ECLI:NL:RBLIM:2025:10094

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
ROE 25/2000 en ROE 25/2001
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking van bedrijfsinformatie door de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Op 16 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen Goodfarming B.V. en de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de minister om informatie openbaar te maken die betrekking heeft op de bedrijfsvoering van Goodfarming B.V. De minister had eerder besloten om informatie openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo), waartegen Goodfarming B.V. bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat het publieke belang van openbaarheid zwaarder weegt dan de belangen van Goodfarming B.V. bij het beschermen van haar bedrijfsinformatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het verzoekster niet was gelukt om aan te tonen dat er een concrete dreiging bestond die openbaarmaking zou rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het uitgangspunt van de Woo, dat openbaarmaking de regel is, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit te weigeren. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de minister de bedrijfsnaam en het adres openbaar mag maken, maar dat de naam van de chauffeur bij de openbaarmaking weggelakt zal worden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. M.M.M.F. Roijen, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 25/2000 en ROE 25/2001
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

Goodfarming B.V., uit Ell, verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de minister

(gemachtigde: mr. P.J.C. Brussee).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een besluit van de minister om informatie openbaar te maken die gaat over verzoekster. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter het bestreden besluit.
1.1.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat als gevolg daarvan geen grond meer. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Stichting Dier & Recht heeft de minister verzocht om informatie openbaar te maken op grond van de Wet open overheid (Woo). Zij heeft de minister gevraagd om informatie die betrekking heeft op door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerde dierenwelzijninspecties bij Nederlandse roodvleesslachterijen, varkensslachterijen en bij de aanvoer van varkens (specifiek inspectierapporten, rapporten van bevindingen en specifieke interventies) van het jaar 2023 openbaar te maken.
2.1.
De minister heeft met het besluit van 18 juli 2024 (het primaire besluit) bepaald dat de gevraagde informatie openbaar wordt gemaakt. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het besluit van 14 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.3.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
2.4.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 oktober 2025 op zitting behandeld. Namens verzoekster is verschenen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter ziet in de aangekondigde openbaarmaking die na uitvoering onomkeerbaar is, een voldoende spoedeisend belang zoals is vereist voor het treffen van een voorlopige voorziening. Omdat verzoekster een spoedeisend belang heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk.
Kortsluiten
4. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. [1]
Het standpunt van verzoekster
5. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Verzoekster vindt het onwenselijk dat haar bedrijfsgegevens openbaar gemaakt worden. Deze informatie is niet voor derden bedoeld en wordt uitsluitend opgevraagd met het doel daar ten nadele van het bedrijf iets mee te doen. Het is onaanvaardbaar dat derden kennisnemen van de gang van zaken binnen het bedrijf, zonder nadere toelichting hierop vanuit de kant van verzoekster. Verzoekster beroept zich op de uitzonderingsgronden van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en h, van de Woo. Verzoekster bestrijdt dat het publieke belang van openbaarmaking niet in voldoende mate wordt gediend door een geanonimiseerde openbaarmaking van de stukken. Verder vreest verzoekster voor activisme en is zij van mening dat zij die vrees voldoende concreet heeft gemaakt. In dit kader dient de persoonlijke levenssfeer en van de natuurlijke persoon (en zijn gezin) gerespecteerd te worden. Dat gebeurd niet met openbaarmaking.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het uitgangspunt van de Woo ‘openbaar, tenzij’ is. Een bestuursorgaan maakt bij de toepassing van de relatieve weigeringsgronden van artikel 5.1, tweede lid, van de Woo een inhoudelijke afweging tussen het vooropgestelde algemene belang van openbaarheid en de belangen die worden beschermd door de weigeringsgronden. De weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd.
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 8 februari 2023 [2] geoordeeld dat het openbaar maken van informatie over de wijze waarop een toezichthouder toezicht houdt op bedrijven het publieke belang dient van een goede en democratische bestuursvoering. Openbaarmaking van deze informatie draagt bij aan het maatschappelijk debat en vergroot de transparantie van het toezicht door de NVWA. Dit sluit aan bij een ontwikkeling in wet- en regelgeving en in de bestuurspraktijk van toezichthouders om in toenemende mate actief toezichtinformatie over ondernemingen openbaar te maken. Ook overweegt de Afdeling in deze uitspraak dat onderwerpen als voedselveiligheid en dierenwelzijn in de maatschappelijke belangstelling staan en het verstrekken van bij de overheid aanwezige informatie over welke onderneming welke bedrijfsactiviteiten op welke wijze in deze bedrijfssector uitoefent een bijdrage levert aan het voeren van het maatschappelijke debat hierover en het vergroten van de transparantie van het toezicht hierop door de NVWA.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
7. Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
7.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister in lijn met de rechtspraak de bedrijfsgegevens openbaar mag maken. De documenten zien op het dierenwelzijn. Zoals eerder is overwogen blijkt uit de rechtspraak van de Afdeling dat het publieke belang van openbarmaking niet in voldoende mate wordt gediend door een geanonimiseerde openbaarmaking van de stukken. Verder vindt de voorzieningenrechter dat de openbaarmaking van de bedrijfsnaam en het adres niet in strijd zijn met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het niet lakken van de bedrijfsnaam is in lijn met vaste rechtspraak. [3] Daarin is ook overwogen dat de omstandigheid dat een bedrijfsnaam een familienaam bevat en het bedrijfsadres gelijk is aan een privéadres, geen uitzondering rechtvaardigt. Het is de keuze van een onderneming om een familienaam als bedrijfsnaam te voeren en een vestigingsadres te kiezen. Openbaarheid mag niet afhankelijk zijn van de vraag of een ondernemer zijn woonadres als vestigingslocatie gebruikt. [4] Gelet op het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de voorzieningenrechter het publieke belang van openbaarheid zwaarder kunnen laten wegen. In dat kader heeft de minister het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer terecht zwaarder laten wegen dan het belang van openbaarheid ten aanzien van de vermelde naam van de chauffeur. De minister zal deze naam bij de daadwerkelijke openbaarmaking alsnog weglakken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich in deze zaak bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering rechtvaardigen op het uitgangspunt dat openbaarheid de regel is. Het beroep op de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo slaagt niet.
Beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage
8. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de beveiliging van personen en bedrijven en het voorkomen van sabotage.
8.1.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster vreest om in de belangstelling te komen van belangenbehartigers van dierenrechten. Het is echter eveneens vaste rechtspraak dat alleen de vrees voor onevenredige gevolgen door openbaarmaking onvoldoende is om openbaarmaking te weigeren. De enkele algemene veronderstelling van wat dierenrechtenactivisten zouden kunnen doen indien de naar verzoekster herleidbare gegevens openbaar worden gemaakt is daarvoor onvoldoende. Er moeten concrete, actuele aanknopingspunten zijn, aan de hand waarvan aannemelijk is dat sprake is van dreiging jegens verzoekster. [5] De verwijzingen naar verschillende acties van dierenactivisten zijn onvoldoende om concrete dreiging jegens verzoekster aan te nemen. Ook de verwijzing naar recente artikelen onderbouwt onvoldoende de vrees dat er een concrete dreiging bestaat gericht tegen het bedrijf van verzoekster waar een overtreding ten opzichte van één dier is geconstateerd. Dit geldt ook voor de toelichting van verzoekster dat een collega in dezelfde sector te maken heeft gehad met huisvredebreuk in het kader van activisme. Het is begrijpelijk dat het door verzoekster als vervelend wordt ervaren dat in de openbaar te maken stukken haar visie op het daarin beschreven incident niet is weergegeven maar dat vormt geen grond om openbaarmaking achterwege te laten. Verzoekster heeft geen concrete, actuele dreiging richting haar bedrijf aannemelijk gemaakt. Het beroep op de uitzonderingsgrond uit artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Woo slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de documenten op de door de minister besloten wijze openbaar mogen worden gemaakt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2025. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 oktober 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2679.
4.Uitspraken van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:488 en ECLI:NL:RVS:2023:489.
5.Uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153.