ECLI:NL:RBLIM:2024:936

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/03/325678/ KG ZA 23-466
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding tussen buren wegens gebrek aan spoedeisend belang en onduidelijke schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 februari 2024, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen met vorderingen die onder andere betrekking hebben op vermeende pesterijen en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is, omdat de verstandhouding tussen partijen niet van dien aard is dat acute maatregelen noodzakelijk zijn. De eisers hebben niet kunnen onderbouwen dat er recente incidenten zijn die een spoedeisend belang rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de omvang van de schade niet kan worden vastgesteld in het kort geding, waardoor de vorderingen van eisers zijn afgewezen. De eisers zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.213,00. Dit vonnis benadrukt het belang van een goed onderbouwd spoedeisend belang in kort geding procedures en de noodzaak om schade adequaat te kunnen aantonen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/325678 / KG ZA 23-466
Vonnis in kort geding van 29 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiseres sub 2] ,

te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. K.E. Centen-Mölgaard te Ede Gld,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. M.J.A. Gaber te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4, inclusief USB-stick
- de producties 5 tot en met 7 van [eisers]
- de productie 1 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 1 februari 2024
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagden]
- het verzoek van partijen, na aanhouding van de zaak, om vonnis te wijzen
- de brief van 19 februari 2024 van [eisers] met een USB-stick waarop filmpjes staan
die voor de mondelinge behandeling al digitaal waren toegezonden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn sinds ruim 20 jaar elkaars achterburen. De opritten, garages en tuinen bij de woningen van partijen grenzen aan elkaar. [eisers] hebben hun huis in 1998 gekocht en wonen daar samen met hun volwassen zoon. [gedaagden] zijn rond het jaar 2000 in hun huis komen wonen en ook zij wonen daar met hun volwassen zoon.
2.2.
[eisers] hebben ongeveer 20 jaar geleden een hekje geplaatst tussen de opritten van beide partijen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] :
voorlopig veroordeelt om het eigendomsrecht van [eisers] te (doen) respecteren en alle pesterijen jegens [eisers] , het hunne en de hunnen, in welke vorm dan ook, fysiek of psychisch, direct of indirect, met of zonder vermeende opzet, zoals niet-limitatief omschreven in sub 2 van het lichaam van de dagvaarding, te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, per (deel van een) dag dat ten minste de één van hen dit gebod overtreedt of doet overtreden,
verbiedt om [eisers] , het hunne en de hunnen nog in welke vorm dan
ook, fysiek of psychisch, direct of indirect, met of zonder vermeende opzet, zoals niet limitatief omschreven in sub 2 van het lichaam van de dagvaarding, te (doen) treiteren, op straffe van een dwangsom van € 500,-, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, per (deel van een) dag dat ten minste één van hen dit verbod overtreedt of doet overtreden,
3. voorlopig veroordeelt tot betaling aan [eisers] van een bedrag van € 735,97, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, zoals sub 6 in het lichaam van de dagvaarding omschreven,
4. veroordeelt in de proceskosten, alsmede in de nakosten, bepaald op € 173,00 voor nasalaris gemachtigde, te vermeerderen, voor het geval betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, met € 90,00 voor nasalaris gemachtigde en de werkelijk gemaakte kosten voor het doen uitbrengen van een exploot van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten vanaf 14 dagen na datum van het wijzen van vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5. veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na datum van het wijzen van vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eisers] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. Sinds [eisers] bijna 20 jaar geleden een hekje tussen hun oprit en die van [gedaagden] plaatsten, zijn de verhoudingen tussen partijen in rap tempo verslechterd. Deze slechte verhoudingen hebben zich in de loop der jaren ontwikkeld tot serieuze pesterijen. De ontstane situatie is dusdanig dat [eisers] door het onrechtmatig handelen van [gedaagden] telkens worden beperkt in de uitoefening van hun eigendomsrecht en niet meer rustig in hun woning kunnen wonen. Ook verzoeken en sommaties daartoe hebben dat niet kunnen bewerkstelligen. De onrechtmatige overlast die [gedaagden] veroorzaken, dient acuut te stoppen. Voorts is het voornoemde hekje zwaar beschadigd geraakt, doordat de heer [gedaagde sub 1] op 20 juli 2023 achteruitreed met zijn auto voordat mevrouw [gedaagde sub 2] de deur aan de bijrijderskant dicht had kunnen doen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Voorwaarde voor toewijsbaarheid van vorderingen in een kortgedingprocedure is dat er sprake is van een spoedeisend belang.
4.2.
[eisers] stellen als spoedeisend belang bij hun vorderingen dat zij door het onrechtmatige gedrag van [gedaagden] worden beïnvloed in hun handel en wandel. Zij voelen zich niet meer veilig in hun eigen woning op het moment dat zij meermaals met de dood worden bedreigd.
4.3.
[gedaagden] menen dat het spoedeisend belang bij alle vorderingen van [eisers] ontbreekt.
4.4.
De voorzieningenrechter zal hieronder beoordelen of van een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen sprake is.
Vorderingen 1 en 2
4.5.
[eisers] sommen in sub 2 van het lichaam van de dagvaarding een aantal handelingen op waaruit volgens hen de pesterijen bestaan waaraan alle drie de gezinsleden van [gedaagden] zich schuldig maken. Ter onderbouwing hiervan is als productie 1 het ‘eigen verhaal’ van [eisers] bij de genoemde omstandigheden overgelegd en een USB-stick met een reeks van filmpjes waarnaar in productie 1 wordt verwezen. Hierop zijn de door [eisers] bedoelde voorvallen vastgelegd aan de hand van een camera die – sinds een poging tot inbraak – op de gevel van de woning van [eisers] is gemonteerd.
4.6.
[gedaagden] betogen dat de filmpjes géén pestgedrag en/of treitergedrag laten zien. Evenmin blijkt dat zij de eigendomsrechten van [eisers] niet respecteren. De uitleg die de heer [eiser sub 1] in zijn logboek geeft over wat op de filmpjes te zien is, komt niet overeen met wat daadwerkelijk op deze filmpjes te zien is. Hun reactie op het ‘eigen verhaal’ van [eisers] hebben zij als productie 1 overgelegd. Die uitleg komt wél overeen met het beeldmateriaal, aldus [gedaagden]
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt dat de filmpjes van [eisers] slechts betrekking hebben op een deel van de door hen genoemde gedragingen. Uit de filmpjes blijkt dat de verstandhouding tussen partijen enigszins is verstoord, maar ernstige gedragingen, waaronder de gestelde doodsbedreigingen, blijken er niet uit.
Het hekje dat tussen de opritten van partijen is geplaatst, geeft duidelijk aanleiding tot ergernissen. Op basis van de beelden kan de voorzieningenrechter niet vaststellen dat er bij [gedaagden] sprake is van opzettelijk beschadigen respectievelijk treiteren bij o.a. het raken van dit hekje bij het schoonspuiten van de oprit met de hogedrukreiniger en het verwijderen van onkruid met de onkruidbrander, bij het enkele seconden plaatsen van een koffiebeker op het hekje bij het instappen in de auto, het plaatsen van fietsen dicht bij het hekje waardoor de fietsen althans de fietstassen het hekje raken of het raken van het hekje met de autodeur. De voorzieningenrechter kan niet uitsluiten dat de beperkte bewegingsruimte op de oprit voor [gedaagden] door de aanwezigheid van het hekje op de erfgrens, een rol speelt. Verder is in dit kort geding niet gebleken dat het blokkeren van de oprit van [eisers] met een auto van meer dan incidentele aard is geweest. Ook heeft de voorzieningenrechter aan de hand van de beelden niet kunnen constateren dat de zoon van [gedaagden] bij het keren op de weg de bedrijfsauto van dhr. [eiser sub 1] heeft aangereden, laat staan dat hierbij opzet in het spel is geweest. Dat de jongens die op de oprit van [eisers] hebben geplast bekenden van [gedaagden] zijn, is niet gebleken en gemotiveerd betwist door [gedaagden] De overige door [eisers] genoemde gedragingen zijn niet op film vastgelegd en kunnen in dit kort geding niet worden vastgesteld.
4.8.
De voorzieningenrechter komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verstandhouding tussen partijen van dien orde is, dat deze tot een acute noodmaatregel noopt. Mede gelet op het feit dat het laatste incident zoals door [eisers] is aangedragen niet van zeer recente datum is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij de vorderingen sub 1 en 2 ontbreekt. Deze vorderingen zullen worden afwezen.
Vordering 3
4.9.
[eisers] verwijzen ten aanzien van de beschadiging van het hekje naar het filmpje met nummer 44. Zij stellen dat het hekje ten gevolge van dit voorval zwaar beschadigd is. De kosten voor het herstel hiervan blijken volgens [eisers] uit de offerte die als productie 3 is overgelegd en bedragen € 735,97. [gedaagden] hebben wel aangeboden om een schadevergoeding te betalen, maar blijkens de brief die [eisers] van hen heeft ontvangen, schatten zij de schade slechts op € 21,00, te vermeerderen met arbeidskosten.
4.10.
[gedaagden] ontkennen niet dat bij het incident dat waar te nemen is op filmpje nr. 44, het hekje is geraakt met de autodeur. Vaststaat dat [gedaagden] hiervan meteen schriftelijk melding hebben gemaakt bij [eisers] en zij aangeboden hebben de schade te vergoeden, doch dat [eisers] hierop niet gereageerd hebben tot het instellen van de vordering in dit kort geding. [gedaagden] menen dat de vergoeding van de schade aan het hekje kan worden afgehandeld via hun verzekering. [gedaagden] betwisten dat het hekwerk niet meer valt te repareren en compleet vervangen moet worden door een nieuw hekwerk. Dit volgt ook niet uit het beeldmateriaal, aldus [gedaagden] De hoogte van de gestelde herstelkosten € 735,97 wordt door hen dan ook betwist.
4.11.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding dient te worden afgewezen, nu het spoedeisend belang niet is onderbouwd. Overigens is ook de hoogte van de schade gemotiveerd betwist, waardoor de omvang van de schade in dit kort geding niet valt vast te stellen.
Proceskosten
4.13.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
  • griffierecht € 320,00
  • salaris advocaat € 715,00
  • nakosten
totaal € 1.213,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 1.213,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2024.
EvdS