13.1.Ten aanzien van verweerders beslissing om het bestreden besluit voor wat betreft de PAK en artikel 5.36, eerste lid, van het Abm niet te wijzigen, overweegt de rechtbank dat de beslissing van 23 maart 2023 geen wijziging heeft gebracht in het bestreden besluit van 4 juli 2022 om niet handhavend op te treden, maar slechts een wijziging aanbrengt in de motivering van dat besluit. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 4 juli 2022 zijn door die nadere motivering dus niet gewijzigd. Gelet hierop vloeien uit de nadere motivering van 23 maart 2023 geen rechtsgevolgen voort en kan dit stuk, wat betreft de PAK en artikel 5.36 van het Abm, niet worden beschouwd als een besluit in de zin van de artikelen 1:3, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb.
Is verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
14. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet heeft gehandhaafd op de overschrijding van de EGW voor PAK, omdat verweerder een overschrijding van de EGW voor PAK heeft vastgesteld.
15. Verweerder verwijst wat betreft de motivering van het bestreden besluit naar het advies van de adviescommissie van 27 juni 2022. In dit advies is onder meer het volgende opgenomen:
“De commissie heeft er kennis van genomen dat op 14 december 2021 nogmaals een meting is uitgevoerd in opdracht van Besix naar de uitstoot van PAK’s naar aanleiding van de implementatie van de maatregelen om de uitstoot van deze zeer zorgwekkende stoffen te beperken, waarover ten tijde van het bestreden besluit nog geen resultaat bekend was. Echter, hieruit is inmiddels gebleken dat er ten tijde van deze meting van 14 december 2021 geen sprake (meer) was van een overtreding van de wettelijke normen waaraan de uitstoot van benzeen en PAK’s dient te voldoen”.
16. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat uit de metingen van 30 april 2021 en 14 december 2021 is gebleken dat de uitstoot van benzeen binnen de EGW bleef. De gemeten waarde op 30 april 2021 was namelijk 0,94 mg/m³, terwijl de EGW 1 mg/m³ is. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd is om handhavend op te treden ten aanzien van benzeen, omdat er geen overtreding is van de EGW van benzeen. Wat betreft PAK is de rechtbank van oordeel dat gebleken is dat ten tijde van het primaire besluit geen sprake was van overtreding van de EGW voor PAK als opgenomen in artikel 5.46, eerste lid, van het Abm, omdat na het primaire besluit is vastgesteld dat op 14 december 2021 – dus vóór het primaire besluit, is gebleken dat geen sprake was van overschrijding van de EGW voor PAK. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie, opgenomen en heeft dit als nadere motivering van het bestreden besluit in de beslissing van 23 maart 2023 bepaald. Gelet hierop was de EGW van PAK niet overschreden en was er dan ook geen sprake van een overtreding, zodat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden.
17. De rechtbank overweegt dat omdat geen sprake is van overtreding van de EGW voor PAK, niet meer toe gekomen wordt aan de beroepsgrond over artikel 5.37, eerste lid, van de Activiteitenregeling en de vraag of BRL 9320 effectief is als erkende maatregel ter voorkoming van een overschrijding van de EGW voor PAK, omdat deze beroepsgrond geen grond voor handhavend optreden oplevert omdat vergunninghoudster heeft voldaan aan de in artikel 5.36 van het Abm opgenomen norm voor PAK.
18. Eiseres stelt subsidiair in beroep dat verweerder met handhaving op basis van artikel 2.5 van het Abm ook tegemoet had kunnen komen aan het handhavingsverzoek en dat sprake is van een overtreding van artikel 2.5 van het Abm.
19. De rechtbank overweegt dat eiseres eerst in beroep dit artikel heeft opgenomen. In het handhavingsverzoek, noch in het bezwaarschrift heeft eiseres dit artikel genoemd. In het handhavingsverzoek heeft eiseres namelijk verzocht handhavend op te treden ten aanzien van de rapportageplicht genoemd in artikel 2.20 van de Activiteitenregeling, de minimalisatieverplichting uit artikel 2.4 van het Abm en de EGW voor PAK en benzeen uit artikel 5.46 van het Abm. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. De inhoud van het verzoek is bepalend voor de omvang van het geding, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2944 en 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1998. Vaststaat dat eiseres in het handhavingsverzoek niet heeft verzocht om handhavend op te treden op grond van artikel 2.5 van het Abm. In het primaire besluit is daarover ook geen beslissing genomen. Gelet hierop komt geen betekenis toe aan wat eiseres over artikel 2.5 van het Abm in beroep heeft gesteld. Vermijdings- en reductieprogramma
20. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte niet gehandhaafd op het ontbreken van een toereikend vermijdings- en reductieprogramma, als opgenomen in artikel 2.4, derde en zesde lid, van het Abm in samenhang met artikel 2.20 van de Activiteitenregeling. Het onderzoeksprogramma reductie benzeen van de VBW van 28 juni 2021 voldoet niet aan de informatieverplichting als opgenomen in artikel 2.4, derde lid, van het Abm, omdat de belangrijkste emissies van ZZS (benzeen en PAK), te weten naar lucht, uitloging naar water bij de opslag van asfalt en ZZS-emissies bij onderzoek en analyse, niet uitgebreid genoeg zijn onderzocht en gekwantificeerd. Ook had meer inzicht moeten worden geboden in het vermijdings- en reductieprogramma over de Beste Beschikbare Technieken (BBT), zoals een nageschakeld koolstoffilter en het overkapt opslaan van asfaltgranulaten. Het algemene onderzoek van VBW bevat geen locatie specifieke inzichten, informatie over de mate van emissie van PAK en onderzoek naar mogelijke reductiemogelijkheden. Het rapport van VBW voldoet volgens eiseres niet aan de minimumvereisten van artikel 2.4, derde lid, van het Abm. Vergunninghoudster heeft geen enkel eigen onderzoek gedaan, informatie over de inrichting ontbreekt, evenals onderzoek over PAK en mogelijke reductietechnieken. Verweerder heeft ten onrechte genoegen genomen met een algemeen onderzoeksrapport over benzeen.
21. Verweerder stelt dat het VBW van 28 juni 2021 voldoet aan artikel 2.4, derde lid, sub b van het Abm, omdat het onderzoeksprogramma voldoende proces-geïntegreerde maatregelen bevat om te voldoen aan het gestelde in artikel 2.20, onder a, van de Activiteitenregeling ter voorkoming en beperking van emissies. Uit de meetresultaten van het onderzoek dat in opdracht van eiseres door een onafhankelijk gecertificeerd bedrijf is uitgevoerd blijkt dat vergunninghoudster binnen de norm voor benzeenemissie zit, ook zonder toepassing van de maatregelen die zijn voorgesteld in genoemd onderzoeksprogramma van het VBW.
22. Op grond van artikel 2.4, tweede lid, van het Abm moet vergunninghoudster de emissie van ZZS zo veel mogelijk voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum beperken.