3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle (primair) tenlastegelegde feiten bewezen en overweegt daartoe als volgt.
T.a.v. parketnummer 03.216079.24
Omdat de verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde stalking heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2024;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2024.
Voor de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging overweegt de rechtbank als volgt.
In het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [slachtoffer] d.d. 3 juli 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
In 2022, ongeveer 2 jaar geleden, ontmoette ik [verdachte] . We kregen al vrij snel nadat we elkaar ontmoetten een relatie. Eind 2022 ging het al vrij snel mis. Rond 10 mei 2023 heeft hij benzine over mijngezicht gegooid en wilde mij in vuur en vlam zetten. Ik was bij mijn vriendin die woonachtig is op het [adres 1] . [verdachte] is naar deze woning gegaan en bleef op de deur kloppen. Hij wilde me zien maar ik wilde dat niet. Mijn vriendin maakte de deur open, [verdachte] zei tegen haar: “Waar is mijn vriendin”. Ik liep naar de deur want ik wilde niet dat zij met hem te maken kreeg. Ik zag dat hij een flesje in zijn handen had en de vloeistof van het flesje in mijn gezicht gooide. Ik voelde dat mijn gezicht hierna brandde en ik rook de lucht van benzine. Mijn vriendin, [naam vriendin] , was van dit voorval getuige.
In het proces-verbaal van verhoor getuige [naam vriendin] d.d. 5 juli 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
U vraagt mij wat ik kan vertellen van het voorval dat heeft plaatsgevonden in mei
2023 tussen [slachtoffer] en [verdachte] . [slachtoffer] was bij mij thuis [ [adres 1] te Roermond]. […] Ik maakte de deur open en zag [verdachte] staan. Hij begon meteen tegen [slachtoffer] te schreeuwen. [verdachte] had een colaflesje vast gevuld met benzine. Ik weet dat [verdachte] dit vaker bij zich heeft en mensen hiermee dreigt om ze te overgieten met benzine. [verdachte] gooide de benzine in haar gezicht en over haar lichaam. De benzine kwam zelfs in haar ogen. Ik hoorde dat [verdachte] riep: "Ik steek je in brand". [verdachte] liep daarna weg.
In het proces-verbaal van verhoor getuige [naam moeder slachtoffer] d.d. 3 juli 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
Ik ben de moeder van [slachtoffer] . Ik ben getuige geweest van een aantal voorvallen
tussen [verdachte] en [slachtoffer] . [verdachte] heeft, vorig jaar 2023, ook al eens benzine in het gezicht gegooid van mijn dochter. Ik was er toen niet zelf bij, maar [slachtoffer] belde mij meteen na het voorval. Zij stelt mij altijd op de hoogte als er iets voorvalt tussen hun twee.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging is de rechtbank door deze getuigenverklaringen wel overtuigd. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd.
T.a.v. parketnummer 03.167786.23
Voor het onder feit 1 tenlastegelegde ‘rijden terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard’ overweegt de rechtbank als volgt.
In het proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 9 februari 2023 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
Op donderdag 9 februari 2023, omstreeks 20.15 uur, werden wij door het Operationeel Centrum verzocht te gaan naar de Terbaansweg te Roermond, vanwege een ongeval tussen een personenauto en een fietser. Aldaar aangekomen zagen we een blauwe Suzuki Swift. Volgens omstanders zat de bestuurder nog steeds achter het stuur. Dit was de ons ambtshalve bekende [verdachte] . […] Mij, verbalisant [naam verbalisant] , was ambtshalve bekend dat het rijbewijs, categorie -B, van [verdachte] ongeldig is verklaard. Ik keek in het politiesysteem genaamd BVI-IB of deze ongeldigheid nog altijd van toepassing was en zag dat uit de RDW-gegevens bleek dat het rijbewijs, categorie -B, van [verdachte] nog altijd ongeldig was.
Deze uitdraai is als bijlage toegevoegd aan het dossier. Daaruit blijkt dat het rijbewijs ongeldig is vanaf 1 juni 2022 en ingeleverd is op 5 oktober 2022.
In het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2023 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
V: naar aanleiding van een ongeval is de politie gisteren bij jou uitgekomen. Twee getuigen verklaren dat jij gereden hebt.
P: Wist je dat je het motorrijtuig waarmee je reed niet mocht besturen?
V: Dat weet ik.
P: Wist je dat je rijbewijs ongeldig is verklaard?
V: Dat weet ik ook.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 november 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik was op 9 februari 2023 de bestuurder van de auto, de blauwe Suzuki in Roermond.
Bewijsoverweging
Anders dan de verdediging acht de rechtbank deze bewijsmiddelen voldoende om het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Omdat de verdachte het hem onder feit 2 ten laste gelegde dragen van een mes heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2023;
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 november 2024.
T.a.v. parketnummer 03.047486.24
Voor de tenlastegelegde brandstichting overweegt de rechtbank als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
Op vrijdag 19 januari 2024 kregen wij de opdracht om te gaan naar Op de Geer te Sittard, meer specifiek de parkeerplaats van de Penitentiaire Inrichting Geerhorst.
Om 18.39 uur, kwamen wij ter plaatse. Wij zagen drie voertuigen in brand staan. De brand woedde bij alle voertuigen aan de voorzijde, ofwel de bumpers. De brandweer kwam op hetzelfde moment ter plaatse om de branden te bestrijden. De voertuigen die in brand stonden waren voorzien van de Nederlandse kentekens [kenteken nummer 3] [Ford Puma], [kenteken nummer 2] [Toyota Yaris] en [kenteken nummer 1] . [Renault Clio].
De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 november 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik heb op 19 januari 2024 die auto’s bij de P.I. in Sittard in brand gestoken.
Bewijsoverweging
Voor een bewezenverklaring van brandstichting is vereist dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was. In de tenlastelegging is dit gevaar toegespitst op de goederen die zich in de voertuigen bevonden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er altijd wel enig goed in een auto aanwezig is, anders dan de bestanddelen van de auto zelf. Hiermee was er gemeen gevaar voor goederen te duchten op het moment dat de verdachte de auto’s in brand stak. Daarmee kan de brandstichting voor alle drie de tenlastegelegde auto’s naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.
T.a.v. parketnummer 03.342051.24
Voor de tenlastegelegde belediging overweegt de rechtbank als volgt.
In het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 9 juli 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
Ik doe aangifte en klacht van belediging. Op dinsdag 9 juli 2024 omstreeks 14:40 uur was ik samen met een vriendin, [naam vriendin] , op de step in Roermond.
Ik hoorde achter ons een auto rijden. Ik zag dat deze auto ons inhaalde. Ik zag dat de bijrijder het raampje omlaag deed en ik zag en voelde dat deze bijrijder mij zomaar in het gezicht spuugde. Hij raakt mij vol in de linkerkant van mijn gezicht. Ik hoorde gelijk mijn vriendin roepen: [verdachte] . Ik weet dat dit de tweede naam is van [verdachte] . Op dat moment zag ik ook dat het [verdachte] was die mij bespuugde.
In het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam vriendin] d.d. 9 juli 2024 staat – zakelijk weergegeven – het volgende vermeld:
“"Op dinsdag 9 juli 2024 omstreeks 14.45 uur, was ik samen op de step met [slachtoffer] onderweg naar het huis van mijn moeder. Mijn moeder woont aan de [adres 2] in Roermond.
Op enig moment zagen wij dat er een personenauto voorbij reed. […] Ik zag dat het raampje aan de bijrijderszijde omlaag ging. Ik zag direct dat dit [verdachte] was. […]
Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd naar achter bewoog en een korte beweging met zijn hoofd naar voren maakte. Ik zag dat hij op dit moment zijn hoofd nog achter het raam had van de personenauto. Ik zag dat er spuug uit de mond van [verdachte] kwam. Ik zag dat deze spuug op het gezicht van [slachtoffer] terecht kwam. Ik weet zeker dat dit een doelbewuste actie was omdat hij kracht bij zette bij het bespugen van [slachtoffer] .