ECLI:NL:RBLIM:2024:962

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
ROE 22/2760
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet tijdig betalen opleggingskosten voor onderzoek naar rijvaardigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 1 maart 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) behandeld. Eiseres had een onderzoek naar drugsgebruik opgelegd gekregen, maar heeft de opleggingskosten voor dit onderzoek niet tijdig voldaan. Het CBR verklaarde daarop haar rijbewijs ongeldig. Eiseres richtte haar beroepsgronden niet tegen de ongeldigverklaring zelf, maar tegen de eerdere beslissing om het onderzoek op te leggen. De rechtbank oordeelt dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig heeft verklaard, omdat eiseres niet heeft meegewerkt aan het onderzoek door de kosten niet te betalen. Hoewel de rechtbank vaststelt dat het CBR ten onrechte aannam dat de eerdere beslissing in rechte vaststond, leidt dit niet tot een andere uitkomst voor eiseres. De rechtbank bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden, maar verklaart het beroep ongegrond. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen als zij het niet eens is met deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. P.A. Leerentvelt).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het CBR waarmee het rijbewijs van eiseres ongeldig is verklaard.
1.2.
Bij besluit van 17 juni 2022 heeft het CBR aan eiseres een onderzoek naar drugsgebruik opgelegd. Omdat zij niet de kosten heeft betaald voor dat onderzoek, heeft het CBR bij besluit van 2 augustus 2022 het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard. Met de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 (het bestreden besluit) is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van eiseres en het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het CBR terecht het rijbewijs van eiseres ongeldig heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het CBR dit terecht heeft gedaan. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
2.2.
Het voor deze uitspraak relevante juridische kader is opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. Naar aanleiding van het besluit van 2 augustus 2022, waarmee het rijbewijs van eiseres ongeldig is verklaard wegens het niet meewerken aan het onderzoek, heeft eiseres naar het CBR een brief verstuurd waarin zij aangeeft te zijn geschrokken van dat besluit, en niet eerder het besluit van 17 juni 2022 te hebben ontvangen. Het CBR heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 2 augustus 2022. Naar aanleiding van dit bezwaar is de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 genomen.
3.1.
Eiseres heeft op 31 augustus 2022 alsnog een bezwaarschrift naar het CBR verzonden waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat dit bezwaarschrift zich richt tegen het besluit van 17 juni 2022. Het CBR heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als aanvullende gronden van het bezwaarschrift tegen het besluit van 2 augustus 2022.
Heeft het CBR zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar drugsgebruik?
4. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiseres niet tijdig de opleggingskosten van het onderzoek heeft betaald.
5. In de Wegenverkeerswet 1994 [1] is bepaald dat degene die zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid verplicht is zijn medewerking daaraan te verlenen. Wordt die medewerking niet verleend, dan moet het CBR het rijbewijs ongeldig verklaren. In de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 [2] (hierna: de Regeling) is verder bepaald dat er aan het onderzoek kosten zijn verbonden die voor rekening van de rijbewijshouder komen. Indien de rijbewijshouder de kosten niet, of niet tijdig, voldoet, verleent de rijbewijshouder niet de vereiste medewerking zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
5.1.
Eiseres dient zich, gelet op het besluit van 17 juni 2022, te onderwerpen aan een onderzoek naar drugsgebruik. Bij dat besluit is een factuur verstuurd ten aanzien van de opleggingskosten voor het onderzoek. Vervolgens heeft het CBR drie weken later een herinnering naar eiseres gestuurd om de opleggingskosten van het onderzoek te voldoen. Omdat eiseres niet (tijdig) de opleggingskosten heeft voldaan moest het CBR het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaren. [3] De rechtbank is ook niet gebleken van een uitzonderlijke omstandigheid op basis waarvan de Regeling buiten toepassing zou moeten blijven. Het CBR heeft daarom terecht het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaart.
6. De rechtbank heeft wel gezien dat het CBR ten onrechte in het bestreden besluit heeft aangegeven dat het besluit van 17 juni 2022 in rechte vast staat. Eiseres heeft tegen dat besluit immers uitdrukkelijk bezwaar gemaakt op 31 augustus 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR dit bezwaarschrift ten onrechte aangemerkt als aanvullende gronden gericht tegen het besluit van 2 augustus 2022. Het CBR moet hier alsnog een beslissing op het bezwaar nemen. De beroepsgronden van eiseres lijken een vervolg te zijn op haar bezwaarschrift van 31 augustus 2022, maar de rechtbank kan (nog) geen oordeel geven over dat besluit en bezwaar. Daar is nog geen beslissing op bezwaar op is genomen. [4] Ter zitting is afgesproken dat het CBR dit alsnog zal doen, waarna eiseres – indien zij het daar niet mee eens is – binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn beroep kan instellen tegen dat besluit.
6.1.
De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Hoewel het CBR is uitgegaan van een onjuist feit, maakt deze onzorgvuldigheid inhoudelijk gezien geen verschil voor eiseres. Ook indien het besluit van 17 juni 2022 niet in rechte vast zou staan, zou het rijbewijs van eiseres ongeldig zijn verklaard wegens het niet betalen van de onderzoekskosten binnen de daarvoor geldende termijn. [5] De rechtbank ziet wel aanleiding om te bepalen dat het CBR aan eiseres het griffierecht moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 132, eerste en tweede lid.
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel a, dient te onderwerpen aan een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onderdeel b, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, indien deze kosten op grond van artikel 133, vierde lid, voor rekening van betrokkene komen.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 24
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid indien hij:
de kosten bedoeld in artikel 25, eerste lid, niet, niet tijdig of niet op de voorgeschreven dan wel overeengekomen wijze voldoet, of
niet of niet binnen de door het CBR gestelde termijn meewerkt aan het opgelegde onderzoek of de opgelegde onderzoeken zonder dat daarvoor naar het oordeel van het CBR een geldige reden van verhindering is opgegeven.
Artikel 25, eerste, derde en vierde lid.
1. De kosten verbonden aan de oplegging en de kosten verbonden aan de uitvoering van een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid komen in de in artikel 23, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen voor rekening van de betrokken rijbewijshouder.
3. De kosten van oplegging van een in artikel 23, eerste tot en met derde lid, bedoeld onderzoek worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van dat onderzoek aan betrokkene bekend is gemaakt, op de wijze zoals aangegeven in dat besluit.
4. De in het derde lid bedoelde termijn wordt niet verlengd.

Voetnoten

1.Zie artikel 132, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Zie de artikelen 24 en 25, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Dit volgt uit artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.Zie artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.De rechtbank passeert dit