ECLI:NL:RBLIM:2024:932

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
ROE 22/776
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dagopvang ouderen en strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 29 februari 2024 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning voor een dagopvang voor ouderen, die in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De vergunninghoudster had op 17 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een bedrijf aan huis, bestaande uit een dagopvang voor ouderen en een ondersteunend kantoor. De gemeente Maastricht had de aanvraag aanvankelijk geweigerd, omdat deze in strijd was met het bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’. Na bezwaar van de vergunninghoudster werd de omgevingsvergunning alsnog verleend, maar eiseres, een omwonende, ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldigheidsgebreken vertoonde, omdat de omgevingsvergunning niet de voorwaarden bevatte die de gemeente had beoogd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de voorwaarden alsnog aan de omgevingsvergunning te verbinden. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 776
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. P.J.A. Hoogeveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.E.J.M. Vorstermans).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] , uit [vestigingsplaats 1] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets).
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan [1] .
Bij besluit van 14 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van vergunninghoudster ongegrond verklaard. Daarnaast heeft verweerder besloten om het primaire besluit te herroepen en aan vergunninghoudster alsnog een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, een vertegenwoordigster van vergunninghoudster en de gemachtigde van vergunninghoudster.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 17 mei 2021 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag is ingediend ten behoeve van een bedrijf aan huis bestaande uit een dagopvang voor ouderen en een ondersteunend kantoor ter plaatse van het perceel aan de van [adres 1] in [vestigingsplaats 2] (hierna: het perceel). De aanvraag ziet op de activiteit het ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ [2] .
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Volgens verweerder is de aangevraagde activiteit in strijd met
artikel 13.1, onder h, en artikel 13.5.1, onder a en d in samenhang met artikel 1.6 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’ (hierna: het bestemmingsplan). Verder acht verweerder bovendien afwijken van het bestemmingsplan gelet op de aangevraagde activiteit in strijd met de goede ruimtelijke ordening en daardoor ongewenst. Vergunninghoudster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van vergunninghoudster ongegrond verklaard en besloten om de geweigerde omgevingsvergunning te herroepen. Verweerder heeft besloten om alsnog de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
3.1. Volgens verweerder is de activiteit in strijd met artikel 13.1, onder f en h en artikel 13.5.1 in samenhang met artikel 1.6 van het bestemmingsplan. Dit omdat maatschappelijke functies op grond van het bestemmingsplan uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk (m)’, terwijl ter plaatse van het perceel deze aanduiding ontbreekt. Daarnaast wordt ten behoeve van de dagbesteding van ouderen ter plaatse ook (ondersteunend) personeel ingezet waardoor de aanvraag niet volledig voldoet aan de voorwaarden voor ‘aan-huis-verbonden-beroepen’ uit artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan.
3.2. Verweerder is in het bestreden besluit wel van het bestemmingsplan afgeweken en wel met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) (de kruimelgevallenregeling). Door het verbinden van een aantal voorwaarden aan de exploitatie door eiseres van haar dagopvang is verweerder van oordeel dat wel van het bestemmingsplan kan worden afgeweken omdat de goede ruimtelijke ordening nu wel is verzekerd.
4. Eiseres woont aan de van [adres 2] in [woonplaats 2] . Zij is het niet eens met de verleende omgevingsvergunning en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
5. Op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan. De rechtbank zal hierbij het volgende juridisch kader hanteren.
Juridisch kader
6. Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wabo. Per
1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
6.1. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Maastricht Noordwest’.
6.2. Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel - voor zover hier relevant - de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’.
6.3. Uit artikel 13.1 van het bestemmingsplan volgt - voor zover hier relevant - dat de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
f. maatschappelijke functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk (m)';
(…)
h. aan-huis-verbonden beroepen;
(…)
6.4. Uit artikel 1.6 van het bestemmingsplan volgt dat onder een aan-huis-verbonden beroep wordt verstaan de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, (waaronder in ieder geval kinderopvang wordt verstaan) dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitstraling heeft dat met die woonfunctie in overeenstemming is. Deze functie kan alleen worden uitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
6.5. Uit artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan volgt dat de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen uitsluitend is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende bepalingen:
de woonfunctie dient als hoofdfunctie te blijven bestaan;
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
detailhandel is alleen toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit;
e activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
6.6. Nu ter plaatse van het perceel de aanduiding 'maatschappelijk (m)' ontbreekt
(artikel 13.1, onder f van het bestemmingsplan) en er niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep (artikel 13.1, onder h en artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan) is de aangevraagde dagopvang voor ouderen met een ondersteunend kantoor in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit is tussen partijen niet in geschil.
6.7. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo was het - voor zover hier relevant - verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.8. Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo volgt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
6.9. Uit artikel 4, onderdeel 9, van Bijlage II bij Bor volgt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Gronden van beroep en beoordeling
Alsnog verlenen van omgevingsvergunning in beroep is onzorgvuldig
7. Eiseres stelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door, enkel naar aanleiding van aanvullend ingebrachte informatie in bezwaar, de omgevingsvergunning in het bestreden besluit alsnog te verlenen. Volgens eiseres had het op de weg van verweerder gelegen om eerst nog nadere kennis te vergaren van de feiten en omstandigheden. Dit ook omdat hetgeen vanuit vergunninghoudster naar voren is gebracht niet strookt met de realiteit. Eiseres heeft in dit kader gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 maart 2022.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat het op zichzelf niet onzorgvuldig is dat in een beslissing op bezwaar alsnog positief op een aanvraag wordt beslist door verweerder. In bezwaar vindt immers een volledige heroverweging plaats met inachtneming van nieuwe feiten en omstandigheden. Dat kunnen ook door vergunninghoudster aangeleverde feiten en omstandigheden zijn. Dat is wat in deze zaak is gebeurd. Op zichzelf is dat niet onzorgvuldig. De uitwerking en motivering kan dat wel zijn en daar heeft eiseres ook gronden tegen gericht die de rechtbank thans zal behandelen.
Niet voldaan aan de voorwaarden van aan-huis-verbonden beroep
8. Eiseres stelt zich ten eerste op het standpunt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet voldoet aan de voorwaarden voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, zoals die zijn opgenomen in artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan. Zo heeft eiseres in dit kader erop gewezen dat bij vergunninghoudster momenteel achttien mensen werkzaam zijn waarvan veertien mensen werkzaam zijn in een verzorgende functie. De uitvoering van het aan-huis-verbonden beroep is daarom volgens eiseres geen kleinschalige ten opzichte van de woonfunctie ondergeschikte activiteit. Dit geldt volgens eiseres te meer indien conform de uitlatingen van vergunninghoudster zelf, maximaal zes personen zijn ondergebracht in de dagopvang. De woonfunctie blijft gezien het voorgaande volgens eiseres niet de hoofdfunctie.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1. Kennelijk beoogt eiseres aan te voeren dat verweerder de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen omdat niet aan de voorwaarden voor een binnenplanse afwijking in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep is voldaan. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Op pagina 7 van de verleende omgevingsvergunning is namelijk het volgende opgenomen:
‘Omdat ten behoeve van de dagbesteding van ouderen ter plaatse ook (ondersteunend) personeel wordt ingezet, voldoet de aanvraag niet aan de begripsomschrijving van ‘een aan huis verbonden beroep’. Immers de functie wordt nietalleenuitgeoefend door de feitelijke bewoner(s) van het pand.
Procedure
Medewerking is mogelijk met artikel 2.12 lid 1 onder a 2, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. In dit geval met hoofdstuk IV artikel 4 lid 9 het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.’
9.2. De rechtbank is van oordeel dat uit de voorgaande passage voldoende duidelijk blijkt dat verweerder voor het verlenen van de omgevingsvergunning geen gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid [3] maar van een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid, namelijk de kruimelgevallenregeling [4] . Uit de passage volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de aangevraagde activiteit volgens verweerder inderdaad niet voldoet aan de binnenplanse afwijkingsregels, zoals die zijn opgenomen in artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan. Kort gezegd: ook verweerder is het met eiseres eens dat geen sprake is van een aan-huis-verbonden beroep als bedoeld in artikel 13.5.1 van het bestemmingsplan. Dat betekent echter niet dat verweerder niet van de kruimelgevallenregeling gebruik kon maken om af te wijken van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom uitgangspunt dat verweerder met toepassing van de kruimelgevallenregeling de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend.
9.3. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de beroepsgronden van eiseres voor zover die zien op (het niet voldoen aan) de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, zoals dat ‘Wonen’ niet meer de hoofdfunctie is van het pand ten gevolge van de dagopvang, reeds hierom niet kunnen slagen.
Kruimelgevallenregeling
10. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan alleen met toepassing van de kruimelgevallenregeling worden verleend als wordt voldaan aan twee voorwaarden. Allereerst moet – kort gezegd – sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Ten tweede mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het is aan verweerder om dat laatste te beoordelen; de bestuursrechter toetst terughoudend.
10.1. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van die afwijkingsbevoegdheid, is het aan verweerder om een belangenafweging te maken. Daarbij dient verweerder de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de afwijking af te wegen tegen de met de afwijking gediende belangen. In beroep beoordeelt de bestuursrechter of de belangenafweging onevenredig is uitgevallen.
11. Dat in deze zaak sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor, meer specifiek lid 9, staat tussen partijen niet ter discussie. Wat wel ter discussie staat is of afwijking van het bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening inhoudt. Dat zal de rechtbank thans bespreken aan de hand van de gronden die eiseres heeft opgeworpen.
Goede ruimtelijke ordening
Woon- en leefklimaat
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij van de dagopvang veel hinder ondervindt en dat haar woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gezien de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de hoorzitting van 29 november 2021, er sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat, mede door die voorwaarden, van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake is.
Deze voorwaarden zijn:
  • het gaat om dagbesteding (geen dagopvang want dat is van 8:00 uur tot 17:00 uur)
  • zes ouderen komen rond 10:30 uur/11:00 uur en gaan om 15:00 uur weer naar huis (dat zijn twee dagdelen)
  • dit gebeurt vier dagen per week (op maandag tot en met donderdag)
  • de activiteiten vinden plaats in pand A
  • [naam] woont (met haar partner) in woning [woning]
  • er zijn maximaal drie personen personeel aanwezig (waaronder [naam] )
  • de thuiszorg levert helemaal geen parkeerdruk op
  • ten aanzien van de thuiszorg vindt
  • kantooractiviteiten vinden plaats in woning [woning] (door dezelfde parttimer) en bij medewerkers thuis
  • thuiszorgmedewerkers komen zelden naar kantoor (hooguit één keer per drie maanden)
14. De rechtbank overweegt als volgt.
14.1. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo strekt tot bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening. De bescherming van het belang van een goede ruimtelijke ordening kent vele aspecten en strekt tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen. [5]
Verweerder moet bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordelen welke gevolgen de gevraagde activiteit heeft voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Verweerder moet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat waarborgen en motiveren waarom volgens hem sprake is van een goede ruimtelijke ordening en daarmee voor omwonenden (nog steeds) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
14.2. Eiseres heeft niet onderbouwd aangevoerd waarom er gezien de voorgaande voorwaarden toch geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Desgevraagd op zitting heeft zij niet kunnen onderbouwen met objectieve gegevens of documenten waarom dagopvang die plaatsvindt binnen de genoemde voorwaarden zodanige hinder voor de omwonenden oplevert dat deze onevenredig is. De enkele opmerking in haar beroepschrift dat het op de weg van verweerder zou liggen om uitgebreid te motiveren in een situatie waarbij in bezwaar alsnog een omgevingsvergunning wordt verleend is onvoldoende. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit aan de hand van een diverse disciplines (economie, wonen etc.) heeft gemotiveerd waarom volgens hem sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat eiseres daar niet specifiek op ingaat.
Toename parkeerbehoefte
15. Eiseres heeft verder in het kader van de goede ruimtelijke ordening aangevoerd dat de mensen die werkzaam zijn als personeel bij vergunninghoudster voor een exorbitante toename van de parkeerbehoefte zorgen rondom de panden van vergunninghoudster en derhalve ook nabij de woning van eiseres. Eiseres heeft foto’s overgelegd die zijn genomen op 4 april 2022, 5 april 2022, 19 april 2022 en in november 2023. Volgens eiseres staan er dagelijks minstens vijf auto’s vóór en naast het pand, langs de openbare weg geparkeerd. Soms gaat het volgens eiseres zelfs om tien auto’s. Gezien het voorgaande had de omgevingsvergunning volgens eiseres niet verleend mogen worden.

16.De rechtbank overweegt als volgt.

16.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor wat betreft de parkeernormen van de dagopvang is aangesloten bij de parkeernormen zoals die gelden voor een kinderdagverblijf. Dit leidt er volgens verweerder toe dat voor de dagopvang een parkeernorm geldt van
4,4 parkeerplaatsen terwijl er op grond van de oorspronkelijke planologische toegestane bestemming, namelijk ‘Wonen’, een parkeernorm geldt van 5,1 parkeerplaatsen. Eiseres heeft niet betwist dat verweerder mocht aansluiten bij de parkeernormen zoals die gelden voor een kinderdagverblijf. Gelet op de afname van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de rechtbank van oordeel dat de verleende omgevingsvergunning niet een toename van parkeerdrukte tot gevolg heeft. De door eiseres overgelegde foto’s doen niet af aan de objectieve weging van verweerder voor wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen, nu uit deze foto’s niet blijkt van wie de betreffende auto’s zijn.
Strijd met woonbeleid
17. Voorts voert eiseres aan dat verweerder niet heeft kunnen concluderen dat de dagopvang van eiseres past binnen het vigerende woonbeleid om dat sprake is van een aan-huis-verbonden beroep vergelijkbare functie.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiseres gewenste dagopvang niet wezenlijk verschilt van bijvoorbeeld een kinderopvang bij iemand thuis. Niet in geschil tussen partijen is ook dat de opvang van ouderen in het pand van vergunninghoudster plaatsvindt, zodat verweerder dat kon opvatten als een aan huis verbonden beroep of functie. Dat aan de specifieke definitie uit het bestemmingsplan niet wordt voldaan, doet hier geen afbreuk aan. Verder heeft eiseres ook niet nader uitgelegd waarom de argumentatie van verweerder in strijd zou zijn met het woonbeleid van verweerder.
19. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat betekent dat hij de omgevingsvergunning kon verlenen.
Voorwaarden omgevingsvergunning geen onderdeel omgevingsvergunning
20. Eiseres heeft eerst ter zitting aangevoerd dat verweerder en vergunninghoudster zich ten onrechte op het standpunt stellen dat de voorwaarden, zoals die volgen uit het proces-verbaal van de hoorzitting van 29 november 2021, onderdeel uitmaken van het bestreden besluit en van de verleende omgevingsvergunning.
21. De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van de hoorzitting van
29 november 2021 en daarmee dus ook de voorwaarden die hierin zijn opgenomen geen onderdeel uitmaken van het bestreden besluit en ook niet van de op basis daarvan verleende omgevingsvergunning. Een kruisverwijzing naar het proces-verbaal van de hoorzitting in het bestreden besluit of de omgevingsvergunning ontbreekt en het proces-verbaal is ook niet genoemd als bijlage bij de omgevingsvergunning of het bestreden besluit. Verweerder heeft dit ook niet betwist. De voorwaarden uit het proces-verbaal zijn dus geen vergunningvoorschriften maar enkel afspraken of toezeggingen van de zijde van vergunninghoudster. Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit, zeker omdat die voorwaarden nu juist de belangrijkste reden zijn geweest voor verweerder om de omgevingsvergunning alsnog te verlenen.

22.De beroepsgrond die eiseres daartegen heeft gericht slaagt dan ook.

Conclusie en gevolgen
23. Omdat de omgevingsvergunning niet de voorschriften bevat die verweerder wel heeft beoogd aan de omgevingsvergunning te verbinden en deze voorschriften bovendien onduidelijkheden bevatten, kleeft aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek.
23.1.
Gezien het voorgaande slaagt het beroep van eiseres.
23.2.
Het zorgvuldigheidsgebrek leidt tot vernietiging van het bestreden besluit.
23.3.
De rechtbank kiest ervoor om het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek zelf te herstellen door aan de verleende omgevingsvergunning de in het proces-verbaal van de hoorzitting van 29 november 2021 opgenomen voorwaarden alsnog als vergunningvoorschriften te verbinden. De rechtbank gaat hier ook toe over omdat partijen niet hebben aangegeven de voorwaarden onduidelijk te vinden of anderszins niet te begrijpen.
23.4.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor een bedrag van € 1750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,-.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voorziet zelf in de zaak door de volgende voorschriften aan de verleende omgevingsvergunning te verbinden:
o het gaat om dagbesteding (geen dagopvang want dat is van 8:00 uur tot 17:00 uur)
o zes ouderen komen rond 10:30 uur/11:00 uur en gaan om 15:00 uur weer naar huis (dat zijn twee dagdelen)
o dit gebeurt vier dagen per week (op maandag tot en met donderdag)
o de activiteiten vinden plaats in pand A
o [naam] woont (met haar partner) in woning [woning]
o er zijn maximaal drie personen personeel aanwezig (waaronder [naam] )
o de thuiszorg levert helemaal geen parkeerdruk op
o ten aanzien van de thuiszorg vindt
allesdigitaal plaats: werkoverleg is digitaal; maken werkschema digitaal etc.
o kantooractiviteiten vinden plaats in woning [woning] (door dezelfde parttimer) en bij medewerkers thuis
o thuiszorgmedewerkers komen zelden naar kantoor (hooguit één keer per drie maanden);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1750,-;
  • veroordeelt verweerder in het griffierecht van eiseres van € 184,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 29 februari 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 februari 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de Wabo.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.