3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit bewezen op grond van de onderstaande bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelenoverzicht
Het proces-verbaal van aangifte van aangever van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [adres] Roermond
Op 13 september 2024 deed aangever aangifte van poging doodslag, gepleegd op
12 september 2024.
Het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Verbalisant [naam verbalisant] heeft de camerabeelden van 12 september 2024 bekeken met zicht op het [adres] te Roermond. Op deze beelden zijn de verdachte en aangever zichtbaar. Verbalisant [naam verbalisant] heeft hierover het volgende gerelateerd.
Te zien is dat aangever op een rustig tempo in de richting van de roltrappen liep. De verdachte komt op enigszins versneld tempo ook richting de roltrappen. Op dat moment is een schermutseling zichtbaar en er wordt over en weer geduwd. Aangever en de verdachte komen op enig moment uit ter hoogte van de rechter roltrap. Aangever staat met zijn rug richting de roltrap en de verdachte stond tegenover hem. De verdachte haalde met zijn rechterarm uit en maakte een forse zwaaiende beweging met zijn rechterarm in de richting van het hoofd van aangever. De verdachte sloeg vijf keer met kracht op het hoofd van aangever. Direct na elke slag maakte het hoofd van aangever een beweging waardoor zichtbaar is dat de klappen het hoofd van aangever daadwerkelijk raken.
Tijdens de laatste klap door de verdachte op het hoofd van aangever, trok de verdachte in een draaiende beweging aangever naar de grond. Direct daarna ging de worsteling tussen beiden verder. Aangever kwam wederom uit met zijn rug in de richting van de roltrappen. Opnieuw maakte de verdachte met zijn rechterarm een zwaaiende beweging in de richting van het hoofd van aangever. Direct na de slaande bewegingen, kwamen de verdachte en aangever ten val. De verdachte zwaaide aangever om zichzelf heen, waardoor aangever met zijn rug en de achterzijde van zijn hoofd op de grond belandde. De verdachte rolde door en kwam op zijn knieën terecht, direct langs het lichaam van aangever. Op dat moment lag aangever op zijn rechterzij/rug. De verdachte haalde met zijn rechterarm uit en sloeg aangever met kracht vijf keer op het hoofd/gezicht, terwijl aangever op de grond lag. Het hoofd van aangever bewoog fors mee, als gevolg van de klappen door de verdachte. Aangever lag bewegingloos op de grond. De verdachte tilde zijn rechtervoet omhoog en trapte twee keer met kracht recht omlaag op het hoofd/gezicht van aangever. De verdachte trapte met de volledige onderzijde van zijn schoen. Als gevolg van deze trappen bewoog het hoofd van aangever mee. Als een soort golfbeweging bewoog, meteen na elke trap, ook het hele lichaam van aangever mee. Aangever lag bewegingloos op de grond. De verdachte liep naar de hoofdzijde van aangever en schopte met kracht tegen het gezicht van aangever. Als gevolg van deze trap bewoog het hoofd van aangever mee, met de beweging van het trappen.
De verdachte liep richting de voeten van aangever, welke op dat moment nog steeds bewegingloos lag. De verdachte maakte met zijn rechterhand een opraapbeweging, ongeveer één meter achter de voeten van aangever.
De verdachte liep weer terug richting aangever. Hij doorzocht/voelde aan/ter hoogte van de bovenkleding van aangever.
De verdachte liep richting het hoofd van aangever, terwijl deze nog steeds bewegingloos op zijn rug lag. De verdachte haalde zijn rechtervoet naar achteren en schopte tweemaal met kracht tegen het hoofd van aangever. Als gevolg van deze trappen bewoog het hoofd van aangever mee, met de bewegingen van het trappen. En als een soort “golfbeweging” bewoog, meteen na de trappen, ook het hele lichaam van aangever mee.
Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor van de getuige [naam getuige] van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 12 september 2024 was de getuige [naam getuige] op weg naar de bioscoop in Roermond. Toen hij ter hoogte van het Schnitzelparadijs liep, zag hij aangever op de grond zag liggen. Het leek alsof aangever onwel was en overeind geholpen werd. De afstand tot aangever was ongeveer 30 tot 50 meter. Toen de getuige dichterbij aangever kwam, zag hij dat een man een backpack afpakte van aangever en dat deze man aangever vervolgens twee a drie keer tegen het hoofd sloeg. Vervolgens zag de getuige dat deze man aangever zeker vier keer met zijn rechterbeen tegen het hoofd van aangever trapte. Het zag er volgens de getuige heel heftig uit. Hij vertelde dat aangever met zijn hoofd in een plas bloed lag en buiten bewustzijn was. Hij zag dat aangever zijn ogen dicht had en niet meer reageerde. De getuige liep toen naar aangever. Aangever reageerde niet op het aanroepen van hem en vervolgens belde de getuige de hulpdiensten.
Bewijsoverweging
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich, door zijn handelen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het voorliggende dossier niet vast te stellen dat de verdachte vol opzet had om aangever van het leven te beroven.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet om aangever van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende.
Op de camerabeelden is een schermutseling waarneembaar tussen de verdachte en aangever waarbij over een weer sprake is van duw- en trekwerk. Op enig moment staat aangever met zijn rug naar de roltrap. De verdachte geeft middels een forse zwaaiende beweging aangever een vijftal harde klappen tegen het hoofd. Dat dit harde klappen zijn, valt af te leiden uit de beelden waarop te zien is dat het hoofd van aangever meebeweegt. Op enig moment belanden de verdachte en aangever op de grond, waarbij aangever eerst op zijn rug en achterzijde van zijn hoofd en vervolgens op zijn rechterzij/rug belandt. Vervolgens slaat de verdachte aangever vijf keer met kracht op zijn hoofd. Het slachtoffer ligt dan al bewegingloos op de grond. De verdachte staat dan op en tilt zijn voet omhoog en trapt twee keer met kracht en met de volledige onderzijde van zijn schoen recht omlaag op het hoofd/gezicht. Daarna loopt hij naar het hoofd van aangever en schopt hem met kracht tegen het gezicht. Nadat de verdachte de kleding van aangever heeft doorzocht loopt de verdachte nogmaals naar het hoofd en schopt aangever nog twee keer met kracht tegen zijn hoofd.
Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte dit op een ongecontroleerde, wilde manier heeft gedaan. Doordat het hoofd van aangever op het harde wegdek lag, hij er weerloos lag en er door de verdachte ook twee keer van bovenaf recht omlaag op zijn hoofd werd geschopt, had het hoofd van aangever geen uitwijkmogelijkheden, waardoor de impact van het schoppen nog groter was. Deze hevigheid volgt ook uit de getuigenverklaring van [naam getuige] . Dat het letsel relatief meevalt is, gelet op de hevigheid van de trappen, geenszins aan de verdachte te danken.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Gelet op de hiervoor beschreven gecombineerde geweldsuitoefeningen zijdens de verdachte, de hevigheid ervan en het gegeven dat aangever op enig moment buiten bewustzijn is geweest, bestond er, naar het oordeel van de rechtbank, een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .