2.1.In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (de Handleiding) staat dat een verzoeker als hoofdregel niet alleen moet voldoen aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen op het moment waarop het verzoek wordt ingediend, maar ook op het moment waarop de IND beslist op het verzoek. Een verzoek van een persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek nog voldeed aan de wettelijke voorwaarden en richtlijnen voor naturalisatie, maar die op het moment van de beslissing op het verzoek inmiddels niet meer voldoet aan deze vereisten, wordt dus afgewezen.
3. Doordat eiser te laat een verlenging van zijn verblijfsvergunning heeft aangevraagd is er sprake van een zogenoemd verblijfsgat van 6 december 2021 tot
15 februari 2022. Tijdens dit verblijfsgat had eiser geen verblijfsvergunning. Dat staat in rechte vast en is tussen partijen niet in geschil.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op dit verblijfsgat terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldeed aan artikel 8 van de RWN, omdat er geen sprake was van een aaneengesloten periode van drie jaar waarin eiser toelating en hoofdverblijf in Nederland had. Dat eiser materieel wel aan de voorwaarden voor verblijf voldeed en bovendien door verweerder werd gedoogd aangezien er geen uitzettingshandelingen zijn verricht, maakt dat niet anders. Uit de totstandkomingsgeschiedenis en de rechtspraak volgt namelijk dat voor toelating en verblijf in de zin van de RWN nodig is dat verweerder actief heeft ingestemd met het bestendig verblijf hier te lande. Van een actieve instemming met het verblijf van eiser tijdens het verblijfsgat is, zonder een verblijfsvergunning, geen sprake.
5. Volgens eiser is de voorwaarde van het nodig hebben van een verblijfsvergunning in strijd met internationaal recht. Hij noemt een drietal verdragen die gaan over de positie van staatlozen, waaruit volgt dat de naturalisatie van staatlozen zoveel als mogelijk moet worden vergemakkelijkt. Dat is echter geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De door eiser genoemde concrete norm van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag tot beperking der staatloosheid, geldt voor personen die in Nederland geboren zijn en dus niet voor eiser. Dat betekent dat de rechtbank de eis van verblijf en toelating in eisers geval niet wegens strijd met internationaal recht buiten toepassing kan laten.
6. De rechtbank overweegt verder dat het hier gaat om de betekenis van een wettelijk begrip, namelijk van ‘toelating’ vermeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Van dit wettelijke vereiste van toelating kan verweerder daarom ook niet afwijken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
7. Eisers beroep op de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN slaagt niet. Die regeling ziet op uitzonderlijk gevallen en daarmee moet terughoudend worden omgegaan. In dat kader overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een ambtelijke misslag. Eiser heeft een excuusbrief ontvangen van verweerder voor een vervelende samenloop van omstandigheden. Eiser heeft echter niet kunnen verduidelijken op welke omstandigheden deze brief ziet en bovendien blijkt daar niet uit van een (ernstige) fout van verweerder.
8. Hoewel de rechtbank begrijpt hoe belangrijk verkrijging van het Nederlanderschap voor eiser is, geldt dat de overige door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat verweerder artikel 10 van de RWN had moeten toepassen of dat de afwijzing in strijd moet worden geacht met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Awb. De situatie van eiser is namelijk niet wezenlijk anders dan die van andere staatlozen of anderen die door een te late verlenging van hun verblijfsvergunning te maken hebben met een verblijfsgat. Ook is het voor eiser niet onmogelijk om het Nederlanderschap te verkrijgen. Hij kan op 15 februari 2025 een nieuw verzoek om naturalisatie indienen. Dat eiser dan opnieuw leges moet betalen maakt het voorliggende besluit niet onevenredig.