In deze zaak heeft de gemeente Maastricht een vordering ingesteld tegen gedaagden wegens huurachterstand op een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die op 1 januari 2010 inging, was verlengd en de huurprijs bedroeg € 4.006,40 per maand. Door de coronacrisis is er een huurkorting verleend, maar de huurachterstand is verder opgelopen tot € 103.177,63 per 1 februari 2024. De gemeente heeft gedaagden verzocht om een nieuwe aanvulling op de huurovereenkomst te ondertekenen, maar dit is niet gebeurd. De gemeente vorderde betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Gedaagden voerden verweer, maar de kantonrechter oordeelde dat de hoofdsom niet was betwist en dat de vordering van de gemeente toewijsbaar was. De kantonrechter heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.