ECLI:NL:RBLIM:2024:9193

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11367665 \ CV EXPL 24-5650
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding over de schorsing van een concurrentiebeding. De eiseres, die van 7 augustus 1989 tot 1 oktober 2024 bij de gedaagde, een accountants- en adviesbureau, heeft gewerkt, heeft het concurrentiebeding betwist. Dit beding verbiedt haar om binnen drie jaar na het einde van haar dienstverband werkzaamheden te verrichten voor cliënten van de werkgever. Eiseres heeft haar dienstverband per 1 oktober 2024 opgezegd en is in dienst getreden bij een administratiekantoor. De gedaagde heeft eiseres aangesproken op het concurrentiebeding, wat heeft geleid tot deze procedure.

Eiseres vordert in deze procedure een gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding, omdat zij van mening is dat het beding niet meer geldig is door functiewijzigingen en dat het beding zwaarder is gaan drukken door de groei van de gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding nog steeds van kracht is, maar heeft ook gekeken naar de belangen van beide partijen. Eiseres heeft een andere baan gevonden en de kantonrechter oordeelt dat de kans dat klanten van de gedaagde door haar toedoen naar een ander kantoor zullen gaan, klein is.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende belang is vanuit de gedaagde bij handhaving van het beding, en heeft de primaire vordering van eiseres toegewezen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1.071,97. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11367665 \ CV EXPL 24-5650
Vonnis in kort geding van 11 december 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.P.R.M. Kranenburg,
tegen
[gedaagde] T.H.O.D.N. [handelsnaam],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.J.C. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 27 november 2024
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een accountants en adviesbureau dat zich bezighoudt met het ondersteunen en adviseren van bedrijven op onder andere het gebied van accountancy, fiscale aangelegenheden en HR-vraagstukken.
2.2.
[eiseres] heeft van 7 augustus 1989 tot 1 oktober 2024 bij (de rechtsvoorgangsters van) [gedaagde] gewerkt.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst is in artikel 21 het volgende beding opgenomen.
Concurrentiebeding
21. Het is werknemer verboden om, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever, binnen drie jaar na het einde van de dienstbetrekking, in zelfstandig bedrijf of beroep of in dienstbetrekking bij een derde of op enigerlei andere wijze direct of indirect tegen vergoeding of zonder vergoeding:
- werkzaamheden te verrichten voor enige cliënt van werkgever (alle vestigingen van
werkgever daaronder begrepen), alsook voor bedrijven of personen die nauw
verbonden zijn met cliënten van werkgever, zoals bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) aandeelhouders, dochter-, zuster- of moedermaatschappijen, filialen, nevenvestigingen en dergelijke, een en ander ook als werkgever niet rechtstreeks werkzaamheden heeft verricht voor laatstbedoelde bedrijven of personen;
- te gaan samenwerken met een of meer van de medewerkers die bij werkgever
gedurende het dienstverband van werknemer ook werkzaam zijn geweest.
Een en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare, niet voor verrekening vatbare boete ten bedrage van f 500,- per kalenderdag of gedeelte van een kalenderdag waarop de overtreding duurt, danwel ten bedrage van f 5.000,- per overtreding bij overtredingen die een incidenteel, niet-voortdurend, karakter hebben.
Verbeurte van een boete laat het recht van werkgever op vergoeding van schade onverlet.”
2.4.
[eiseres] heeft het dienstverband opgezegd per 1 oktober 2024 en is in dienst getreden bij een administratiekantoor te Venlo. [gedaagde] heeft te kennen gegeven [eiseres] te houden aan het beding, opgenomen onder artikel 21 van de arbeidsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat:
Primair
A. het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang of een ander tijdstip, teniet te doen, dan wel te schorsen, totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist of tot een ander moment,
Subsidiair
het concurrentiebeding gedeeltelijk te matigen dan wel gedeeltelijk te schorsen, in die zin dat het in duur beperkt wordt tot vier maanden dan wel een andere periode,
het concurrentiebeding gedeeltelijk te matigen dan wel gedeeltelijk te schorsen dan wel te beperken, in die zin dat het beding wordt aangepast met de beperking dat onder relaties, bedrijven en personen waarvoor geen werkzaamheden mogen worden verricht enkel de relaties dienen te worden verstaan waar [eiseres] in de 6 maanden voorafgaand aan haar dienstverband werkzaamheden voor heeft verricht, een door de kantonrechter te bepalen beperking van dit begrip,
het concurrentiebeding gedeeltelijk te matigen dan wel gedeeltelijk te schorsen, in die zin dat het beding wordt aangepast met de beperking dat onder het begrip “medewerkers” in het concurrentiebeding enkel medewerkers dienen te worden verstaan waar [eiseres] in de 6 maanden voorafgaand aan haar dienstverband mee heeft samengewerkt, dan wel een door de kantonrechter te bepalen beperking van dit begrip;
Primair en subsidiair
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Volgens [eiseres] is het concurrentiebeding uit 1990 niet meer geldig, nu haar functie enkele keren is gewijzigd. Die functiewijzigingen zijn op papier gezet zonder dat is aangegeven dat het concurrentiebeding zijn werking behoud. Daarmee maakt het geen onderdeel meer uit van de overeenkomst van partijen.
Subsidiair is het beding zwaarder gaan drukken, nu (de rechtsvoorgangsters van) [gedaagde] enorm zijn gegroeid qua klanten- en personeelsbestand ten opzichte van het moment waarop het beding is aangegaan. Daardoor is de kans dat zij oud collega’s ontmoet op een nieuwe werkplek, of moet gaan werken voor een oude relatie van [gedaagde] , aanmerkelijk toegenomen, waardoor het beding zwaarder is gaan drukken.
Meer subsidiair heeft [gedaagde] geen, of nauwelijks, belang bij handhaving van het beding, althans is het belang van [eiseres] bij schorsing ervan aanmerkelijk groter.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
Volgens [gedaagde] is het beding nog steeds van kracht. Ook is het beding niet zwaarder gaan drukken, te meer nu Newton bereid is het beding aanzienlijk te beperken. Ten aanzien van het verbod op samenwerken met oud-collega’s, is [gedaagde] ook bereid tot inperking van het beding tot de oud collega’s van de locatie Venlo.
Wat betreft het belang bij handhaving van het beding wijst [gedaagde] met name op een andere oud medewerker, die gebonden is aan een soortgelijk beding. De nieuwe werkgever van [eiseres] werkt samen met deze oud medewerker en [gedaagde] vreest dat deze oud medewerker via de inzet van [eiseres] het beding, waaraan hij nog enige tijd gebonden is, kan omzeilen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
[eiseres] heeft spoedeisend belang bij een beslissing. Hoewel zij reeds in dienst is bij een andere werkgever is duidelijkheid met betrekking tot het concurrentiebeding noodzakelijk zodat bij het uitvoeren van haar werkzaamheden boetes voorkomen kunnen worden.
Het beding zoals het er nu ligt
4.3.
In aanloop naar de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangegeven bereid te zijn de werking van het beding te beperken. Onduidelijk was echter – in ieder geval voor de kantonrechter – of die bereidheid voorwaardelijk was, namelijk als een alles omvattende regeling tot stand zou komen – of dat die beperking ongeacht het bereiken van overeenstemming zou gelden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] die onduidelijkheid weggenomen en verklaard dat zij, ongeacht het bereiken van overeenstemming tussen partijen, het beding beperkt, en wel als volgt:
Er geldt een relatiebeding, betrekking hebbend op relaties van “kantoor Venlo” die [eiseres] in de laatste drie jaar voor de uitdiensttreding heeft bediend, voor de duur van één jaar vanaf de datum uitdiensttreding. Die groep relaties wordt uitgebreid met 20 bij name genoemde relaties, waarvan [gedaagde] zegt dat er vijf al onder de algemene bepaling vallen en de andere 15 klanten zijn waarvoor [eiseres] niet heeft gewerkt.
Er geldt een anti-wervingsbeding dat haar verbiedt om samen te werken met personen die in de drie voorafgaande jaren aan haar uitdiensttreding hun standplaats hadden in Venlo, gedurende drie jaar vanaf de datum uitdiensttreding.
Bij de beoordeling van de vorderingen en standpunten van partijen zal de kantonrechter dus uitgaan van deze reikwijdte van het beding.
Is het beding nog van kracht
4.4.
De kantonrechter begrijpt de meest vergaande stelling van [eiseres] aldus dat de functiewijzigingen steeds zijn vastgelegd in een addendum. Daarin wordt de toepasselijkheid van het concurrentiebeding niet expliciet benoemd zodat dit geacht moet worden niet (opnieuw) overeengekomen te zijn. Deze stelling volgt de kantonrechter niet.
Uit de wijze waarop de addenda zijn opgesteld, bijvoorbeeld met woorden als ‘aanvulling van de arbeidsovereenkomst’ en zonder de gebruikelijke bepalingen die in een arbeidsovereenkomst plegen te staan op te nemen, blijkt dat partijen niet beoogd hebben een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan maar slechts de functie te wijzigen onder handhaving van alle andere condities uit de bestaande arbeidsovereenkomst, dus ook het concurrentiebeding.
4.5.
Vervolgens heeft [eiseres] gesteld dat het beding zijn werking heeft verloren omdat haar functie is gewijzigd als gevolg waarvan het beding zwaarder is gaan drukken. Daarom had het beding opnieuw overeengekomen moeten worden en dat is niet gebeurd.
[gedaagde] betwist dat het concurrentiebeding hierdoor zwaarder is gaan drukken. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] een normale carrièreontwikkeling doorgemaakt. Een en ander heeft niet geleid tot een wijziging in de arbeidsverhouding die van zo ingrijpende aard is, dat het beding zwaarder is gaan drukken.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat niet alleen onderzocht dient te worden of er sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard maar ook of, en zo ja, op grond waarvan, die wijziging meebrengt dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daarbij dient betekenis te worden gehecht aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijs was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde (vgl. Hoge Raad 5 januari 2007, JAR 2007/38).
4.7.
De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat de inhoud van de werkzaamheden van [eiseres] ingrijpend zijn gewijzigd. In tegendeel, uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht kan de kantonrechter niet anders dan afleiden dat het takenpakket in de verschillende functies die [eiseres] heeft gehad bij [gedaagde] nauwelijks verschilde. Het zwaartepunt is steeds blijven liggen bij het verrichten van administratieve werkzaamheden, soms uitgebreid met het opstellen van eenvoudige jaarstukken. Dat acht de kantonrechter geen ingrijpende functiewijziging te noemen en past zeker bij een normaal carrièreverloop.
4.8.
[eiseres] heeft het “zwaarder drukken” criterium ook in verband gebracht met de groei die (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde] heeft doorgemaakt wat betreft het aantal personeelsleden en cliënten. Doordat [gedaagde] het beding feitelijk heeft beperkt tot “kantoor Venlo”, waarbij ook de temporele werking aanzienlijk is ingekort, is de toename van de omvang van [gedaagde] echter nog maar betrekkelijk. Met name heeft [eiseres] niet inzichtelijk gemaakt dat de groei die “kantoor Venlo” heeft doorgemaakt 35 jaar geleden niet voorzienbaar was en als zeer omvangrijk moet worden beschouwd.
4.9.
De conclusie uit het vorenstaande is dat het beding dus nog steeds geldend is.
Belangenafweging
4.10.
Onderdeel van de beoordeling van een concurrentiebeding is echter ook de vraag of de werkgever voldoende belang heeft bij handhaving ervan, afgezet tegen het belang van de werknemer bij opheffing ervan. En of het beding wel wordt gebruikt voor datgene waarvoor het bedoelt is, namelijk de bescherming van “Know How” en “Goodwill” van de werkgever tegen aantasting daarvan door de werknemer.
4.11.
Wat betreft het belang van [eiseres] weegt de kantonrechter onder andere mee dat [eiseres] een andere baan heeft gevonden. Verlost zijn van het beding speelt dus geen rol om ander werk te kunnen vinden.
Daar naar bevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat zij niet aanneemt dat haar werkgever van haar verlangt dat zij werkzaamheden voor relaties van [gedaagde] zou verrichten, als zich die situatie al zou voordoen. Ook daarom zal het beding haar niet schaden. Bovendien werkt zij samen met een aantal collega’s die dezelfde (administratieve) werkzaamheden uitvoeren als zij zelf. Er is dus ook geen noodzaak voor haar werkgever om haar eventueel te laten werken voor oud relaties van [gedaagde] . Wel voelt zij zich gebruikt als een pion in een strijd van [gedaagde] met iemand anders, een voormalige collega van [gedaagde] die contacten zou onderhouden met haar werkgever.
Dat er op dit moment oud collega’s van “kantoor Venlo” bij haar nieuwe werkgever werkzaam zouden zijn is niet gesteld of gebleken.
De conclusie is dan ook dat zij zelf feitelijk niet gehinderd wordt door het beding zoals dat er nu ligt.
4.12.
[gedaagde] heeft niet aangevoerd dat [eiseres] beschikt over bedrijfseigen “know how”, zodat dit element om een concurrentiebeding te handhaven niet aan de orde is. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd te vrezen dat [eiseres] een rol kan spelen bij verlies van “good will”, klanten die door haar vertrek [gedaagde] de rug zullen toekeren. Tijdens de mondelinge behandeling is ook bij dit aspect langer stilgestaan.
4.13.
De kantonrechter komt tot navolgende bevinding. [eiseres] werkte bij een accountantskantoor onder leiding van een accountant aan de administratie van relaties. Daarbij onderhield zij regelmatig contact met de relaties, maar doorgaans op het niveau van administratief medewerkers. Dat zijn niet de personen die beslissen over wie de administratie mag verzorgen. De personen die daarover beslissen onderhouden contact met de accountant. Eigen aan die relatie is dat een vertrouwensband tussen accountant en cliënt ontstaat, met binding aan de accountant tot gevolg. Diezelfde band bestaat niet met de administratief medewerkster van het accountantskantoor. Dat een cliënt van de accountant vertrekt naar een ander kantoor omdat een administratief medewerkster daarheen is vertrokken is dus niet erg waarschijnlijk.
Van belang is ook dat [gedaagde] een groot accountants- en belastingadvieskantoor is met daaraan verwante specialismen en met, naar de kantonrechter aanneemt, ook bijbehorende tarieven. De nieuwe werkgever van [eiseres] is een administratiekantoor, waar doorgaans werkzaamheden op een ander niveau en tegen een ander tarief worden uitgevoerd. Ook daarom is het niet waarschijnlijk dat relaties van [gedaagde] [eiseres] zullen volgen naar haar nieuwe werkgever.
4.14.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in het bijzonder gewezen op het bestaan van een oud medewerker van haar, die ook gebonden is aan een concurrentiebeding. De vrees bestaat dat als [eiseres] niet meer gebonden is aan het voor haar geldende beding, deze oud medewerker daar zijn voordeel mee zou kunnen doen en het voor hem geldende beding via haar zou kunnen ontduiken. Althans, zo begrijpt de kantonrechter het probleem. Kennelijk bestaat er een regeling tussen [gedaagde] en deze oud medewerker welke partijen verbiedt meer inzicht in de situatie te verschaffen.
Dat laatste mag dan zo zijn maar voor de kantonrechter is het daarmee wel bijzonder vaag gebleven waarom dat risico zou bestaan en hoe reëel het werkelijk is. De betreffende oud medewerker is immers gebonden aan het voor hem geldende beding, zolang als dat loopt, en zonder nadere uitleg ziet de kantonrechter niet hoe een “ongebonden” [eiseres] daarin verandering zou kunnen brengen.
4.15.
Alles overwegend lijken de belangen van [eiseres] niet zwaarwegend te zijn. Aan de andere kant is de kans dat klanten van [gedaagde] door haar toedoen zich zullen laten verleiden om naar elders te gaan ook bijzonder klein. De conclusie is dat beide partijen de kantonrechter niet hebben kunnen overtuigen een overwegend belang te hebben bij schorsing dan wel handhaving van het beding.
4.16.
In die situatie moet naar het oordeel van de kantonrechter teruggevallen worden op het uitgangspunt, het grondrecht van vrije arbeidskeuze. Daar maakt dit beding in algemene zin inbreuk op. Nu er onvoldoende aangetoond belang is vanuit [gedaagde] bij handhaving van het beding acht de kantonrechter het aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure het beding zal vernietigen. De primaire vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen.
4.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
35,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.071,97

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
schorst het concurrentiebeding als bedoeld in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst, door [gedaagde] ter zitting ingeperkt als weergegeven onder punt 4.3. van dit vonnis, met onmiddellijke ingang totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.071,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
DT