Inleiding
Vergunninghouder heeft op 13 mei 2025 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder voor de omgevingsplanactiviteiten het kappen van 13 bomen en het afvoeren van 250 m³ grond aan het adres [adres] in Meerssen. Verweerder heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 11 juli 2025 verleend. Op 22 juli 2025 heeft verweerder dit besluit bekendgemaakt door publicatie in het Gemeenteblad.
Verzoekers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning op 8 augustus 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 7 oktober 2025 heeft verweerder een herstelbesluit genomen en – ter vervanging van het besluit van 11 juli 2025 – aan vergunninghouder een omgevingsvergunning voor het kappen van 13 bomen verleend (hierna: het bestreden besluit).Het bestreden besluit is op
8 oktober 2025 bekendgemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 oktober 2025 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder. Vergunninghouder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. G.A.M. van de Wouw en [naam] architect.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bezwaar van verzoekers (mede) gericht tegen het bestreden besluit van 7 oktober 2025. Hierdoor heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening (mede) betrekking op het bestreden besluit.
3. Het besluit van 11 juli 2025 is vervangen door het besluit van 7 oktober 2025. Er bestaat (zo hebben verzoekers ook desgevraagd ter zitting bevestigd) geen belang meer om het besluit van 11 juli 2025 te beoordelen. De voorlopige beoordeling door de voorzieningenrechter die hieronder plaatsvindt, ziet daarom alleen op het bestreden besluit.
4. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb staat opgenomen aan welke formele vereisten moet worden voldaan alvorens de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen. Er dient tegen een besluit bezwaar te zijn gemaakt en het verzoek dient te worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die uiteindelijk bevoegd zal worden in beroep. Bovendien dient onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, te eisen dat een voorlopige voorziening getroffen wordt.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de formele vereisten is voldaan. Verzoekers hebben bezwaar ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2025, en dit bezwaar is (mede) gericht tegen het bestreden besluit. Deze rechtbank is (uiteindelijk) bevoegd om van de zaak in beroep kennis te nemen.
6. Ten aanzien van de onverwijlde spoed overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De omgevingsvergunning is op dit moment nog niet in werking getreden. Het bestreden besluit is genomen op 7 oktober 2025 en op 8 oktober 2025 bekendgemaakt. Artikel 16.79, tweede lid van de Omgevingswet bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de kap van bomen in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking. Dit betekent dat er pas over – ongeveer – vier weken na heden gestart mag worden met de kap. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang desondanks voldoende aanwezig is, omdat vergunninghouder duidelijk heeft aangegeven zodra dat kan gebruik van de omgevingsvergunning te zullen maken en de bezwaarprocedure niet te zullen afwachten. De beslissing op bezwaar zal naar verwachting – zo heeft verweerder aangegeven – niet vóór de tweede helft van december 2025 worden afgegeven. De eventuele kap van de bomen is, eenmaal uitgevoerd, onomkeerbaar. Gelet hierop, hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij een beslissing van de voorzieningenrechter op het verzoek.
De rechtmatigheid van het bestreden besluit
7. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen ook of het ingestelde bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers, of het bestreden besluit - voorlopig oordelend - rechtmatig is. Aan de hand daarvan weegt zij de belangen van verzoekers en verweerder bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan.
i.
Niet op de volledige aanvraag beslist?
8. Volgens verzoekers is de beslissing op de aanvraag onvolledig omdat deze niet ziet op het rooien van de wortelstelsels en het afvoeren van grond, terwijl dat wel is aangevraagd. Bovendien is tevens sprake van een omgevingsplanactiviteit, nu het rooien van de bomen in strijd komt met de bestemmingen “Waarde- Cultuurhistorie” en “Waarde- Archeologie” in het tijdelijk Omgevingsplan (bestemmingsplan Meerssen). Ook daarvoor is een omgevingsvergunning vereist.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de aanvraag duidelijk blijkt dat de omgevingsvergunning is aangevraagd voor het kappen van 13 bomen, het verwijderen van wortelstelsels én het verwijderen van grond. Kennelijk is daarna door vergunninghouder besloten om de aanvraag te beperken tot het kappen van 13 bomen. Vergunninghouder heeft de aanvraag voor het overige – zo is gesteld ter zitting - ingetrokken per e-mail aan verweerder van 25 september 2025. Deze intrekking had eigenlijk moeten volgen uit het bestreden besluit, dan wel uit de daarbij behorende bijlagen. Dat dit niet gebeurd is, maakt echter niet dat het bestreden besluit als zodanig niet in stand zal kunnen blijven voor de omgevingsvergunning voor de kap van de 13 bomen. Dit geldt eens te meer nu bij besluit op bezwaar de intrekking van een deel van de aanvraag alsnog kenbaar kan worden gemaakt in het bestreden besluit.
10. Nu enkel sprake is van het kappen van bomen, en niet tevens van het rooien van wortels en het afvoeren van grond, kan ook geen sprake zijn van een omgevingsplanactiviteit als door verzoekers bedoeld.
Landschappelijke/cultuurhistorische waarden
11. Verzoekers voeren verder aan dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat door de vergunde kapwerkzaamheden geen sprake is van een aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
12. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8.5, eerste lid, van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Meerssen 2025 (hierna: de Verordening) de omgevingsvergunning kan weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van (onder andere) landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden. Daarbij gaat het om de vraag of de (te kappen) bomen zelf dergelijke waarden vertegenwoordigen. Door verzoekers is niet gesteld dat dat het geval is. Dit punt kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet slagen.
13. Verzoekers voeren voorts aan dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat door de vergunde kapwerkzaamheden geen sprake is van een aantasting van natuur- en milieuwaarden op grond van de verordening. Volgens verzoekers heeft verweerder dat niet onder verwijzing naar de ‘Rapportage Actualisatie Quickscan Ecologische Waarden’ van 2 september 2025 (hierna: ‘de Quickscan”) kunnen concluderen, omdat het rapport volgens verzoekers onzorgvuldig is en niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Verzoekers wijzen er daarbij op dat de Quickscan niet ingaat op de oorspronkelijke situatie, dus de situatie voordat door vergunninghouder op het terrein verschillende houtopstanden zijn verwijderd. Ook stellen verzoekers dat zij met beelden hebben aangetoond dat ter plaatse beschermde faunasoorten aanwezig waren, zoals de steenmarter.
14. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers aanvoeren geen grond voor het voorlopig oordeel dat de uitgevoerde QuickScan niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)mag een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit uitgaan van het advies van een deskundige, als in dat advies objectief en onpartijdig verslag is gedaan van het door de deskundige verrichte onderzoek en het advies op inzichtelijke wijze tot stand is gekomen. Zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid naar voren gebracht, dan mag niet zonder meer van het advies van de deskundige worden uitgegaan.
15. De enkele stelling van verzoekers dat ter plaatse beschermde faunasoorten (de steenmarter) ter plaatse aanwezig zijn (geweest) acht de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat de uitgevoerde QuickScan onjuist of onzorgvuldig zou zijn. Uit de rapportage van de QuickScan van 2 september 2025 blijkt dat de ter plaatse aanwezige struiken en bomen, waaronder dus ook de bomen waarop de omgevingsvergunning ziet, zijn onderzocht op aanwezigheid van nesten en braakballen onder de bomen. Daartoe is op 21 augustus 2025 een veldbezoek uitgevoerd, waaruit is geconcludeerd dat op het perceel geen goed ontwikkelde vegetatie van bomen en struiken aanwezig is en dat door het ontbreken van optimale (groei)omstandigheden ook niet te verwachten is dat de betreffende bomen dienst kunnen doen als verblijf/groeiplaats voor beschermde en/of bijzondere soorten. De oppervlakte van het perceel is ook te klein om dienst te kunnen doen als primair leefgebied voor faunasoorten. Verzoekers hebben geen tegenrapport overgelegd waaruit zou blijken dat de inhoud van de Quickscan niet juist zou zijn. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de Quickscan onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat inhoud daarvan onjuist zou zijn. Verweerder mocht dan ook naar dit rapport verwijzen ter onderbouwing van zijn standpunt.
Herplantplicht en compensatieplan
16. Verzoekers vinden verder dat verweerder bij het bestreden besluit is afgeweken van de Verordening omdat de Verordening voorschrijft, gelezen in samenhang met het Groenbeleidsplan, dat de herplant volledig moet plaatsvinden en ook (gedeeltelijk) elders kan plaatsvinden. Dat is van vergunninghouder (ten onrechte) niet geëist. Ook voeren verzoekers aan dat het compensatieplan niet (volledig) voldoet aan de eisen die de Verordening daaraan stelt.
17. De voorzieningenrechter stelt vast dat de herplantplicht is opgenomen in voorschrift 5. Daarin wordt vereist dat wordt herplant volgens de tekening met kenmerk P-02A-Aanplantingsplan. Daarnaast maakt van de omgevingsvergunning deel uit het document ‘Herbeplanting: beschrijving terrein [adres] te Meerssen’ en het ‘Beheerplan’. Verweerder en vergunninghouder hebben zich op het standpunt gesteld dat deze twee documenten, tezamen met de tekening, het compensatieplan vormen.
18. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers aanvoeren geen grond voor het voorlopig oordeel dat de herplantplicht zoals opgenomen in artikel 5 van de voorschriften niet (volledig) voldoet aan, of afwijkt van, de Verordening en het Groenbeleidsplan. Er is voorzien in herplant van voldoende bomen van een hogere ecologische waarde. Er wordt in de Verordening of het beleid niet vereist – zoals verzoekers stellen - dat de herplant volledig moet zijn, of dat de te herplanten bomen dezelfde moeten zijn als de te kappen bomen.
19. Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de documenten die het compensatieplan vormen voldoende gemotiveerd op welke manier de voorgenomen kap van de 13 bomen gecompenseerd kan worden. Wel heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat de onderdelen c. en d. van artikel 8.8, tweede lid van de Verordening (eisen die aan het compensatieplan worden gesteld) in de hierboven genoemde documenten niet of nauwelijks terugkomen. De documenten kunnen echter in de bezwaarfase op deze onderdelen nog nader aangevuld worden. De voorzieningenrechter ziet hierin geen grond om op voorhand te concluderen dat de mate of wijze van compensatie onvoldoende zou zijn of niet zou voldoen aan de eisen van de Verordening, zoals verzoekers aanvoeren.
20. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de voorschriften bij de vergunning in strijd zijn met de rechtszekerheid. Ter zitting is door de voorzieningenrechter geconstateerd dat voorschrift 5 onvoldoende duidelijk is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de onderdelen a. en b. van voorschrift 5 in principe verwijderd kunnen worden. Het is namelijk enkel de bedoeling geweest om de tekening met kenmerk P-02A-Aanplantingsplan verplicht te stellen voor de herplant. Dit volgt nu nog onvoldoende uit het vergunningvoorschrift. Ook dit punt kan nog (eenvoudig) hersteld worden in de bezwaarfase.