ECLI:NL:RBLIM:2025:10179

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
11739865 \ CV EXPL 25-2526
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande koopprijs en onverschuldigde betaling in het kader van een koopovereenkomst van een voertuig

In deze zaak vordert de eiseres, een autohandelaar, betaling van een openstaand bedrag van € 2.827,44 van de gedaagde, die een Mercedes Benz Vito heeft gekocht en een Nissan Qashqai heeft ingeruild. De eiseres heeft de gedaagde een factuur gestuurd voor de Mercedes en een creditfactuur voor de inruil van de Nissan. De gedaagde heeft een leaseovereenkomst afgesloten voor de financiering van de Mercedes, maar heeft een deel van de koopprijs nog niet voldaan. De eiseres heeft ook per abuis een bedrag van € 1.553,00 aan de gedaagde betaald, dat zij terugvordert. De gedaagde voert verweer en stelt dat de eiseres onjuiste berekeningen heeft gemaakt bij de totstandkoming van de overeenkomst, wat zou leiden tot meerkosten voor hem. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat er sprake is van onjuiste berekeningen of een onjuiste voorstelling van zaken. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe, inclusief de wettelijke handelsrente over het openstaande bedrag, maar wijst de rente over het onverschuldigd betaalde bedrag af. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11739865 \ CV EXPL 25-2526
Vonnis van 15 oktober 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E. Berga.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 27 mei 2025 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord tevens eis in voorwaardelijke reconventie;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 12 en 13;
- de mondelinge behandeling van 19 september 2025, waarvan de griffier zittingsaantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] handelt in auto’s. [gedaagde] handelt onder de naam [handelsnaam] en heeft in die hoedanigheid een Mercedes Benz Vito met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Mercedes) van [eiseres] gekocht, tegen inruil van zijn Nissan Qashqai met kenteken
[kenteken 2] (hierna: de Nissan).
2.2.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] een aankoopfactuur voor de Mercedes doen toekomen voor een bedrag van € 11.676,50 en een creditfactuur voor de ingeruilde Nissan van € 3.579,50.
2.3.
Voor de financiering van de Mercedes is [gedaagde] een financiële leaseovereenkomst aangegaan met leasemaatschappij BD Lease, een handelsnaam van Hiltermann Lease B.V., voor een te financieren bedrag van € 11.676,50 inclusief btw. De leasemaatschappij heeft op 14 januari 2025 een bedrag van € 7.237,50 aan [eiseres] betaald.
2.4.
Op 14 januari 2025 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een bedrag van € 1.553,00 betaald.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] meermaals verzocht om het resterende factuurbedrag van € 859,50 te voldoen en het per abuis betaalde bedrag van € 1.553,00 terug te betalen. [gedaagde] is hier niet toe overgegaan.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.827,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.412,50 tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst het restant van de overeengekomen koopprijs van € 859,50 aan haar moet voldoen. Tevens heeft zij € 1.553,00 per abuis en daarom onverschuldigd, zoals bedoeld in artikel 6:203 BW, aan [gedaagde] betaald en dit bedrag vordert zij terug van hem. Omdat [gedaagde] ook na diverse sommaties niet tot (terug)betaling van deze bedragen is overgegaan vordert [eiseres] ook de wettelijke handelsrente over het openstaande bedrag en de buitengerechtelijke incassokosten van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] voert daartoe aan dat [eiseres] bij de totstandkoming van de overeenkomst onjuiste berekeningen heeft gemaakt. [gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt maar heeft de overeenkomst noodgedwongen toch ondertekend, ondanks deze onjuiste voorstelling van zaken door [eiseres] . Het is aan die onjuiste berekeningswijze van [eiseres] te wijten dat [gedaagde] nu meerkosten moet betalen en dat moet geheel voor rekening en risico van [eiseres] blijven, omdat sprake is van schuldeisersverzuim en eigen schuld van [eiseres] , dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid dan wel omdat sprake is van dwaling, nu hij bij een juiste voorstelling van zaken de koopovereenkomst niet zou zijn aangegaan, aldus [gedaagde] .
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
Indien de kantonrechter het beroep van [gedaagde] op dwaling in conventie honoreert, beroept hij zich op vernietiging van de koopovereenkomst en vordert hij terugbetaling van het bedrag dat hij in het kader van die overeenkomst al aan [eiseres] heeft voldaan.
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen hebben schriftelijk een overeenkomst gesloten met betrekking tot de koop van de Mercedes en de inruil van de Nissan, zo blijkt uit productie 12 van [eiseres] . Op grond van die overeenkomst bedroeg de koopprijs aanvankelijk € 10.829,50 inclusief btw en de inruilwaarde van de Nissan € 2.879,50. [eiseres] heeft gesteld dat partijen deze bedragen – mondeling – hebben verhoogd naar respectievelijk € 11.676,50 en € 3.579,50 omdat de financieringsmaatschappij het oorspronkelijke financieringsbedrag te laag vond. Dit heeft geresulteerd in de facturen die [eiseres] heeft overgelegd als productie 2 en 3 bij dagvaarding en het bedrag dat is opgenomen in de leaseovereenkomst. [eiseres] heeft € 7.237,50 ontvangen van de leasemaatschappij zodat [gedaagde] , na inruil van de Nissan, nog € 859,50 diende te voldoen voor de Mercedes. Daarnaast heeft [eiseres] per abuis een bedrag van € 1.553,00 aan [gedaagde] overgemaakt.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] een onjuiste berekening van de inruilwaarde van de Nissan heeft gemaakt. Het is aan [eiseres] te wijten dat hij nu een bedrag van € 2.500,00 aan ‘meerkosten’ moet betalen, hetgeen leidt tot schuldeisersverzuim (artikel 6:101 BW) en eigen schuld (artikel 6:58 BW) van [eiseres] dan wel tot toepassing van het leerstuk van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW), aldus [gedaagde] . Tot slot heeft [gedaagde] aangevoerd dat sprake is van dwaling (6:228 BW) omdat hij bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou zijn aangegaan.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] op geen enkele manier heeft onderbouwd dat sprake is van een onjuiste berekening van de koopprijs van de Mercedes en de inruilwaarde van de Nissan of van een onjuiste voorstelling van zaken bij de totstandkoming van de koopovereenkomst. De gefactureerde bedragen komen immers overeen met de bedragen die genoemd worden in de leaseovereenkomst waarvan [gedaagde] niet heeft bestreden dat hij die op 13 januari 2025 digitaal heeft ondertekend en het gevorderde resterende factuurbedrag (€ 859,50) is de uitkomst van de koopprijs (€ 11.676,50) minus de betaling door de leasemaatschappij (€ 7.237,50) minus de inruilwaarde van de Nissan (€ 3.579,50). Dat hier sprake zou zijn van meerkosten die niet tijdens de totstandkoming van de overeenkomst zijn besproken, zoals door [gedaagde] is aangevoerd, is tegen die achtergrond volkomen onaannemelijk en verder door [gedaagde] ook in het geheel niet toegelicht.
4.4.
Ook het door [eiseres] abusievelijk overgemaakte bedrag van € 1.553,00 leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot betaling van ‘meerkosten’ door [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet aangetoond dat hij, op welke rechtsgrond dan ook, recht had op de betaling van dit bedrag, zodat [eiseres] dit bedrag onverschuldigd aan hem heeft betaald zoals bedoeld in artikel 6:203 BW. [gedaagde] is daarom gehouden om dit bedrag terug te betalen aan [eiseres] .
4.5.
Nu niet vast is komen te staan dat sprake is van een onjuiste berekening, het onterecht in rekening brengen van meerkosten of een onjuiste voorstelling van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen sprake van eigen schuld, schuldeisersverzuim, de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid of dwaling. [gedaagde] noemt wel diverse leerstukken, maar legt geenszins uit waarom die hier van toepassing zouden zijn. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde hoofdsom van € 2.412,50 toewijzen.
Wettelijke (handels)rente
4.6.
De wettelijke handelsrente over het resterende factuurbedrag zal worden toegewezen vanaf de dag van verzuim, 16 maart 2025, tot de dag van volledige betaling.
4.7.
Ten aanzien van het bedrag van € 1.553,00 is de wettelijke handelsrente echter niet toewijsbaar, omdat dit bedrag terugbetaald moet worden op grond van onverschuldigde betaling en niet op grond van een handelsovereenkomst die tussen partijen tot stand is gekomen. De wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst (de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst) en niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde wettelijke handelsrente over de onverschuldigde betaling van € 1.553,00 afwijzen en in plaats daarvan de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag toewijzen, vanaf de dag van verzuim tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[eiseres] vordert tevens vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De kantonrechter zal het bedrag van € 361,88 toewijzen.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
123,73
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.232,73
Voorwaardelijke reconventie
4.10.
Nu de kantonrechter het beroep op dwaling in conventie niet heeft gehonoreerd komt hij niet toe aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 2.412,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 859,50 met ingang van 16 maart 2025 tot de dag van volledige betaling, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.553,00 met ingang van 16 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 361,88 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.232,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
15 oktober 2025.
LC