ECLI:NL:RBLIM:2024:9165

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
03.294043.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zware mishandeling in Roermond

Op 10 december 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 september 2024, waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een schermutseling, met opzet en met een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren hard geraakt, wat leidde tot bewusteloosheid. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweerexces, zoals door de verdediging werd aangevoerd, en dat de verdachte strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, maar dat de eis van de officier van justitie te zwaar was, gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.294043.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1994,
op dit moment gedetineerd in de [adres PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Engwegen, advocaat kantoorhoudende te Echt.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 november 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 12 september 2024 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en voert daartoe het volgende aan. Uit de bewijsmiddelen kan niet zonder meer volgen dat de verdachte de expliciete bedoeling had het slachtoffer te doden. Op basis van de plaats waarop het slachtoffer is geraakt (het hoofd), de hoeveelheid en de kracht waarmee dat gebeurde, het gegeven dat het slachtoffer -op enig moment- buiten bewustzijn lag op de harde ondergrond, concludeert de officier van justitie dat er sprake is geweest van een reële, niet onwaarschijnlijke kans op de dood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij in het bijzonder het volgende aangevoerd.
Nergens uit het dossier volgt dat aan de zijde van de verdachte sprake was van vol opzet. Evenmin is sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood, nu het dossier daar onvoldoende aanknopingspunten voor biedt. Uit de camerabeelden kan wel worden afgeleid dat er met enige kracht is geslagen en geschopt, maar nu het slachtoffer bewusteloos was en dus geen weerstand kon bieden, kan hieruit niet worden afgeleid dat dit slaan en schoppen dusdanig was dat er gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood. Verder is niet met zware, harde schoenen geschopt en er is geen rapportage voorhanden waaruit blijkt dat het uitgeoefende geweld tot de dood had kunnen leiden. Van belang is eveneens dat het letsel relatief beperkt is gebleven.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweerexces.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit bewezen op grond van de onderstaande bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelenoverzicht
Het proces-verbaal van aangifte van aangever van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [2]
Plaats delict: [adres] Roermond
Op 13 september 2024 deed aangever aangifte van poging doodslag, gepleegd op
12 september 2024.
Het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [3]
Verbalisant [naam verbalisant] heeft de camerabeelden van 12 september 2024 bekeken met zicht op het [adres] te Roermond. Op deze beelden zijn de verdachte en aangever zichtbaar. Verbalisant [naam verbalisant] heeft hierover het volgende gerelateerd.
Te zien is dat aangever op een rustig tempo in de richting van de roltrappen liep. De verdachte komt op enigszins versneld tempo ook richting de roltrappen. Op dat moment is een schermutseling zichtbaar en er wordt over en weer geduwd. Aangever en de verdachte komen op enig moment uit ter hoogte van de rechter roltrap. Aangever staat met zijn rug richting de roltrap en de verdachte stond tegenover hem. De verdachte haalde met zijn rechterarm uit en maakte een forse zwaaiende beweging met zijn rechterarm in de richting van het hoofd van aangever. De verdachte sloeg vijf keer met kracht op het hoofd van aangever. Direct na elke slag maakte het hoofd van aangever een beweging waardoor zichtbaar is dat de klappen het hoofd van aangever daadwerkelijk raken.
Tijdens de laatste klap door de verdachte op het hoofd van aangever, trok de verdachte in een draaiende beweging aangever naar de grond. Direct daarna ging de worsteling tussen beiden verder. Aangever kwam wederom uit met zijn rug in de richting van de roltrappen. Opnieuw maakte de verdachte met zijn rechterarm een zwaaiende beweging in de richting van het hoofd van aangever. Direct na de slaande bewegingen, kwamen de verdachte en aangever ten val. De verdachte zwaaide aangever om zichzelf heen, waardoor aangever met zijn rug en de achterzijde van zijn hoofd op de grond belandde. De verdachte rolde door en kwam op zijn knieën terecht, direct langs het lichaam van aangever. Op dat moment lag aangever op zijn rechterzij/rug. De verdachte haalde met zijn rechterarm uit en sloeg aangever met kracht vijf keer op het hoofd/gezicht, terwijl aangever op de grond lag. Het hoofd van aangever bewoog fors mee, als gevolg van de klappen door de verdachte. Aangever lag bewegingloos op de grond. De verdachte tilde zijn rechtervoet omhoog en trapte twee keer met kracht recht omlaag op het hoofd/gezicht van aangever. De verdachte trapte met de volledige onderzijde van zijn schoen. Als gevolg van deze trappen bewoog het hoofd van aangever mee. Als een soort golfbeweging bewoog, meteen na elke trap, ook het hele lichaam van aangever mee. Aangever lag bewegingloos op de grond. De verdachte liep naar de hoofdzijde van aangever en schopte met kracht tegen het gezicht van aangever. Als gevolg van deze trap bewoog het hoofd van aangever mee, met de beweging van het trappen.
De verdachte liep richting de voeten van aangever, welke op dat moment nog steeds bewegingloos lag. De verdachte maakte met zijn rechterhand een opraapbeweging, ongeveer één meter achter de voeten van aangever.
De verdachte liep weer terug richting aangever. Hij doorzocht/voelde aan/ter hoogte van de bovenkleding van aangever.
De verdachte liep richting het hoofd van aangever, terwijl deze nog steeds bewegingloos op zijn rug lag. De verdachte haalde zijn rechtervoet naar achteren en schopte tweemaal met kracht tegen het hoofd van aangever. Als gevolg van deze trappen bewoog het hoofd van aangever mee, met de bewegingen van het trappen. En als een soort “golfbeweging” bewoog, meteen na de trappen, ook het hele lichaam van aangever mee.
Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor van de getuige [naam getuige] van 14 september 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [4]
Op 12 september 2024 was de getuige [naam getuige] op weg naar de bioscoop in Roermond. Toen hij ter hoogte van het Schnitzelparadijs liep, zag hij aangever op de grond zag liggen. Het leek alsof aangever onwel was en overeind geholpen werd. De afstand tot aangever was ongeveer 30 tot 50 meter. Toen de getuige dichterbij aangever kwam, zag hij dat een man een backpack afpakte van aangever en dat deze man aangever vervolgens twee a drie keer tegen het hoofd sloeg. Vervolgens zag de getuige dat deze man aangever zeker vier keer met zijn rechterbeen tegen het hoofd van aangever trapte. Het zag er volgens de getuige heel heftig uit. Hij vertelde dat aangever met zijn hoofd in een plas bloed lag en buiten bewustzijn was. Hij zag dat aangever zijn ogen dicht had en niet meer reageerde. De getuige liep toen naar aangever. Aangever reageerde niet op het aanroepen van hem en vervolgens belde de getuige de hulpdiensten.
Bewijsoverweging
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich, door zijn handelen, schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het voorliggende dossier niet vast te stellen dat de verdachte vol opzet had om aangever van het leven te beroven.
Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt worden als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet om aangever van het leven te beroven en overweegt daartoe het volgende.
Op de camerabeelden is een schermutseling waarneembaar tussen de verdachte en aangever waarbij over een weer sprake is van duw- en trekwerk. Op enig moment staat aangever met zijn rug naar de roltrap. De verdachte geeft middels een forse zwaaiende beweging aangever een vijftal harde klappen tegen het hoofd. Dat dit harde klappen zijn, valt af te leiden uit de beelden waarop te zien is dat het hoofd van aangever meebeweegt. Op enig moment belanden de verdachte en aangever op de grond, waarbij aangever eerst op zijn rug en achterzijde van zijn hoofd en vervolgens op zijn rechterzij/rug belandt. Vervolgens slaat de verdachte aangever vijf keer met kracht op zijn hoofd. Het slachtoffer ligt dan al bewegingloos op de grond. De verdachte staat dan op en tilt zijn voet omhoog en trapt twee keer met kracht en met de volledige onderzijde van zijn schoen recht omlaag op het hoofd/gezicht. Daarna loopt hij naar het hoofd van aangever en schopt hem met kracht tegen het gezicht. Nadat de verdachte de kleding van aangever heeft doorzocht loopt de verdachte nogmaals naar het hoofd en schopt aangever nog twee keer met kracht tegen zijn hoofd.
Uit de camerabeelden volgt dat de verdachte dit op een ongecontroleerde, wilde manier heeft gedaan. Doordat het hoofd van aangever op het harde wegdek lag, hij er weerloos lag en er door de verdachte ook twee keer van bovenaf recht omlaag op zijn hoofd werd geschopt, had het hoofd van aangever geen uitwijkmogelijkheden, waardoor de impact van het schoppen nog groter was. Deze hevigheid volgt ook uit de getuigenverklaring van [naam getuige] . Dat het letsel relatief meevalt is, gelet op de hevigheid van de trappen, geenszins aan de verdachte te danken.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Gelet op de hiervoor beschreven gecombineerde geweldsuitoefeningen zijdens de verdachte, de hevigheid ervan en het gegeven dat aangever op enig moment buiten bewustzijn is geweest, bestond er, naar het oordeel van de rechtbank, een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer het leven zou laten. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 september 2024 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere keren met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, hem naar de grond heeft getrokken en vervolgens wanneer die [slachtoffer] ten val was gekomen meerdere keren met kracht heeft geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en vervolgens wanneer die [slachtoffer] bewegingloos op de grond lag, meerdere keren met kracht heeft geschopt tegen het hoofd en het gezicht van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op
poging doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en daarom ontslagen zou moeten worden van alle rechtsvervolging. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Uit de beelden blijkt dat de verdachte en aangever bij de roltrap aankomen en dat aangever de verdachte probeert tegen te houden. De aangever duwt met zijn hele lichaam ook richting de verdachte. De verdachte probeert zich af te weren door hem weg te duwen, maar aangever blijft in zijn richting lopen en hem vasthouden. Vervolgens pakt aangever de verdachte bij zijn jas/nek en blijft hem lopend wegduwen. Eenmaal bij de roltrappen aangekomen, maakt de verdachte een wuivende beweging om aangever te bewegen te vertrekken. De verdachte kan op dat moment geen kant op, want hij staat met zijn rug tegen de (wand van de) roltrap. Op dat moment beweegt/duwt aangever hem tegen de roltrap aan en daarop begint de verdachte te slaan. Aangever, die aanzienlijk groter is dan de verdachte, duwt hem de hele tijd, blijft in zijn richting lopen en hem vasthouden. De verdachte stond klem tussen de aangever en de roltrap, zodat hij nergens naartoe kon en zich niet aan de situatie kon onttrekken. Daar mocht de verdachte zich tegen verweren middels de klappen die hij aangever dan geeft. Er is dan ook sprake geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verweren. Vervolgens komen ze in een worsteling terecht en dan slaat en schopt de verdachte aangever nog een aantal maal. Daarmee zijn de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit overschreden, maar dit kan de verdachte niet worden verweten, nu dit het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. De verdachte was immers bang was voor aangever en had hierdoor geen controle meer.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie, met als gevolg dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdachte zich noodzakelijk moest verdedigen. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op grond van de getuigenverklaring en de camerabeelden staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat er bij de roltrap een schermutseling tussen het slachtoffer en de verdachte heeft plaats gevonden. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank niet dat de verdachte bij de roltrap door het slachtoffer is klemgezet. Op de camerabeelden (tussen 19:33:24 uur en 19:34:11 uur) is juist te zien dat de verdachte zich middels een draaiende beweging heeft weggedraaid van de roltrap en derhalve niet klem heeft gezeten. Na /tijdens deze draaiende beweging is het de verdachte die het slachtoffer met zijn linkerhand heeft vastgepakt, met zijn rechterhand tegen het hoofd heeft geslagen en hem op enig moment naar de grond heeft getrokken. Toen het slachtoffer vervolgens weerloos op de grond lag, ging de verdachte door met slaan en schopte hij het slachtoffer meermalen met kracht op zijn hoofd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte en er daarom ook geen noodzaak bestond om zich hiertegen te verdedigen. Er was dus geen sprake van een noodweersituatie en daarmee komt de verdachte geen beroep toe op noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft -voor zover de rechtbank tot een strafoplegging komt- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij kende
het slachtoffer een paar dagen uit het asielzoekerscentrum en was samen met hem op pad in de stad, waarbij zij beiden gedronken hadden.
Hij heeft het slachtoffer meerdere harde klappen tegen het hoofd gegeven, waarna het slachtoffer na een worsteling op de grond belandde. Het slachtoffer is, na meerdere klappen tegen het hoofd bewusteloos geraakt, waarna de verdachte hem nog meerdere malen met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. De verdachte is hierna weggelopen en heeft het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten.
De verdachte heeft hiermee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het behoeft geen betoog dat dit soort gewelddadige feiten, gepleegd overdag en op een druk bezochte plek, in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengen. In de eerste plaats vanzelfsprekend bij het slachtoffer zelf, maar ook bij de omstanders die ongewild getuige zijn geweest van deze geweldsexplosie. Het voorgaande neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende over de persoon van de verdachte naar voren gekomen.
De verdachte is naar eigen zeggen in 2022 uit Tunesië vertrokken, nadat hij tijdens zijn werk in de gevangenis slachtoffer was geworden van een steekincident.
Hij heeft al in verschillende landen in Europa verbleven, kennelijk zonder ergens vaste grond onder de voeten te krijgen en zonder duidelijk doel. Geen steunend netwerk.
Niet is gebleken van eerdere veroordelingen voor (gewelds-)delicten.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie echter sterk buiten proportie, ook in het licht van de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Immers: er is geen sprake van vol opzet, geen wapengebruik, de verdachte is een first offender, de gevolgen van het feit lijken mee te zijn gevallen en dit alles bij een verdachte met een instabiel en kwetsbaar bestaan.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en
mr. B. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Lejeune, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2024.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij, althans de zich noemende [verdachte] , op of omstreeks 12 september 2024 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, één of meerdere keren met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, hem naar de grond heeft getrokken en/of vervolgens wanneer die [slachtoffer] ten val was gekomen één of meerdere keren met kracht heeft geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of vervolgens wanneer die [slachtoffer] bewegingloos op de grond lag, één of meerdere keren met kracht heeft geschopt tegen het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, althans de zich noemende [verdachte] , op of omstreeks 12 september 2024 te Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen één of meerdere keren met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, hem naar de grond heeft getrokken en/of vervolgens wanneer die [slachtoffer] ten val was gekomen één of meerdere keren met kracht heeft geslagen tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of vervolgens wanneer die [slachtoffer] bewegingloos op de grond lag, één of meerdere keren met kracht heeft geschopt tegen het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB1R024092-3, gesloten d.d. 15 september 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 79.
2.Het proces-verbaal van aangifte van aangever van 14 september 2024, pg. 16-17.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2024, pg. 38-45.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verhoor van de getuige [naam getuige] van 14 september 2024, pg. 27-28.