ECLI:NL:RBLIM:2024:9218

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
332113/HARK 24-119
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure tegen gemeente Eijsden-Margraten

Op 1 augustus 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Roermond een verzoek tot wraking van rechter mr. R.J.G.H. Seerden ongegrond verklaard. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, naar aanleiding van een zitting op 11 juni 2024, waar drie beroepszaken tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten werden behandeld. De verzoeker was als derde-partij betrokken omdat appellanten bezwaar maakten tegen een omgevingsvergunning die aan de verzoeker was verleend voor zijn horecazaak. Tijdens de zitting op 11 juni 2024 werden door de rechter uitlatingen gedaan die de verzoeker en zijn advocaat als partijdig ervoeren, wat leidde tot het wrakingsverzoek op 14 juni 2024.

De wrakingskamer heeft de tijdigheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek ontvankelijk was, ondanks dat het drie dagen na de zitting was ingediend. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek onderzocht, waarbij de verzoeker aanvoerde dat de rechter partijdig was en dat zijn uitlatingen en procesbeslissingen een schijn van vooringenomenheid wekten. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer heeft de uitlatingen van de rechter in de context van de procedure geplaatst en geconcludeerd dat deze niet duiden op vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, waarbij de beslissing op 1 augustus 2024 openbaar is gemaakt. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 332113/HARK 24-119
Beslissing d.d. 1 augustus 2024 van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen,
dat strekt tot wraking van mr. R.J.G.H. Seerden, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

Het wrakingsverzoek is gedaan naar aanleiding van de behandeling ter zitting op 11 juni 2024 van drie beroepszaken tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten (ROE 21/2785, ROE 21/2801 en ROE 21/2802). In deze zaken is de verzoeker als derde-partij betrokken, omdat appellanten opkwamen tegen een aan verzoeker verleende omgevingsvergunning ten behoeve van zijn horecazaak. Verzoeker werd op de zitting bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen.
Mr. Teeuwen heeft namens verzoeker per e-mail van 14 juni 2024 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend, waarop de rechter schriftelijk heeft gereageerd op 5 juli 2024.
Het verzoek is op de zitting van de wrakingskamer te Roermond behandeld op 18 juli 2024. Op deze zitting zijn de verzoeker, mr. Teeuwen en de rechter gehoord.
De uitspraak is vervolgens bepaald op uiterlijk 2 weken later.
De wrakingskamer heeft bij het nemen van deze beslissing gelet op de inhoud van het schriftelijk wrakingsverzoek, de schriftelijke reactie van de rechter en het proces-verbaal van de zitting van 11 juni 2024 van de enkelvoudige kamer, waarop de beroepszaken door de rechter zijn behandeld. In dit proces-verbaal zijn de zittingsaantekeningen van de griffier verwerkt, en ook de zittingsaantekeningen zelf zijn bij de stukken gevoegd.
Ook betrekt de wrakingskamer bij deze beslissing hetgeen op 18 juli 2024 naar voren is gebracht door verzoeker, mr. Teeuwen en de rechter.

2.De inhoud van het verzoek

De verzoeker voert aan dat tijdens de behandeling op 11 juni 2024 van voornoemde beroepszaken uitlatingen gedaan zijn door de rechter waaruit blijkt dat de rechter partijdig en/of vooringenomen is jegens verzoeker of op zijn minst de schijn daarvan heeft gewekt. De uitlatingen hielden mede verband met een tijdens de behandeling door de rechter genomen procesbeslissing, die zeer nadelig is voor verzoeker, terwijl voor 11 juni 2024 ook al nadelige procesbeslissingen waren genomen door de rechter. Die voorafgaande beslissingen op zichzelf vormden geen aanleiding om nog vóór de zitting een wrakingsverzoek te doen, maar na de behandeling ter zitting hebben verzoeker en mr. Teeuwen vanwege alle “gekleurde” uitlatingen en nadelige beslissingen van de rechter aanleiding gezien het onderhavige wrakingsverzoek te doen.

3.Standpunt van de rechter

De rechter heeft op 5 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De rechter berust niet in de wraking en is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

Tijdigheid van het verzoek

Artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het wrakingsverzoek gedaan wordt, zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Of een verzoek tijdig is gedaan hangt af van het moment waarop feiten en omstandigheden bekend zijn geworden aan de verzoeker. In deze zaak hebben die feiten en omstandigheden zich voorgedaan voorafgaand aan, maar vooral tijdens de zitting van 11 juni 2024. Het verzoek is op 14 juni 2024 gedaan en dus niet zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.
De wrakingskamer zal verzoeker echter niet tegenwerpen dat het wrakingsverzoek pas drie dagen later is opgesteld en gedateerd, nu is aangevoerd dat verzoeker en mr. Teeuwen enkele dagen nodig hebben gehad voor beraad en het formuleren van de gronden. De drie dagen tussen de zitting en de datum van het verzoek beschouwt de wrakingskamer nog als redelijk en verzoeker is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
Het juridisch kader en de gronden voor wraking
De rechter die een zaak behandelt kan op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, of een zwaarwegende aanwijzing dat in elk geval de vrees daarvoor bij die partij objectief gerechtvaardigd is.
Namens verzoeker is gewezen op uitlatingen van de rechter, alsmede op door de rechter genomen procesbeslissingen. Uit het verzoekschrift en de toelichting daarop van mr. Teeuwen op 18 juli 2024 volgt dat het wrakingsverzoek rust op twee specifieke, maar samenhangende gronden.
Grond 1
Deze grond ziet op de gang van zaken rondom de door de rechter genomen beslissing over een deskundigenrapport dat verzoeker heeft laten opstellen, inclusief de reactie daarop van eerder bij de zaken betrokken deskundigen. De rechter besloot deze stukken, hoewel tijdig ingebracht, niet meer mee te nemen en buiten de uitspraak te houden.
Grond 2
Deze grond ziet op een aantal opmerkingen van de rechter met een negatieve lading richting mr. Teeuwen en of de heer [verzoeker] . Uit deze opmerkingen kan op z’n minst objectief de vrees afgeleid worden dat de rechter vooringenomen was en de kant van de appellanten heeft gekozen.
De beoordeling van de gronden en het verzoek
De eerste grond – het niet toelaten van een nieuw stuk hoewel de termijn daarvoor nog niet verstreken was - betreft een procesbeslissing. Het is vaste jurisprudentie dat over een onwelgevallige procesbeslissing niet middels een wraking geklaagd kan worden. Ook niet wanneer een beslissing naar het inzicht van de verzoeker onvoldoende of onjuist gemotiveerd is. Het is immers niet aan de wrakingskamer een beslissing van een rechter inhoudelijk te beoordelen. Wraking is geen rechtsmiddel waarmee opgekomen kan worden tegen een voor een procespartij nadelige (tussen)beslissing of tegen een onjuiste (tussen)beslissing.
Dat alles wordt alleen anders als uit de bewoordingen van die beslissing of de motivering ervan niet anders kan worden begrepen dan dat sprake is van vooringenomenheid van de rechter of als de vrees die een verzoeker heeft dat de rechter vooringenomen of partijdig is naar objectieve maatstaven gemeten gerechtvaardigd is. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker daar met name op doelt als zij diverse uitlatingen van de rechter tijdens de zitting aan de orde stelt.
Dat brengt de wrakingskamer bij de bespreking van de tweede grond. Ook bij de beoordeling van de diverse uitlatingen van de rechter tijdens de zitting geldt dat die een zwaarwegende aanwijzing moeten opleveren dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of dat de vrees daarvoor terecht is /objectief gerechtvaardigd is.
Welke gang van zaken kan de wrakingskamer vaststellen?
De wrakingskamer is voor de beoordeling uitgegaan van de zittingsaantekeningen van de griffier. Deze zittingsaantekeningen zijn vervolgens -ongewijzigd- verwerkt in een proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 11 juni 2024. Dat is geen woordelijk uitgewerkt stuk, maar een zakelijk verslag en bevat dus niet alles wat er gezegd is.
Dat maakt dat de wrakingskamer, indachtig het uitgangspunt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, terughoudend moet zijn waar het gaat om uitlatingen die door verzoeker anders worden beschreven en geïnterpreteerd dan de rechter in zijn reactie heeft gedaan. Volgens de rechter liggen de zaken genuanceerder dan in het schriftelijk wrakingsverzoek is weergegeven en worden hem uitlatingen toegeschreven die hij niet heeft gedaan. Een enkele specifieke opmerking van de rechter die niet terug te vinden is in het proces-verbaal kan nog wel betrokken worden bij de beoordeling, nu de rechter heeft bevestigd dat die is gemaakt.
Rekening houdende met het vorenstaande stelt de wrakingskamer het volgende vast.
De beroepszaken zijn behandeld op 11 juni 2024. De rechter heeft na opening van de behandeling gerefereerd aan het stuklopen van onderhandelingen en tevens de door verzoeker ingebrachte stukken als bespreekpunt aan de orde gesteld in het kader van de procesorde.
Daarna heeft verzoeker het woord kunnen voeren over de inhoud van het geschil en vragen van de rechter beantwoord. Ook de gemachtigden, onder wie mr. Teeuwen, hebben het woord over de inhoud gevoerd.
De rechter merkte vervolgens op dat de nadere geluidsrapportage door verzoeker pas heel laat in de procedure is ingebracht en heeft gemachtigden van appellanten en verweerder in de gelegenheid gesteld een standpunt daaromtrent naar voren te brengen, van welke gelegenheid twee gemachtigden ook daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt.
Door verzoeker en mr. Teeuwen werd ervaren dat de rechter de gemachtigden met een sturende opmerking om hun standpunt over het al dan niet accepteren van het rapport heeft gevraagd. De wrakingskamer leest in het proces-verbaal slechts de vraag zelf. De wrakingskamer verwijst naar pagina 3 van het proces-verbaal waar staat:
“Wat vindt u daarvan, wel of niet meenemen?”Van opmerkingen die de gemachtigden op ideeën heeft gebracht die zij anders niet zouden hebben geuit, blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit het proces-verbaal.
Daarna heeft de rechter de beslissing genomen het rapport buiten zijn uitspraak te willen houden. De wrakingskamer verwijst naar pagina 3 van het proces-verbaal waar staat:
Rechter: “Blijft buiten uitspraak wat mij betreft, niet meenemen.”Na deze beslissing heeft mr. Teeuwen de gelegenheid gekregen uit te leggen waarom hij deze beslissing niet juist vond en de rechter heeft daarop gereageerd. De rechter heeft vervolgens een punt achter de discussie gezet door zijn beslissing te herhalen dat hij het rapport niet mee zou nemen. Daaraan heeft de rechter toegevoegd:
“Als u eruit gaat citeren, neem ik dat niet mee”.Ook heeft de rechter gezegd “
het flauw te vinden”als mr. Teeuwen dat zou doen.
Het gebruik van het woord “flauw” is een indicatie voor een mogelijk opgelopen spanning tussen de rechter en mr. Teeuwen tijdens de discussie over het al dan niet toelaten van het rapport, maar daarin ziet de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing dat de rechter de kant van appellanten zou hebben gekozen of de terechte vrees daarvoor heeft doen ontstaan.
Voorts hebben verzoeker en mr. Teeuwen nog gewezen op een reactie van de rechter tijdens de zitting op het bepleiten door mr. Teeuwen van het toelaten van het rapport, luidende als volgt:
“Dat is misschien boven de rivieren zo, maar hier doen wij dat anders”.Mr. Teeuwen heeft aangegeven dit te hebben ervaren als een diskwalificatie van zijn persoon omdat hij uit Amsterdam komt.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is deze opmerking echter niet gericht tegen mr. Teeuwen maar doelt zij op de procedure zoals de rechter die wil volgen. Uit niets blijkt dat de rechter die procedure op andere wijze wil toepassen bij een gemachtigde die “van boven de rivieren komt” dan bij een gemachtigde “van onder de rivieren”. Ook hierin ligt geen blijk van vooringenomenheid besloten. Het aanbieden van excuses door de rechter voor deze uitspraak dient evenmin als zodanig uitgelegd te worden.
Bij het aanbieden van zijn excuses aan het einde van de zitting heeft de rechter nog aangevoerd dat een bepaalde woordkeuze het gevolg was “
van het heetst van de strijd”. Mr. Teeuwen maakt daaruit op dat de rechter verwikkeld was in een “strijd” met hem en zijn cliënt. De indruk ontstond dat die geen gelijk mocht krijgen.
Ook deze omstandigheid levert niet een zwaarwegende aanwijzing op voor partijdigheid of terecht op te vatten schijn daarvan. Immers, na de beslissing van de rechter om het rapport niet toe te laten heeft mr. Teeuwen getracht de inhoud toch onder de aandacht van de rechter te brengen. Daarmee gaat mr. Teeuwen in tegen een procesbeslissing van de rechter die daarvan niet gediend bleek te zijn (zie wat daarover hiervoor al is overwogen). Dat heeft de rechter kennelijk opgevat als een “strijd”. Niet meer en niet minder. Vooringenomenheid blijkt daar echter niet uit.
Tot slot leest de wrakingskamer in het proces-verbaal opmerkingen en vragen van de rechter in het kader van de beroepszaken. Het is niet aan de wrakingskamer om al die opmerkingen en vragen op hun juistheid te controleren of te beoordelen in hoeverre die nu relevant waren voor de uiteindelijk te nemen beslissing door de rechter. Ook hier geldt dat een rechter een grote mate van vrijheid heeft om kwesties aan de orde te stellen, ook als een partij daar niet direct het belang van ziet. De grenzen van die vrijheid zijn hier niet overschreden, in die zin dat de opmerkingen afzonderlijk of in samenhang bezien moeten leiden tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid of partijdigheid.
De wrakingskamer komt gelet op wat hiervoor overwogen is tot de slotsom dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Derks en mr. A.K. Kleine, bijgestaan door mr. A.P. Jansen, als griffier en openbaar gemaakt op 1 augustus 2024.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.