ECLI:NL:RBLIM:2024:9181

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
C/03/335360 HARK 24-194
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter N.H.J. Lafghani in een civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. N.H.J. Lafghani, rechter in de Rechtbank Limburg, vanwege de schijn van partijdigheid. De wraking is aangevraagd na een mondelinge behandeling op 12 juni 2024 in een civiele procedure tegen Royal Air Maroc. Tijdens deze behandeling werd besproken dat de eisende partijen hun vorderingen wilden wijzigen, maar na een reeks van uitstelverzoeken en miscommunicatie over de rol van de zaak, ontstond bij verzoekers de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de verwachtingen van verzoekers, gewekt door de communicatie van de rechtbank, gerechtvaardigd waren. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet in de gelegenheid was gesteld om op de bezwaren van de gedaagde partij te reageren, wat leidde tot de beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer op 25 november 2024, waarbij de rechter niet aanwezig was.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/ 335360 HARK 24-194
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op verzoek van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [plaatsnaam] ,
3.
[verzoeker sub 3],
wonende te [plaatsnaam] ,
4.
[verzoeker sub 4],
wonende te [plaatsnaam] ,
5.
[verzoeker sub 5],
wonende te [plaatsnaam] ,
6.
[verzoeker sub 6],
wonende te [plaatsnaam] ,
7.
[verzoeker sub 7],
wonende te [plaatsnaam] ,
8.
[verzoeker sub 8],
wonende te [plaatsnaam] ,
9.
[verzoeker sub 9],
wonende te [plaatsnaam] ,
vertegenwoordigd door Aviclaim, gemachtigde: R. Bos,
hierna: verzoekers.
dat strekt tot wraking van mr. N.H.J. Lafghani, rechter in de rechtbank Limburg, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Op 12 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden van de zaak 10896374\ CV EXPL 24-398. Deze zaak gaat over een geschil tussen verzoekers als eisende partijen tegen Royal Air Maroc als gedaagde partij. Tijdens deze mondelinge behandeling bleek dat de gemachtigde van de eisende partijen de feitelijke grondslag van de dagvaarding wilde wijzigen dan wel aanvullen. De gemachtigde van de gedaagde partij heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, maar heeft wel betoogd daar deugdelijk op te willen kunnen reageren. De rechter heeft daarom besloten dat voortzetting van de mondelinge behandeling op dat moment niet meer opportuun was en heeft de zaak naar de rol van 10 juli 2024 verwezen voor het nemen van een conclusie van repliek door de eisende partijen, waarbij de grondslagwijziging dan wel aanvulling zou kunnen plaatsvinden.
1.2.
Vervolgens is door de eisende partijen om uitstel gevraagd. De zaak is verwezen naar de rol van 7 augustus 2024 voor het nemen van een conclusie van repliek. Op de rol van 7 augustus 2024 hebben de eisende partijen geen conclusie van repliek genomen of om uitstel gevraagd. Wel hebben zij gevraagd om doorhaling van de zaak, omdat een schikking zou zijn getroffen. De gedaagde partij is niet akkoord gegaan met doorhaling van de zaak en heeft om vonnis gevraagd.
1.3.
Vervolgens is op de rolzitting van 4 september 2024 bepaald dat op 2 oktober 2024 uitspraak wordt gedaan.
1.4.
De eisende partijen hebben op de rol van 11 september 2024 verzocht om alsnog een conclusie van repliek te mogen indienen, zoals eerst was bepaald voor de rol van 7 augustus 2024. De rechtbank heeft per brief van 24 september 2024 bericht dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 23 oktober 2024 voor het nemen van een conclusie van repliek. Per brief van 30 september 2024 is door of namens de rechter bericht dat de brief van 24 september 2024 per abuis is verzonden en dat de zaak niet voor repliek zal komen te staan, maar voor vonnis en wel op de rol van 6 november 2024.
1.5.
Per e-mailbericht van 7 oktober 2024 is door verzoekers een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter.
1.6.
De rechter heeft de wrakingskamer op 9 oktober 2024 schriftelijk haar reactie op dit verzoek tot wraking gegeven en daarin bericht dat zij niet berust in de wraking.
1.7.
De meervoudige kamer heeft het verzoek vervolgens op 31 oktober 2024 ter terechtzitting behandeld. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door R. Bos. De rechter is niet verschenen, zoals vooraf aangekondigd.

2.De gronden van het verzoek

2.1.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De zaak stond voor repliek. Daaropvolgend zijn er schikkingsonderhandelingen geweest en een aanhouding, maar partijen zijn er niet uitgekomen. De zaak werd vervolgens ten onrechte voor vonnis gezet, want de zaak stond al voor repliek. Nadat de rechter hierop werd gewezen, is de zaak terecht weer voor repliek op de rol gezet. Vervolgens hebben verzoekers een rolbericht ontvangen dat de rechter de zaak toch weer voor vonnis zet.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers verder aangevoerd dat zij niet op de hoogte zijn van de reden van het bezwaar van de gedaagde partij tegen doorhaling van de zaak en dat verzoekers daar ook niet op hebben kunnen reageren. Daardoor, alsmede door het feit dat hun ten onrechte het nemen van een conclusie van repliek is onthouden, is bij verzoekers de indruk ontstaan dat hun visie er niet toe doet en is bij hen de schijn van partijdigheid gewekt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat de grond voor wraking is gelegen in een procesbeslissing die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Bovendien is de beslissing op de rol van 4 september 2024 om vonnis te wijzen in lijn met het wettelijk systeem. Vanwege haar afwezigheid wegens vakantie is het verzoek van de eisende partijen van 11 september 2024 om alsnog conclusie van repliek te mogen indienen niet aan haar ter beoordeling voorgelegd. In plaats daarvan is abusievelijk bericht dat de conclusie van repliek alsnog mocht worden genomen. Daartegen is door de gedaagde partij bezwaar gemaakt. De rechter heeft na kennisneming hiervan aan partijen laten mededelen dat abusievelijk is bericht dat de conclusie van repliek mocht worden genomen en dat zij geen reden zag om terug te komen op de eerder genomen bindende eindbeslissing dat vonnis wordt gewezen. De rechter vindt het uiterst ongelukkig dat abusievelijk aan eisers is bericht dat de conclusie van repliek alsnog zou kunnen worden genomen. Er is volgens de rechter echter geen sprake van een situatie waarin haar beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven.

4.De beoordeling

Juridisch kader

4.1.
Op grond van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking geldt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, of dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
Een processuele beslissing waarin een procesdeelnemer zich niet kan vinden, is op zichzelf geen grond om een wrakingsverzoek toe te wijzen en te oordelen dat deze beslissing de onpartijdigheid van de rechter raakt. Ook de motivering van die beslissing wordt, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, in beginsel niet op juistheid of begrijpelijkheid beoordeeld door de wrakingskamer, tenzij de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid.
Het oordeel van de wrakingskamer
4.4.
Uitgangspunt is dat een rolbeslissing, ook als deze onjuist zou zijn, in beginsel geen grond vormt voor wraking. De wrakingskamer constateert echter dat het wrakings-verzoek niet enkel is gegrond op de rolbeslissing zelf en de daaraan ten grondslag liggende motivering, maar tevens op de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het nemen van de rolbeslissing.
4.5.
Uit de zittingsaantekeningen, de namens verzoekers gedane toelichting en de reactie van de rechter zelf volgt dat tijdens de mondelinge behandeling op 12 juni 2024 besproken is dat verzoekers, als eisers in de betreffende procedure, de grondslag van de vorderingen wensten te veranderen en/of aan te vullen. Volgens de gemachtigde van verzoekers was dit van wezenlijk belang voor het welslagen van die vorderingen, zoals hij tijdens de behandeling van het verzoek tot wraking heeft toegelicht. De wederpartij heeft daarmee tijdens de mondelinge behandeling ook ingestemd, waarna de zaak door de rechter naar de rolzitting van 10 juli 2024 werd verwezen voor conclusie van repliek. Ook werd tijdens die mondelinge behandeling gesproken over een mogelijke regeling tussen partijen (met betrekking tot de kosten van de procedure).
4.6.
Op 10 juli 2024 werd namens verzoekers uitstel verzocht en verkregen tot de rolzitting van 7 augustus 2024.
4.7.
Op 7 augustus 2024 bericht de gemachtigde van verzoekers vervolgens
‘dat partijen overeenstemming hebben bereikt’en verzoekt de procedure te royeren. Op de rolzitting van 4 september 2024 laat de gemachtigde van gedaagde echter weten
‘niet in te stemmen met het doorhalingsverzoek en vraagt vonnis’, waarop de zaak naar de rol van 2 oktober wordt verwezen voor vonnis.
4.8.
De gemachtigde van verzoekers reageert daarop per e-mail van 22 september 2024 door aan te geven dat deze
‘in verband met de door de wederpartij te nemen akte uitlaten royement nog geen conclusie van repliek heeft genomen’en verzoekt om
‘alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om een conclusie van repliek te nemen.’
4.9.
Dat gebeurt vervolgens ook. Bij brief van de griffie van de rechtbank d.d. 24 september 2024 wordt aangegeven:
‘Anders dan eerder aan u is bericht, heeft de kantonrechter bepaald dat de zaak wordt verwezen naar de rolzitting van woensdag 23 oktober 2024 om 10:00 uur voor repliek.’
4.10.
Dan komt de gemachtigde van gedaagde in het geweer bij e-mail aan de griffie van 25 september 2024 aan de griffie. Hij stelt dat er geen sprake was van een
‘eenstemmig verzoek’van partijen. Hij vervolgt:
‘Aan mij is door de eisende partij geen verzoek gedaan om alsnog te repliceren. Met een dergelijk verzoek zou ik ook niet akkoord zijn gegaan, Er is binnen deze termijn geen repliek ingediend (dat is voor rekening en risico van de eisende partij). Daarmee heeft de eisende partij zijn recht op het nemen van repliek verspeeld.’
Hij verzoekt vonnis te wijzen.
4.11.
Wederom volgt een brief d.d. 30 september 2024 van de griffie met (onder meer) de volgende inhoud :
‘Anders dan eerder aan u, bij brief van 24 september 2024, bericht, deel ik u hierbij mede dat deze brief per abuis is verzonden aan partijen. Bovengenoemde procedure zal niet voor repliek komen te staan echter voor vonnis, zoals in het verleden aan partijen is medegedeeld.’
4.12.
Ten behoeve van de behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoekers een e-mail van 25 juli 2024 van de gemachtigde van gedaagde overgelegd met (onder meer) de volgende tekst:
‘Geachte heer Bos,
Mijn cliënte stemt in met doorhaling van de zaak tegen betaling conform liquidatietarief. De zaak staat op de rol van 7 augustus 2024 a.s. voor repliek. Ik verzoek u dan een doorhalingsverzoek te doen, welk verzoek ik zal ondersteunen.’
4.13.
Verzoekers hebben van de griffie niet vernomen welke de reden van het bezwaar van de gedaagde partij tegen doorhaling was. Ook zijn zij niet in de gelegenheid gesteld op dat bezwaar en op het verzoek van de gedaagde partij om de zaak weer voor vonnis te zetten, te reageren. Nadat de zaak op verzoek van verzoekers door de rechtbank (bij brief van 24 september 2024) vervolgens toch weer voor repliek op de rol was gezet, is deze beslissing – na bezwaar van de gedaagde partij – door de rechter in zoverre teruggedraaid dat zij, overigens zonder nadere inhoudelijke motivering, aan verzoekers meedeelde dat de brief van 24 september 2024 op een vergissing berustte en de zaak dus voor vonnis op de rol stond.
4.14.
De wrakingskamer leidt uit het voorgaande af dat bij verzoekers de verwachting is gewekt dat zij een conclusie van repliek mochten nemen, in welke verwachting zij werden gesterkt door de mededeling van de rechtbank van 24 september 2024. Zonder in de gelegenheid te zijn gesteld om hierop, alsmede op de standpunten van de gedaagde partij te reageren, is de zaak door de rechter voor vonnis op de rol gezet. Naar het oordeel van de rechtbank is de hieruit bij verzoekers ontstane vrees dat de rechter niet onpartijdig in de zaak zou staan, naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd.
4.15.
Het wrakingsverzoek wordt dan ook toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. mr. R.H.J. Otto, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. M.T.A.C. Russel, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.