ECLI:NL:RBLIM:2025:10314

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 25/2287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor vellen van houtopstanden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit natuurlijke en rechtspersonen, hebben bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 29 augustus 2025 door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen is verleend aan Waterschap Limburg voor het vellen van houtopstanden en het uitvoeren van werken. De verzoekers wonen op respectievelijk 300 en 400 meter afstand van de betrokken gronden en hebben geen zicht op de te vellen houtopstanden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij geen feitelijke gevolgen ondervinden van de vergunde activiteiten. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de vergunde activiteiten de instandhouding van landgoederen, die zijn aangewezen onder de Natuurschoonwet 1928, niet in gevaar brengen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de belangen van het Waterschap en het college zwaarder wegen dan die van de verzoekers. De omgevingsvergunning treedt met de uitspraak in werking, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/2287
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2025 in de zaak tussen
Parkbos Millen B.V. en Schweinswei II B.V., gevestigd te Maastricht, verzoekers 1,
[naam] en [naam] ,te Sittard, verzoekers 2,
gezamenlijk: verzoekers (gemachtigde: mr. R.H.M. Wagemans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder (gemachtigden: mr. M.A.T. Helgers en mr. H.M.J.G. Neelis).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Waterschap Limburg,

(gemachtigde: mr. S. Philipsen en [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan het Waterschap Limburg een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van houtopstanden en het uitvoeren van werken langs de [adres] gelegen tussen de [adres] de N297 te Sittard-Geleen.
Verzoekers hebben op 26 september 2025 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn op 2 oktober 2025 en 10 oktober 2025 aan de voorzieningenrechter toegezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het Waterschap heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2025. Daarbij zijn verzoekers 1 verschenen vertegenwoordigd door R.H.M. Wagemans (tegens hun gemachtigde) en tevens zijn verzoekers 2 verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor het Waterschap zijn hun gemachtigden verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb staat opgenomen aan welke formele vereisten moet worden voldaan alvorens de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen. Er dient tegen een besluit bezwaar te zijn gemaakt en het verzoek dient te worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die uiteindelijk bevoegd zal worden in beroep. Bovendien dient onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, te eisen dat een voorlopige voorziening getroffen wordt.
De connexiteit
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de formele vereisten is voldaan. Verzoekers hebben bezwaar ingesteld tegen het besluit van 29 augustus 2025. Deze rechtbank is (uiteindelijk) bevoegd om van de zaak in beroep kennis te nemen.
Het spoedeisend belang
4. Ten aanzien van de onverwijlde spoed overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De omgevingsvergunning is op dit moment nog niet in werking getreden. Het bestreden besluit is genomen op 29 augustus 2025. Artikel 16.79, tweede lid van de Omgevingswet bepaalt dat als een omgevingsvergunning de activiteit het vellen van houtopstanden bevat, deze pas in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking. Indien voor die tijd een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is gedaan, treedt de omgevingsvergunning niet in werking voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
5. Het voorgaande brengt mee dat als de voorziening niet wordt getroffen, de omgevingsvergunning in werking treedt met het doen van de uitspraak. Daarna kan gelijk uitvoering gegeven worden aan de omgevingsvergunning. Het Waterschap heeft aangegeven direct over te gaan tot het vellen van houtopstanden zodra dit mogelijk is, omdat dit anders in verband met de aanwezigheid van beschermde fauna ter plaatse niet meer is toegestaan. Het Waterschap heeft ter zitting aangegeven hiervoor nog tot 17 oktober 2025 de tijd te hebben. Zijn de houtopstanden dan nog niet geveld, dan zal moeten worden gewacht tot halverwege augustus 2026. Het volledige project waarvoor de houtopstanden geveld dienen te worden, zal dan ongeoorloofde vertraging oplopen. Daar tegenover staat dat het eventuele vellen van de houtopstanden, eenmaal uitgevoerd, onomkeerbaar is. Gelet hierop hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter op het verzoek.
De betrokken belangen
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers naar haar voorlopig oordeel niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ten aanzien van verzoekers 2 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Artikel 1:2, eerste lid van de Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken." Uit vaste rechtspraak volgt dat degene die een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het besluit ziet, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. [1] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. [2] Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Een rechtstreeks betrokken belang wordt in beginsel bij besluiten op grond van de Omgevingswet aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit ziet, of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. [3]
De voorzieningenrechter stelt in dit kader vast dat verzoekers 2 wonen op het adres Huis [adres] te Sittard. R.H.M. heeft meerdere percelen in het gebied in eigendom, deze percelen grenzen geen van allen aan de percelen waarop de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken zich bevinden. Huis Millen betreft een buitenplaats/omgracht kasteelterrein met meerdere gebouwen en woonadressen (Huis Millen 1, 2, 3, 4, 5 en 6). De woning van verzoekers 2 bevindt zich in het meest Zuidoostelijk gelegen deel van de gebouwen. Feitelijk stelt [naam] te wonen in het ronde ‘torentje’ dat zich ten Westen hiervan bevindt. De woning van verzoekers 2 bevindt zich op ongeveer 400 meter en meer van de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken. Het torentje bevindt zich op 300 meter en meer van de te vellen houtopstanden/ uit te voeren werken. Behalve deze afstanden is ook ter zitting vastgesteld dat vanuit de woning van verzoekers 2 (en het ‘torentje’) geen zicht bestaat op de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken omdat de buitenplaats omgeven is door vele houtopstanden en bomen. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat verzoekers 2 geen feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van de vergunde activiteiten en dus geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben.
Ten aanzien van verzoekers 1 overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Volgens de statuten van verzoekers 1 hebben zij als doel: “het instandhouden van landgoederen die zijn gerangschikt voor de Natuurschoonwet 1928, met al hetgeen daartoe behoort of daartoe dienstig is, alles in de ruimste zin van het woord.”. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat volgens het ‘Overzicht opengestelde NSW-landgoederen’ van 1 januari 2025 het landgoed “SCHWIENSWEI II B.V.” is aangewezen onder de Natuurschoonwet 1928. Dit landgoed is, zo heeft de gemachtigde van verzoekers ter zitting op een Google-maps kaart aangegeven, gelegen op een afstand van (ten minste) 150 meter van de vergunde activiteiten. Het landgoed grenst niet aan het perceel waarop de te vellen houtopstanden/uit te voeren werken gesitueerd zijn. Tussen het landgoed en het gebied waar de vergunde activiteiten zich bevinden, is onder meer een weg gelegen (de [adres] ). Verder bevinden zich in de omgeving geen landgoederen die zijn gerangschikt voor de Natuurschoonwet 1928. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat de vergunde activiteiten niet de instandhouding van het landgoed Schweinswei II in gevaar brengen, nu deze zich op ruime afstand (150 meter en meer) van het landgoed bevinden. Dat mogelijk vogels die zich op het landgoed bevinden tijdelijk last kunnen ondervinden van het geluid van de (kap)werkzaamheden, maakt niet dat de instandhouding van het landgoed zelf daarmee in het geding komt. Het belang dat verzoekers 1 krachtens hun statuten in het bijzonder behartigen is dan ook geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Ook verder is niet van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan de zijde van verzoekers 1 gebleken.
Omdat verzoekers geen belanghebbenden zijn, kan de afweging van de betrokken belangen bij de verzochte voorziening niet in het voordeel van verzoekers uitvallen. Het belang van het Waterschap Limburg en het college bij het kunnen uitvoeren van de vergunde activiteiten weegt hoe dan ook zwaarder. Daarbij komt dat verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in hun bezwaar tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk zullen zijn, omdat alleen belanghebbenden tegen een besluit bezwaar kunnen maken. Hierdoor kan de rechtmatigheid van het bestreden besluit naar verwachting in de bezwaarprocedure niet worden aangetast. Ook hierom ligt het verzoek voor afwijzing gereed.

Conclusie en gevolgen

Omdat het verzoek wordt afgewezen, kan met ingang van heden van de omgevingsvergunning gebruik worden gemaakt. De omgevingsvergunning treedt met het doen van deze uitspraak in werking.
Er bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 oktober 2025.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1703.