedurende de bezwaarfase is verhinderd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, P [naam], nog niet had voldaan aan de meldingsplicht voor de bouwwerkzaamheden, waardoor de bouw stilgelegd was. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om een voorlopige voorziening geen effect heeft, omdat de bezwaarfase eerder eindigt dan het moment waarop de recreatiewoning in gebruik kan worden genomen. Daarom is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2245
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te Geulle, verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meerssen, verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[naam] en [naam], te Oosterbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan P [naam] , vergunninghoudster, omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een recreatiewoning aan [adres] , te Geulle.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2025. Verzoekster is, als aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.L.M. Balthesen. Vergunninghoudster is met haar echtgenoot verschenen.

Overwegingen

1.1.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb staat aan welke formele vereisten moet worden voldaan alvorens de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen. Er dient tegen een besluit beroep te zijn ingediend en het verzoek dient te worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak. Bovendien dient onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, te eisen dat een voorlopige voorziening getroffen wordt.
1.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit en dat deze rechtbank bevoegd is om van de hoofdzaak in beroep kennis te nemen.
1.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het verzoek om voorlopige voorziening.
1.4.
Aan vergunninghoudster is met het bestreden besluit ten aanzien waarvan verzoekster heeft gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van de regels in het omgevingsplan’ verleend ten behoeve van de realisering van een recreatiewoning. Voor het oprichten van de recreatiewoning is niet ook een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend, omdat in dit specifieke geval een meldingsplicht geldt. [1] Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning enkel ziet op
het gebruikvan de (te realiseren) recreatiewoning. Het verzoek om voorlopige voorziening (schorsing van de omgevingsvergunning) ziet daarom ook alleen op dat (aanstaande) gebruik en dus niet op het bouwen ervan.
1.5.
Zoals hierboven aangegeven geldt voor het bouwen van de recreatiewoning een meldingsplicht. Er dient vier weken voor uitvoering van de bouwwerkzaamheden een melding van aanvang van de bouw worden gedaan. [2] Omdat vergunninghoudster nog niet heeft voldaan aan die meldingsplicht, maar wel was aangevangen met de bouwwerkzaamheden, heeft verweerder bij besluit van 25 september 2025 de bouw stilgelegd tot vier weken nadat een geldige melding is ingediend. Ter zitting heeft vergunninghoudster verklaard dat de melding nog steeds niet is gedaan, maar dat die naar verwachting deze week zal worden gedaan. Dat betekent dat vier weken na indiening van de melding, die volledig en ontvankelijk dient te zijn, de bouw pas weer hervat kan worden. Ter zitting heeft vergunninghoudster verder verklaard dat na hervatting van de bouw nog ongeveer 4 á 5 weken nodig zijn voor het afbouwen van de recreatiewoning. Vervolgens dient de bouw, voordat die in gebruik kan worden genomen, gereed te worden gemeld bij het bevoegd gezag. Dit moet worden gedaan ten minste twee weken voor het in gebruik nemen van het bouwwerk. [3] Met een gereedmelding controleert het bevoegd gezag of de kwaliteitsborging is uitgevoerd volgens de regels.
1.6.
Als alles verloopt zoals nu gepland, dan zal het vroegst mogelijke in gebruik nemen van de recreatiewoning (daargelaten eventuele vertraging door feestdagen) in de eerste week van januari 2026 plaats vinden, terwijl, zoals ook ter zitting besproken, de beslissing op het bezwaar van verzoekster halverwege december 2025 is te verwachten. De bezwaarfase eindigt dus eerder dan het moment waarop vergunninghoudster de recreatiewoning (op zijn vroegst) in gebruik zal kunnen nemen, terwijl het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zich in dit geval beperkt tot de bezwaarfase.
1.7.
Het thans treffen van een voorlopige voorziening heeft dus geen effect, omdat het in gebruik nemen van de recreatiewoning al door andere oorzaken gedurende de bezwaarfase onmogelijk is. Door deze feiten en omstandigheden is er geen spoedeisend belang dat dwingt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dat is de reden dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afwijst. Er bestaat verder geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 oktober 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.17, lid 3, van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
2.Op grond van artikel 2.18 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
3.Op grond van artikel 2.21 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.