ECLI:NL:RBLIM:2024:9967

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
C/03/334364 / FT RK 24/416 en C/03/334365 / FT RK 24/417
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering wegens aflossingscapaciteit en gebrek aan stabiliteit

In deze zaak hebben verzoekers op 4 september 2024 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 december 2024. De rechtbank heeft op 17 december 2024 uitspraak gedaan. De verzoekers, een echtpaar, hebben een totale schuldenlast van € 27.805,60, verdeeld over meerdere schuldeisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers in staat zijn om hun schulden binnen 31 maanden af te lossen, wat betekent dat zij niet voldoen aan de criteria voor problematische schulden zoals gedefinieerd in de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen minnelijk traject is doorlopen, wat vereist is volgens de wet. Daarnaast is er bij één van de verzoekers sprake van psychosociale problematiek, maar er is geen stabiliteitsverklaring overgelegd die bevestigt dat deze problemen beheersbaar zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling om verschillende redenen afgewezen moeten worden, waaronder het feit dat de verzoekers in staat zijn om hun schulden binnen de gestelde termijn af te lossen en dat er geen goede trouw kan worden aangetoond met betrekking tot het ontstaan van de schulden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/334364 / FT RK 24/416 en C/03/334365 / FT RK 24/417
datum vonnis: 17 december 2024
in de zaak van
[verzoeker]
en
[verzoekster] ,
beiden wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoekers.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 4 september 2024 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [verzoeker] , verzoeker;
- mevrouw [verzoekster] , verzoekster;
- mevrouw [naam beschermingsbewindvoerder 1] en mevrouw [naam beschermingsbewindvoerder 2] namens Bewindvoerderskantoor [naam] , beschermingsbewindvoerder;
Mevrouw [naam schuldhulpverlener] is, in haar hoedanigheid van schuldhulpverlener, niet verschenen. Zij heeft zich voor de zitting schriftelijk afgemeld, maar wel bereid verklaard, indien nodig, telefonisch bereikbaar te zijn.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Problematische schulden en minnelijk traject – toetsingskader en standpunten verzoekers
2.1.
De definitie van een problematische schuld staat in art. 284 van de Faillissementswet (Fw) en luidt;
“Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken”.
De definitie was verbonden aan de aflostermijn van 36 maanden: wie in die periode schulden niet zelfstandig kon oplossen, had een problematische schuld waarvoor professionele hulp gevraagd mocht worden.
Na de wetswijzing van 1 juli 2023, waarbij de termijn van de wettelijke schuldsanering werd gehalveerd naar 18 maanden, is door de NVVK, in samenspraak met de VNG en het NIBUD, besloten voormelde definitie te handhaven. Hiermee blijft de periode van 36 maanden gehandhaafd. De definitie luidt nu;
“Een schuld is problematisch wanneer te voorzien is dat een natuurlijke persoon schulden niet zal kunnen blijven afbetalen of is gestopt met afbetalen. Het gaat dan om een situatie waarin niet binnen 36 maanden alle opeisbare vorderingen betaald kunnen worden. Zo’n situatie vraagt om het opstarten van een schuldregeling. Objectieve criteria zoals beslag, afsluiting energie en/of registratie CAK kunnen worden meegewogen”.
2.2.
Verzoekers zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen. Derhalve zijn twee afzonderlijke schuldenlijsten overgelegd. Hieruit blijkt dat [verzoeker] een totale schuldenlast heeft van € 15.925,35 verdeeld over 7 schuldeisers. De schuldenlast van [verzoekster] bedraagt € 11.880,25 verdeeld over 8 schuldeisers. De totale schuldenlast bedraagt dus € 27.805,60. Er zijn geen gezamenlijke schulden.
2.3.
Uit de berekening van het vrij te laten bedrag blijkt dat er, op basis van het inkomen van verzoekers, een afloscapaciteit is van € 896,66 per maand. Hieruit vloeit voort dat de totale schuldenlast in een periode van maximaal 31 maanden kan worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met extra te ontvangen gelden zoals vakantietoeslag en/of een eindejaarsuitkering.
2.4.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat zij voormelde berekening niet heeft gemaakt. Voorts heeft zij verklaard dat er geen voorstel in een minnelijk traject is gedaan omdat zij niet zeker is dat alle schuldeisers zich hebben gemeld. Een nadere toelichting geeft zij hierop niet.
2.5.
Artikel 285 lid 1 onder f vereist dat aan een verzoek een minnelijk traject dient vooraf te gaan, tenzij er onvoldoende aflossingsmogelijkheden zijn of andere omstandigheden het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.
Goede trouw/hardheidsclausule – toetsingskader en standpunten verzoekers
2.6.
De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Fw.
2.7.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.8.
Het leeuwendeel van de totale schuldenlast is minder dan drie jaar voor de indiening van het verzoekschrift ontstaan. De beschermingsbewindvoerder heeft hierover verklaard dat de oude schulden middels beslag zijn voldaan, maar dat daardoor nieuwe schulden ontstonden. Ook nu ligt beslag op de inkomens van beiden door deurwaarder [naam deurwaarder] . Voor de indiening van het verzoekschrift waren verzoekers drie á vier maanden beslagvrij.
2.9.
In onderhavig zaak wordt een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Dit wordt als volgt gemotiveerd;
Om hun financiële situatie onder controle te krijgen hebben verzoekers beschermingsbewind aangevraagd. Dit is op 7 februari 2024 uitgesproken. Sinds het bewind is uitgesproken zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan. De financiële situatie is stabiel”.
Inspanningsverplichting – toetsingskader en standpunt verzoekers
2.10.
Tevens dient de rechtbank te toetsen, in navolging van de in artikel 288 lid 1 sub c Fw bedoelde inschatting, of een schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Deze beoordeling vindt volgens 4.1.3.5 in het Landelijk Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken plaats aan de hand van landelijke uniforme beoordelingscriteria zoals in bijlage III van het procesreglement zijn opgenomen.
2.11.
Conform deze beoordelingscriteria wordt een verzoeker, ingeval van psychosociale problematiek, in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie (een zogenoemde stabiliteitsverklaring).
2.12.
Uit het procesdossier komt naar voren dat [verzoekster] een Wajong uitkering ontvangt. Het keuringsrapport dateert van 12 augustus 2009. Dit is meteen ook het meest recente rapport dat voorhanden is. Uit het rapport blijkt dat [verzoekster] destijds niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden en sterk beperkt was in het persoonlijke en/of sociaal functioneren. De verwachting was dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden op lange termijn wezenlijk zouden toenemen.
2.13.
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat het “op en neer” gaat. Zij ervaart grote psychische druk, heeft paniekaanvallen, kan weinig hebben en heeft faalangst. Desgevraagd heeft zij verklaard niet onder behandeling te staan. [verzoeker] heeft verklaard dat werken voor zijn partner geen zin heeft omdat zij dan aanspraak moeten maken op kinderopvang en de kosten hiervan de opbrengst van werk teniet zullen doen.
Beoordeling van de rechtbank
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken om diverse redenen afgewezen dienen te worden.
Allereerst schrijft de wet voor dat een minnelijk traject aan een wettelijk verzoek vooraf dient te gaan. Hier kan en mag niet zonder meer aan voorbij gegaan worden. De beschermingsbewindvoerder verklaarde dat er wellicht nog oude schulden boven water kunnen komen. Echter verklaarde zij ook dat de oude schulden inmiddels door beslag voldaan zouden zijn. Voorts heeft zij geen verklaring kunnen geven waarom momenteel niet alle schulden in kaart gebracht zouden kunnen worden.
Voor zover de schulden niet ouder dan drie jaar zijn, geldt dat niet kan worden vastgesteld dat verzoekers ten aanzien van het ontstaan daarvan te goeder trouw zijn geweest, zoals vereist door artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw. Er heeft weliswaar, af en aan, beslag gelegen op de inkomens, echter dit zou , gelet op de beslagvrije voet, geen belemmering mogen vormen bij het voldoen van de vaste lasten. Voor zover in het voordeel van verzoekers al zou worden beslist dat zij ten aanzien van deze schulden een geslaagd beroep kunnen doen op de hardheidsclausule, geldt dat er naast achterstanden in de vaste lasten ook hoge verkeersboetes van recente datum zijn. Deze zijn per definitie niet te goeder trouw ontstaan en tevens is niet uitgelegd dat en hoe sprake is van een bestendige gedragsverandering en/of van een heel andere situatie nu dan die ten tijde van het plegen van deze verkeersovertredingen. Een beschermingsbewind beschermt in ieder geval niet tegen het ontstaan van dusdanige schulden. Hiermee houdt het beroep op de hardheidsclausule geen stand.
Ook neemt de rechtbank in haar overweging mee dat een wettelijke schuldsanering hier niet de aangewezen weg lijkt. Immers, verzoekers kunnen in een periode van minder dan 36 maanden hun totale schuldenlast volledig voldoen. Hierbij worden ook de kosten van een schuldsaneringstraject meegewogen.
Voorts lijkt een wettelijke regeling voor [verzoekster] , gelet op de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt, momenteel te zwaar. Zij beschrijft de nodige psychische problematiek. Dit belemmert haar in haar sociale functioneren en staat het aanvaarden van (betaald) werk in de weg. Niet alleen de sollicitatie- en arbeidsplicht is een belangrijke verplichting, ook de overige verplichtingen die een wettelijk saneringstraject met zich meebrengt zullen zorgen voor de nodige druk. Voorts staat zij niet onder behandeling en kan zij, in afwijking van het vereiste in het Landelijk Procesreglement, geen stabiliteitsverklaring overleggen.
2.15.
De verzoeken dienen derhalve te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2024 in tegenwoordigheid van M.P.J. Huijs, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.