ECLI:NL:RBLIM:2024:931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
ROE 22/2031
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor herstelwerkplaats motorvoertuigen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de tijdelijke omgevingsvergunning voor een herstelwerkplaats voor motorvoertuigen. Eiser, wonende in de nabijheid van de vergunninghouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, dat op 4 maart 2022 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan. Eiser betwistte de goede ruimtelijke ordening en stelde dat de vergunninghouder zich niet aan de voorwaarden hield, waaronder de geluidsnormen en parkeerdruk. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder zich terecht op het standpunt stelde dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit niet werden overschreden, en dat er geen sprake was van onevenredige parkeerhinder. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede ruimtelijke ordening en de rol van akoestisch onderzoek in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22 / 2031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Jussen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] , uit [woonplaats 2]

(de vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk handelen in strijd met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is verleend ten behoeve van het legaliseren van een herstelwerkplaats voor motorvoertuigen op het perceel [adres] te [plaats] .
Bij besluit van 27 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De vergunninghouder heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, de vergunninghouder en zijn partner.

Overwegingen

De feiten
1. Op 25 november 2021 heeft de vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het legaliseren van een herstelwerkplaats voor motorvoertuigen ter plaatse van het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). De aanvraag ziet op de activiteit het ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ [1] . De omgevingsvergunning is aangevraagd voor de duur van tien jaar.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend met toepassing van de zogenoemde 'kruimelgevallenregeling', zoals die is opgenomen in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo, in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Volgens verweerder is de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening omdat met een akoestisch onderzoek is aangetoond dat er wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden. Daarnaast blijkt volgens verweerder uit een verkeersanalyse dat de activiteit geen negatieve invloed heeft op de verkeersveiligheid en/of parkeerdruk. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de duur van maximaal tien jaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Verweerder heeft de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna ingaan. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep het hierna volgende juridisch kader hanteren.
Juridisch kader
5. Het bestreden besluit is een besluit genomen op grond van de Wabo. Per
1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot het bestreden besluit is ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.
5.1.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Kerkrade Oost III’ [2] (hierna: het bestemmingsplan).
5.2.
Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming ‘Wonen’, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ en de functieaanduiding ‘garagebox’.
5.3.
Op grond van artikel 16.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden - voor zover hier relevant – bestemd voor:
wonen;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': bedrijven uit de categorie A en B zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij deze regels, evenwel uitsluitend voor zover de bedrijven niet zijn aan te merken als
- risicovolle inrichting;
- geluidshinderlijke inrichting;
5.4.
Omdat ter plaatse van het perceel de aanduiding ‘bedrijf’ ontbreekt, is het vestigen van de herstelwerkplaats voor motorvoertuigen in strijd met artikel 16.1, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan. Tussen partijen is niet in geschil dat de herstelwerkplaats voor motorvoertuigen in strijd is met het bestemmingsplan.
5.5.
Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo volgde - voor zover hier relevant - dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.6.
Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo volgde - voor zover hier relevant - dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.7.
Uit artikel 4, negende lid, van bijlage II, bij het Bor volgde - voor zover hier relevant - dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Gronden van beroep en beoordeling
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiser zich richt tegen de verleende tijdelijke omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel als herstelwerkplaats voor motorvoertuigen in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Andere kwesties zoals bijvoorbeeld de vraag of de vergunninghouder zich wel of niet houdt aan de verleende omgevingsvergunning, kan de rechtbank niet in haar beoordeling betrekken omdat dit slechts relevant is in het kader van een handhavingsprocedure en niet in het kader van de vraag of de omgevingsvergunning wel of niet verleend had kunnen worden.
Vergunde strijdig gebruik
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat door vergunninghouder een tweede (nieuwe) hefbrug in gebruik is genomen en dat daarmee de activiteiten door hem zijn uitgebreid ten opzichte van vroeger. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er ondanks de tweede hefbrug toch sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Volgens eiser is verweerder in zijn beoordeling namelijk uitgegaan van een herstelwerkplaats met één hefbrug en niet met twee.
7.1.
Verweerder en de vergunninghouder stellen zich op het standpunt dat er geen sprake is van een nieuwe tweede hefbrug, maar dat er al heel lang sprake is van twee hefbruggen. Die situatie bestond al voor vergunningverlening. Volgens vergunninghouder is recent wel een van de twee hefbruggen vervangen door een modernere en stillere variant en kan dat verklaren waarom eiser denkt dat er een uitbreiding heeft plaatsgevonden.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend voor het gebruik van de garagebox als herstelwerkplaats voor motorvoertuigen. De omgevingsvergunning ziet dus niet op het vergunnen van een herstelwerkplaats met specifiek één of twee hefbruggen. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet beoordeeld worden door verweerder of de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de toets of een activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening moet door verweerder wel de omvang van de betreffende activiteit betrokken worden.
8.2.
De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of ten tijde van de aanvraag dan wel tijde van het bestreden besluit door vergunninghouder een herstelwerkplaats met een of twee hefbruggen werd geëxploiteerd. Relevant is namelijk dat verweerder bij zijn beoordeling in het bestreden besluit of de activiteit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening een exploitatie op basis van twee hefbruggen heeft betrokken. Dit blijkt uit pagina 7 van het akoestisch onderzoek van 1 februari 2021 dat de vergunninghouder heeft laten opstellen. Eiser kan dus niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder bij het beoordelen van de goede ruimtelijke ordening ten onrechte van het bestaan van één hefbrug zou zijn uitgegaan.
Wat is het toetsingskader voor de verlening van de omgevingsvergunning?
9. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kan alleen met toepassing van de kruimelgevallenregeling worden verleend als wordt voldaan aan twee voorwaarden. Allereerst moet – kort gezegd – sprake zijn van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Ten tweede mag de activiteit niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Als aan de twee voorwaarden is voldaan, heeft verweerder de bevoegdheid om een vergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Dat sprake is van een geval als bedoeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor staat tussen partijen niet ter discussie. Wel houdt partijen verdeeld of afwijking van het bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening inhoudt.
9.1.
Verweerder komt bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen en of de verlening van de omgevingsvergunning zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser.
Uitgangspunten voor goede ruimtelijke ordening zijn strijdig met het zaaksgebonden karakter van de omgevingsvergunning
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder van belang vindt dat de omgevingsvergunning tijdelijk (voor tien jaar) wordt verleend. Verweerder wil zo bereiken dat de bedrijfsactiviteiten enkel worden uitgevoerd door de vergunninghouder voor de periode dat hij de huurder van de betreffende loods is en dat de bedrijfsactiviteiten ook niet worden voortgezet door andere personen. Eiser heeft in dit kader erop gewezen dat in het primaire besluit het volgende door verweerder is opgenomen:
“Met de beperking qua tijdsduur wensen wij mede te bereiken dat de bedrijfsactiviteiten enkel worden uitgevoerd door uzelf en voor de periode dat u de huurder van de betreffende loods bent, en dat de bedrijfsactiviteiten niet worden voortgezet door andere personen.”
Eiser stelt dat hier sprake is van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek als het gaat om het door verweerder aannemen van een goede ruimtelijke ordening. De omgevingsvergunning is namelijk zaaksgebonden. Dit volgt uit artikel 2.25 van de Wabo, aldus eiser. Uit dit artikel volgt volgens eiser dat een omgevingsvergunning voor eenieder geldt die het project uitvoert waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft. Er is zodoende dus helemaal niet geborgd dat enkel vergunninghouder de garage exploiteert.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat de verleende tijdelijke omgevingsvergunning inderdaad een zaaksgebonden karakter heeft op grond van artikel 2.25 van de Wabo. Dat betekent echter niet dat verweerder daar de conclusie aan had moeten verbinden dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is van oordeel dat eiser, desgevraagd op zitting, niet heeft onderbouwd wat voor ruimtelijk relevant aspect het zaaksgebonden karakter van de omgevingsvergunning met zich brengt dat door verweerder in zijn afweging had moeten worden betrokken. Zonder toelichting is naar het oordeel van de rechtbank niet ruimtelijk van belang wie de betreffende garage exploiteert binnen de tien jaar dat de omgevingsvergunning geldt. Het gaat om de activiteit zelf die voor de duur van 10 jaar is vergund en niet voor langer. Tegen de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning heeft eiser overigens ook geen bezwaar.
11.2.
De betreffende passage uit de omgevingsvergunning waarnaar eiser heeft verwezen en waarvan verweerder op zitting heeft toegegeven dat dit ongelukkig is geformuleerd, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat hij voor de vraag of sprake is van goede ruimtelijke ordening niet doorslaggevend vindt dat de omgevingsvergunning is verleend voor tien jaar en deze alleen door de vergunninghouder gebruikt mag worden. Verweerder heeft met die passage enkel bedoeld weer te geven wat de achterliggende gedachte van de vergunninghouder is geweest bij het doen van zijn aanvraag voor de betreffende omgevingsvergunning.
Geluid
12. Eiser stelt zich verder, als het gaat om de ruimtelijke ordening toets, op het standpunt dat voor wat betreft het aspect geluid niet voldaan wordt aan de richtafstand van dertig meter (volgens de VNG-publicatie). Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat het akoestisch onderzoek van 1 februari 2021 van vergunninghouder ten onrechte niet ingaat op de geluidseffecten voor de achtertuinen van omwonenden, waaronder de achtertuin van eiser. Volgens eiser is de aantasting van het woon-en leefklimaat in zijn achtertuin niet in het akoestisch onderzoek meegewogen en is de geluidsbelasting in zijn tuin hoger dan de geluidsbelasting bij zijn verder van de inrichting afgelegen woning. Eiser wijst erop dat hij in zijn tuin zeer veel hinder ervaart van de geluiden van de werkzaamheden. Volgens eiser dient specifiek de geluidsbelasting in de achtertuin in het kader van het woon- en leefklimaat meegewogen te worden. Eiser heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 oktober 2010 [3] en van 13 juli 2016 [4] .
12.1.
Tevens heeft eiser aangevoerd dat voor de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon-en leefklimaat van belang is of bij de woning van eiser nog wel sprake is van een geluidluwe zijde. Eiser is van mening dat daarvan nu geen sprake meer is, omdat de voorzijde van zijn woning te maken heeft met verkeerslawaai terwijl de achterzijde van de woning te kampen heeft met het lawaai van de ter discussie staande inrichting.
12.2.
Daarnaast is volgens eiser ten onrechte in het akoestisch onderzoek de cumulatieve geluidsbelasting niet in kaart gebracht. Eiser heeft in dit kader gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 [5] . Daarom wordt volgens eiser onder andere het verkeerslawaai en het luchtvaartlawaai ter plaatse ten onrechte niet meegewogen in de besluitvorming en dient ook hierom de vernietiging van het bestreden besluit te volgen. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de totale overdrachtsberekening van de representatieve bedrijfssituatie onzorgvuldig tot stand gekomen is.
12.3.
Verder is volgens eiser de meetmethode onzorgvuldig nu er geen rekening is gehouden met de bouwkwaliteit van de garagebox waarbij kieren en naden kunnen zorgen voor een andere uitkomst. Tenslotte is volgens eiser in het akoestisch onderzoek ten onrechte niet de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder) in beeld gebracht, waardoor onduidelijk is of er voldaan wordt aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.
13. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van
1 februari 2021 dat de vergunninghouder heeft laten opstellen, op het standpunt gesteld dat de activiteit voor wat betreft het aspect geluid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
14. De rechtbank overweegt als volgt.
14.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor een herstelwerkplaats voor motorvoertuigen zoals in het onderhavige geval, geen specifieke geluidsnormen zijn vastgesteld waaraan getoetst moet worden door verweerder om geluidhinder te voorkomen of te beperken [6] . Verweerder heeft toegelicht dat hij in het kader van een ruimtelijke ordening is aangesloten bij de volgens hem meest relevante geluidswaarden op de gevel van gevoelige gebouwen zoals die zijn opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, uit het Activiteitenbesluit (oud) (zie tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit). Verweerder heeft beleidsruimte om te bepalen bij welke normen wordt aangesloten. Bij de beoordeling van de geluidhinder in het onderhavige geval mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank aansluiten bij de waarden uit het Activiteitenbesluit. Eiser heeft overigens ook niet gesteld dat dit niet zou kunnen.
14.2.
De vergunninghouder heeft K + Adviesgroep een akoestisch onderzoek laten opstellen. Uit dit akoestisch onderzoek van 1 februari 2021 volgt dat het geluid van de herstelwerkplaats de normen uit het Activiteitenbesluit niet overschrijdt. Het geluid van de herstelwerkplaats, en van de werkzaamheden die daarbinnen worden verricht, blijft ruim onder de normen van het Activiteitenbesluit. Verweerder heeft dit akoestisch onderzoek vervolgens aan de besluitvorming ten grondslag gelegd en op basis daarvan geconcludeerd dat er sprake zou zijn van een goede ruimtelijke ordening.
14.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor een uit de wet voortvloeiende adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies van de door hem geraadpleegde deskundige afgaan.
14.4.
Verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Verweerder heeft namelijk de resultaten van het akoestisch onderzoek getoetst volgens het stappenplan van de VNG-publicatie “Handreiking bedrijven en milieuzonering” en de resultaten hiermee in overeenstemming bevonden. Eiser heeft daarnaast geen contra-expertise overgelegd. Verweerder mocht daarom aansluiten bij c.q. uitgaan van de resultaten van het akoestisch onderzoek van 1 februari 2021 en deze resultaten meenemen bij verlening van de omgevingsvergunning. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde geluidniveau van de herstelwerkplaats 40 dB(A) bedraagt en dat de maximale piekgeluidbelasting 49 dB(A) bedraagt. Deze belastingen voldoen aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit zoals opgenomen in tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit.
14.5.
Als het gaat om het standpunt van eiser dat door verweerder ten onrechte bepaalde geluidsaspecten niet zijn meegenomen bij zijn beoordeling als het gaat om geluidshinder, zoals het geluidseffect voor de achtertuin van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het geluidseffect op de tuin en de woning van eiser wel is meegenomen in het akoestisch onderzoek. De achtergevel van de woning van eiser ligt immers op 27 meter van de herstelwerkplaats en dat ligt binnen de straal van 30 meter dat het akoestisch onderzoek heeft aangehouden om te meten. Eiser stelt hier niets tegenover. De jurisprudentie waar hij naar verwijst is in deze zaak niet relevant, omdat in die jurisprudentie het toetsingskader voor geluid wezenlijk anders is. Daar gaat het immers om het vaststellen van een bestemmingsplan en niet om geluid als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening toets.
14.6.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat door eiser ook verder niet aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft in deze procedure om te beginnen onderbouwd toegelicht dat de geluidsaspecten waar eiser naar verwijst en die door hem niet zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek (aan- en afrijden van verkeer, representatieve bedrijfssituatie) ook niet hoefden te worden meegenomen. Eiser heeft zijn standpunten daarentegen niet onderbouwd. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft onderbouwd dat zelfs als die betreffende geluidsaspecten wel zou worden meegenomen, daarmee door vergunninghouder nog steeds niet de normen uit het Activiteitenbesluit worden overschreden. Dit omdat de huidige geluidseffecten zodanig ver onder de normen uit het Activiteitenbesluit blijven, dat deze normen nooit overschreden kunnen worden met de geluiden van de herstelwerkplaats. Met andere woorden: de herstelwerkplaats produceert zo weinig geluid dat de geluidsnormen waar verweerder bij heeft aangesloten ruim niet overtreden worden.
15. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat verlening van de omgevingsvergunning voor de omgeving geen onaanvaardbare geluidshinder tot gevolg heeft.
Verkeer- en parkeersituatie
16. Eiser heeft aangevoerd dat, in tegenstelling tot het standpunt van verweerder, getoetst dient te worden aan het gemeentelijk parkeerbeleid c.q. de parkeernormen zoals opgenomen in het “Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan” van de gemeente Kerkrade, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2018. Volgens eiser zijn op grond van het voornoemde plan in samenhang met de CROW-publicatie “Kerncijfers parkeren en verkeersgeneratie” ter plaatse van de inrichting twee parkeerplaatsen vereist. De ruimte voor deze twee parkeerplaatsen is er volgens eiser echter niet. Nu er op het eigen terrein van de inrichting onvoldoende parkeergelegenheid is, had de omgevingsvergunning volgens eiser geweigerd moeten worden.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
17.1.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat er sprake is van onevenredige parkeerhinder. De rechtbank acht daarbij van belang dat ter zitting is komen vast te staat dat er sprake is van een zodanig kleine afwijking in parkeerdruk op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid tussen de enkelbestemming die op het perceel grond van het bestemmingsplan geldt (namelijk ‘Wonen’) en het afwijkend gebruik dat verweerder met de verleende omgevingsvergunning heeft toegestaan. Het verschil is 0,2 parkeerplek dat volgens verweerder meer nodig zou zijn. Dat verschil is naar het oordeel van de rechtbank dusdanig dat nauwelijks gesproken kan worden van een toename, in ieder geval geen toename die als onevenredig moet worden gezien. Daarnaast geldt dat door verweerder en de vergunninghouder is aangevoerd dat op het eigen terrein van de vergunninghouder geparkeerd kan worden, zodat vergunninghouder op eigen terrein kan voldoen aan de betreffende (hogere) parkeernorm. Hij kan de auto’s immers op zijn twee hefbruggen parkeren. Eiser heeft dit niet voldoende weersproken door dit standpunt slechts te betwisten. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
18. Gezien het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond. Dat betekent dat de aan de vergunninghouder verleende tijdelijke omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 29 februari 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 februari 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Vastgesteld op 29 oktober 2014.
6.Op grond van artikel 49, artikel 58 en artikel 76a van de Wet geluidhinder (vervallen per 1 januari 2024) en artikel 4.2 van het Besluit geluidhinder (vervallen per 1 januari 2024).