3.3.1Ter zake van feit 1
Vormverzuim
Volgens vaste jurisprudentie is van een (bloed)onderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW 1994 slechts sprake indien de strikte waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Tot de strikte waarborgen behoort onder meer het in artikel 17 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (Besluit) genoemde recht dat de verdachte kennis kan nemen van het resultaat van het bloedonderzoek, een tegenonderzoek kan overwegen en zo zijn verdediging adequaat kan voorbereiden. Deze kennisgeving geschiedt door schriftelijke toezending van het resultaat van het bloedonderzoek binnen een week na ontvangst van het verslag. Op grond van artikel 17 Besluit is het de bedoeling dat getracht wordt de uitslag van het bloedonderzoek daadwerkelijk ter kennis van de betrokkene te brengen.
Enkele uren na het ongeval is in het ziekenhuis bloed afgenomen van de verdachte. De volgende middag is hij door de politie verhoord met bijstand van een piketadvocaat. Na dit verhoor is hij in vrijheid gesteld en naar zijn thuisadres in Roemenië gegaan. Uit het dossier blijkt dat de politie de uitslag van het bloedonderzoek ruim een maand later heeft verzonden naar het adres [adres 2] .
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte de uitslag van het bloedonderzoek niet heeft ontvangen en uit het dossier kan het tegendeel niet worden afgeleid. De verdachte heeft in het contact met de politie drie woon- of verblijfadressen genoemd: camping “ [naam 4] ” aan de [adres 2] , [adres 3] en zijn adres in Roemenië zoals dat op zijn identiteitskaart staat en waar de verdachte de dagvaarding ook heeft ontvangen. Gelet op wat de verdachte heeft verklaard over het adres van de camping in [plaats 1] kon er niet zonder meer van uit worden gegaan dat hij daar verbleef. De verdachte, een arbeidsmigrant, werkte in [plaats 2] en had daar huisvesting. Na een ruzie op zijn werk was hij vertrokken, maar hij kreeg spijt. Hij mocht terugkomen van de werkgever, nu via uitzendbureau [naam 3] . Hij kreeg huisvesting aangeboden op camping [naam 4] in [plaats 1] . De verdachte is daar op 4 februari 2024 laat in de middag aangekomen, maar dezelfde nacht vlak voor het ongeval ook weer vertrokken omdat hij liever weer verbleef op het adres in [plaats 2] . De uitslag van het bloedonderzoek had ofwel aan alle genoemde adressen gestuurd moeten worden, ofwel de politie had moeten vragen op welk adres de verdachte de uitslag van het bloedonderzoek wilde ontvangen. Geen van beide is gebeurd.
Gelet op de hiervoor vermelde gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan artikel 17 Besluit. De vraag is of dit tot bewijsuitsluiting moet leiden. Doorslaggevend daarbij is het antwoord op de vraag of de verdachte desalniettemin een reële mogelijkheid heeft gehad om tegenonderzoek te laten uitvoeren. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte pas op de hoogte is geraakt van de brief met de uitslag toen hij over het politiedossier kon beschikken en dat met de verdachte kon delen. Dat was niet eerder dan 18 december 2024. Omdat de bewaartermijn van een bloedmonster 6 maanden na dagtekening van het rapport met de uitslag is, kon op dat moment geen tegenonderzoek meer worden verricht.
Weliswaar had de verdachte eerder een andere advocaat aan wie de stukken op 11 juli 2024 zijn verstrekt, derhalve binnen de bewaartermijn van 6 maanden. Echter, die advocaat heeft - blijkens haar mail aan de rechtbank van 24 september 2024 - geen contact meer kunnen krijgen met de verdachte. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen langs welke weg deze advocaat heeft getracht de verdachte te bereiken. De verdediging heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de verdachte geen contact kon leggen met die advocaat omdat hij niet over contactgegevens beschikte.
Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen recht is gedaan aan het belang van het geschonden voorschrift. Niet kan worden gesproken van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8, vijfde lid, WVW 1994.De uitslag van het bloedonderzoek kan niet bijdragen aan het bewijs. Dit rechtsgevolg is ingrijpend maar gerechtvaardigd. Een bloedonderzoek kan immers een groot verschil maken voor de bewezenverklaring en de strafoplegging. Daarom hebben verdachten het wettelijke recht om het resultaat daarvan te laten controleren door een tweede deskundige. Als de verdachte dit niet heeft kunnen doen door miscommunicatie waarvoor de politie verantwoordelijk is, zou een belangrijk deel van zijn veroordeling worden gebaseerd op bewijsmateriaal dat hij niet heeft kunnen bestrijden. Dat hebben de wetgever en de Hoge Raad niet toegelaten.
Omdat ook ander bewijs ontbreekt dat de verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol in zijn bloed had, zal de rechtbank de verdachte van dat onderdeel van het primair onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreken.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 januari 2025, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
Ik heb op 4 februari 2024 gereden in het voertuig van het uitzendbureau. Ik was onderweg van de [adres 2] naar de [adres 3] . Ik had goed zicht op de weg. Ik had mijn telefoon op mijn schoot liggen en heb die tijdens het rijden een aantal keren opgepakt en geopend om het navigatiesysteem te raadplegen. Ik reed ongeveer 130 kilometer per uur.
2. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 19 juni 2024 (p. 153 – 156) over het ongeval dat op 4 februari 2024 plaatshad op de A73 in Venray houdt onder meer het volgende in:
Voertuig personenauto [kenteken 1] [type 1]
Bestuurder: [verdachte]
Bij controle bij het rijbewijsregister bleek de bestuurder niet bevoegd te zijn een motorrijtuig te besturen. Bij deze controle bleek mij het volgende: aan de bestuurder was nooit een rijbewijs afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde.
Voertuig bedrijfsauto [kenteken 2] [type 2]
Bestuurder: [naam 2]
Voertuig personenauto [kenteken 3] [type 3]
Bestuurder: [naam 5]
Bijrijdster: [naam 1]
Weersgesteldheid: regen
Toestand van het wegdek: nat/vochtig
3. Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Plaats Delict d.d. 18 maart 2024 (p. 51-58, 61-62, met de bijbehorende fotomap en situatietekening), voor zover inhoudende:
Aanleiding onderzoek:
Op zondag 4 februari 2024 omstreeks 01:25 uur, had op de Rijksweg A73 ter hoogte van hectometerpaal 66,5, gelegen buiten de als zodanig aangegeven bebouwde kom van Venray in de gemeente Venray, een verkeersongeval met een spookrijder plaatsgevonden.
Wegsituatie:
Om spookrijden te voorkomen, is door de wegbeheerder aan weerszijden van de afritten het
verkeersbord conform model C2 geplaatst. Deze verkeersborden zijn gekeerd in de richting van het verkeer dat via de afrit de autosnelweg wil oprijden.
Lichtgesteldheid:
Ten tijde van het ongeval (circa 01:25 uur) was het nacht, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Wegverlichting:
Ter hoogte van de plaats van het ongeval is geen openbare straatverlichting geplaatst.
Uitzicht en zicht:
Het zicht vanaf de bestuurderszitplaats van de [type 1] naar voren op de naderingsrichting van de [type 2] werd, behoudens de gevoerde verlichting van de [type 2] , niet gehinderd.
De verlichting aan de voorzijde van de [type 2] , die gezien zijn eindpositie, zichtbaar kon zijn voor de bestuurder van de [type 3] , was zoals later beschreven wordt, compleet
vernield. De verlichting aan de achterzijde van de [type 1] , die gezien zijn eindpositie, zichtbaar kon zijn voor de bestuurder van de [type 3] , was zoals later beschreven wordt, niet actief door het ongeval opgelopen schade, i.c. de ontkoppelde en/of losgebroken accu.
Sporen:
Voor de voertuigen trof ik op rijstrook 1 de resten aan van een koplampunit. In de middenberm lag een Nederlandse kentekenplaat met het kenteken [kenteken 1] . Verspreid op het wegdek van rijkstrook 2, ter hoogte van dit krasspoor lag een concentratie,
variërende in grootte, voertuigdelen, velen waren zwart van kleur. Waaronder een aanzienlijk deel witte kunststof brokstukken. Rechts van dit krasspoor trof ik rechts op rijstrook 2 nabij de doorgetrokken streep van de afscheiding van de vluchtstrook, vier krassporen aan. Voorbij deze krassporen lag een afgebroken wiel, waarbij de velg zwart van kleur is. Voorbij aan de, door de brandweer, verwijderde linker voorportier van de [type 1] lag op rijstrook 1 nagenoeg tegen de redresseerstrook, een Poolse kentekenplaat met het kenteken [kenteken 2] . Nabij deze kentekenplaat lag in de middenberm een wieldop met een [type 2] embleem. Voorbij aan deze kentekenplaat werd op nagenoeg het midden van rijstrook 1 een licht beschadigde koplampunit aangetroffen.
Schade- en sporenbeeld aan de [type 3] :
De [type 3] vertoonde een recent schadebeeld aan de voorzijde rechts en rechterflank voor. Het rechter voorwiel was deels ontzet en lek geslagen. De rechter voorbumperhoek was afgebroken. Op het voorscherm en op het rechter voorportier waren krassporen en een scheurschade zichtbaar.
Lichaam bestuurder [type 2] :
Op zondag 04 februari 2024, omstreeks 07:00 uur werd een lijkschouw uitgevoerd op het stoffelijk overschot van de bestuurder van de [type 2] , in het bijzijn van mij, door forensisch arts C. Oostdam, in de brandweerkazerne te Venray. Het opgelopen letsel aan de thorax heeft geleid tot de dood.
Vermoedelijke toedracht:
De bestuurder van de [type 2] had gereden over de A73 li, komende uit de richting van Nijmegen en gaande in de richting van Venlo. De bestuurder van de [type 1] had gereden over de Provinciale weg N270, komende vanuit [plaats 1] en gaande in de richting van de Rijksweg A73. Ter hoogte van de A73 afrit 9 Venray sloeg de bestuurder rechtsaf om de afrit 9 Venray te gebruiken als toerit en reed vervolgens spookrijdend over de A73 li komende uit de richting van Venlo en gaande in de richting van Nijmegen. Ter hoogte van hmp 66,5 op rijstrook 2 kwamen beide voertuigen frontaal in botsing. De bestuurder van de [type 3] had gereden over de A73 li, komende uit de richting van Nijmegen en gaande in de richting van Venlo. De bestuurder van de [type 3] reed op onbekende afstand achter de [type 2] . De bestuurder van de [type 3] reed tussen de [type 2] en [type 1] door. Deze twee voertuigen straalden op dat moment door de botsing geen licht meer uit. Hierbij reed de [type 3] over losgebroken voertuigdelen van de botsing tussen de [type 2] en [type 1] , waarbij het rechter voorwiel van de [type 3] lek raakte, de ophanging afbrak en het schadebeeld aan het voertuig ontstond.
Oorzaak:
Het ongeval is ontstaan doordat de bestuurder van de [type 1] geen gevolg gaf aan het
verkeersbord conform model C2 en hierdoor op de verkeerde rijbaan van de Rijksweg A73 reed en daardoor aan het spookrijden was.
Gevolg:
Ten gevolge van het ongeval overleed de bestuurder van de [type 2] ter plaatse.
Ten gevolge van het overrijden van de af- c.q. losgebroken voertuigdelen raakte de bijrijdster van de [type 3] gewond.
Vermijdbaarheid:
De bestuurder van de [type 2] kon in alle redelijkheid het ongeval niet voorkomen.
Hij reed hierbij op de voor hem bestemde rijbaan van de Rijksweg A73, hij kon ervan uitgaan dat hem geen verkeer tegemoetkwam op de A73 li. Gezien de vastgeslagen snelheidsmeter, waar 90 kilometer per uur op aangegeven werd, heeft de bestuurder de spookrijder mogelijk zien naderen en zijn snelheid verlaagd.
De bestuurder van de [type 1] had het ongeval kunnen voorkomen door gevolg te geven aan het verkeersbord conform model C2 boven aan de afrit (9 Venray met de aansluiting op de Provinciale weg N270). Hierdoor was hij niet op verkeerde rijbaan van de A73 gekomen.
Door de botsing tussen de [type 2] en de [type 1] was de verlichting van deze voertuigen vernield, deze stilstaande voertuigen straalde op het moment van naderen c.q. passeren van de bestuurder van de [type 3] , geen licht meer uit. De bestuurder van de [type 3] werd ter hoogte van hmp 66,5 geconfronteerd met de af- c.q. losgebroken voertuigdelen en kon in alle redelijkheid het overrijden van deze delen niet voorkomen.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schouwverslag d.d. 4 februari 2024 (p. 127-128), opgemaakt door mw. C. Oostdam, forensisch arts KNMG, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
[naam 2]
Voornamen: [naam 2]
Geboren op: [geboortedatum 2]
Ter plekke overleden, moeizame extractie lichaam. Bij schouw opvallende aanwijzingen voor borstkasletsel, bovenbeensbreuk links, onderbenen bdz gebroken, onderarmen bdz gebroken. Bovenbeensbreuk met wond heeft amper gebloed; passend bij direct overlijden ten tijde van impact. Met name aanwijzingen voor dodelijk letsel van de borstkas.
5. Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [naam 1] d.d. 4 februari 2024 (p. 6), voor zover inhoudende:
Ik reed op 4 februari 2024 als passagier mee met een kennis van mij. Hij was de bestuurder van de blauwe [type 3] met kenteken [kenteken 3] , waar wij op dat moment in zaten. Wij reden over de A73 in zuidelijke richting. Het was op dat moment donker en er was motregen. Toen was er ineens een klap aan mijn kant van de auto. Vervolgens kreeg ik ontzettend veel pijn in mijn borstkas.
6. Een aanvullend geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie over [naam 1] d.d. 12 september 2024 (niet opgenomen in het voormelde procesdossier), opgemaakt door [naam 6] , zorgverlener, voor zover inhoudende:
Omschrijving: Na ongeval pijn in rechterflank door gevolgen van de klap. SEH bezocht. Op 27 februari 2024 telefonisch contact en nog wisselend veel pijn, flank en nek. Op 16 mei 2024 op spreekuur nog nekklachten en dagelijks hoofdpijn.
Kunt u bevestigen dat genoemde persoon voor de duur van twee maanden niet heeft kunnen werken ten gevolge van het opgelopen letsel door het toedoen van een verkeersongeval veroorzaakt door derden? Ja.
7. De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 4 februari 2024 (p. 9), voor zover inhoudende:
Omstandigheden:Dodelijk ongeval. Telefoon is nodig voor onderzoek en waarheidsvinding.
Goednummer:[nummer]
Object:Communicatieap (Telefoon)
Merk/type:Apple iPhone 12
Eigenaar:[verdachte]
8. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2024 (p. 13-15), voor zover inhoudende:
Samenvatting onderzoeksbevindingen van de data van 4 februari 2024 uit de onder de verdachte inbeslaggenomen Apple iPhone:
De gereden route startte ter hoogte van kampeerboerderij [naam 4] gelegen aan de [adres 2] omstreeks 1:13:02. Vervolgens gaat de route in de richting van de A73 afrit 9 en hier wordt in tegengestelde richting de snelweg opgereden. De gereden route stopt daarna ter hoogte van de A73 afrit 8 omstreeks 1:26:15.
9. Het proces-verbaal aangifte d.d. 14 februari 2024 (p. 25), voor zover inhoudende:
Ik [naam 7] doe aangifte namens uitzendbureau [naam 3] . Op zondag 4 februari 2024 kregen wij te horen dat er een ongeval was gebeurd in Venray met een voertuig van ons, een witte [type 1] met kenteken [kenteken 1] . Op vrijdag 2 februari 2024 werd het voertuig geparkeerd op een camping in [plaats 1] waar onze medewerkers verblijven. Om als bestuurder het voertuig te gebruiken moet je een chip gebruiken. Als je de chip niet gebruikt kun je het voertuig wel besturen, maar dan blijft er een pieptoon afgaan de hele autorit. Ten tijde van het ongeluk was de chip niet geactiveerd. Op zaterdag 3 februari 2024 (de rechtbank begrijpt zondag 4 februari) om 1.10 uur rijdt het voertuig weg. Om 1.26 uur krijgt een collega die het beheer van de voertuigen op zich neemt een voltagemelding. Dat kan betekenen dat er een ongeluk is gebeurd.
10. De eigen waarneming van de rechtbank als bedoeld in artikel 340 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende voor zover tot het bewijs gebezigd:
De voorzitter heeft bij het onderzoek op de terechtzitting besproken dat in het dossier zich de videofragmenten bevinden die met de telefoon van de verdachte zijn opgenomen tussen 1:21:54 en 1:25:57 uur in de nacht van 4 februari 2024. Hierop is de hand van de verdachte aan het stuur te zien terwijl hij zijn telefoon vastheeft. Tevens is te zien dat de verdachte vaker slingerend over de weg rijdt en bijna in de berm terecht komt. Daarnaast is op de videobeelden continu een harde pieptoon in de auto te horen. Het zijn filmpjes van 8 seconden op een autoweg en filmpjes van 1 en 5 seconden op een autosnelweg.
Het oordeel van de rechtbank over feit 1 primair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte (a) zonder rijbewijs, (b) in de nacht, (c) zonder straatverlichting, (d) in de regen, (e) met een pieptoon in de oren, (f) met een telefoon in de hand, (g) vaker slingerend, (h) 2.5 kilometer heeft spookgereden (i) in een voor hem onbekende auto, (j) over de snelweg (k) over de voor hem linker weghelft, (l) nadat hij het verkeersbord C2 negeerde.
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW 1994 te kunnen komen, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is geweest. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Anders dan de raadsman acht de rechtbank dat ook het geval voor het verkeersongeval met de door [naam 5] bestuurde [type 3] . De papieren berekening achteraf van een theoretische mogelijkheid destijds doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de feitelijke situatie waarin [naam 5] een keuze moest maken.
[naam 5] werd - op de onverlichte snelweg – bij het naderen van de stilstaande auto’s plotseling in het donker geconfronteerd met de ravage van het ongeval en raakte de brokstukken op het wegdek. Dit wordt bevestigd door de verklaring van mevrouw [naam 1] dat er ‘ineens een klap was’. De rechtbank acht daarom ook dit ongeval het gevolg van de gedragingen van de verdachte.
Mate van schuld
In de tweede plaats moet de verdachte een schuldverwijt kunnen worden gemaakt en die schuld kan bestaan uit verschillende gradaties.
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW 1994 is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a lid 1 WVW 1994 kan worden aangemerkt. Artikel 5a lid 1 WVW 1994 beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door één of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
I.
De verkeersregels
In het eerste lid van artikel 5a WVW 1994 zijn verkeersgedragingen benoemd die kunnen worden aangemerkt als het in ernstige mate schenden van verkeersregels. Zo valt het vasthouden van een telefoon tijdens het rijden onder het bepaalde onder k en het tegen de rijrichting in rijden onder j.
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdens het rijden met de telefoon is gefilmd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de telefoon wel in zijn hand heeft gehad tijdens het rijden, maar dat de opnames niet bewust maar per ongeluk zijn gemaakt. De verdachte heeft zijn telefoon drie keer ontgrendeld om zijn navigatie-applicatie te bekijken en daarbij met één veegbeweging de camera-applicatie bediend.
Het zijn drie filmpjes van 1, 5 en 8 seconden, met een blik vanuit de bestuurder maar zonder duidelijke focus of bijvoorbeeld ingesproken tekst. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat die opnames inderdaad per ongeluk zijn gemaakt. Wel heeft de rechtbank daar op kunnen zien dat de verdachte slingerde tijdens het rijden.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte met een telefoon in de hand, 2.5 kilometer heeft spookgereden, over de snelweg, nadat hij het verkeersbord C2 negeerde. De verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan een tweetal expliciet in artikel 5a, eerste lid WVW 1994 genoemde gedragingen, hetgeen een schending van de verkeersregels oplevert.
II.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In deze zaak gaat het al om twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels die expliciet zijn genoemd in artikel 5a WVW 1994 en de rechtbank betrekt daar ook de andere reeds genoemde gedragingen en omstandigheden bij, waaronder het rijden zonder rijbewijs. Dat leidt tot de conclusie dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels
III.
Opzettelijk
De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede ‘opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden’ brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het zonder rijbewijs, in de nacht, zonder straatverlichting, in de regen, met een pieptoon in de oren, met een telefoon in de hand, vaker slingerend, 2.5 kilometer spookrijden over de snelweg over de linker weghelft, in hun onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Zo is het oppakken van de telefoon tijdens het rijden een actieve gedraging die niet anders dan opzettelijk wordt gepleegd. Ook in het in het donker in de regen zonder rijbewijs gaan rijden in een auto waarin voortdurend een piepend geluid te horen is, ligt een bewuste keuze besloten. Bovendien had de verdachte – (onder andere) gelet op de positie van de door hem bestuurde auto ten opzichte van de plek waar de vangrail in de middenberm en de rijstoken voor de tegengestelde rijrichting zich bevonden – kunnen en moeten beseffen dat hij op de verkeerde weghelft van de snelweg reed. Desalniettemin is hij blijven doorrijden. Daar komt bij dat de verdachte op de linkerrijstrook reed van de rijbaan waarop hij zich bevond en dus niet uiterst rechts heeft gehouden. Gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen is daarmee het opzet tevens gericht geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
IV.
Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het zonder meer voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich ook heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een ongeval heeft veroorzaakt waarbij slachtoffers zijn gevallen, van wie één dodelijk.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van de in artikel 5a WVW 1994 genoemde gedragingen. De verdachte vertoonde buitengewoon onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.