ECLI:NL:RBLIM:2024:916

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
10849208 CV EXPL 23-5643
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de huurder, aangeduid als eiser, in kort geding vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, die de huur van een woning niet hebben betaald. De eiser vordert ontruiming van het gehuurde, betaling van de huurachterstand, toekomstige huur, de verschuldigde waarborgsom en het voorschot voor water. De kantonrechter heeft op 28 februari 2024 geoordeeld dat de vorderingen van de eiser grotendeels moeten worden toegewezen. De gedaagden hebben erkend dat zij in verzuim zijn met de huurbetalingen, maar hebben verweer gevoerd tegen de ontruiming. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is, gezien de omvang van de huurachterstand en het feit dat de gedaagden ook de lopende huur niet betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de eiser bij ontruiming zwaarder wegen dan de belangen van de gedaagden, die in een situatie van dakloosheid zouden kunnen komen. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van de huurachterstand, toekomstige huur, de waarborgsom en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10849208 \ CV EXPL 23-5643
Vonnis in kort geding van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. D.G.A. Rossi.
Eisende partij wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagde partijen worden hierna afzonderlijk gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 genoemd, dan wel gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 22 december 2023 met producties 1 tot en met 5;
- het herstelexploot van 1 februari 2024;
- de mondelinge behandeling van 19 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [gedaagden] met productie 1.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 9 september 2023 verhuurt [eiser] aan [gedaagden] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs van € 850,00 per maand. Het voorschot voor water bedraagt € 30,00 per maand. De huurprijs en het voorschot voor water moeten telkens bij vooruitbetaling worden voldaan uiterlijk op de tiende dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft.
2.2.
Ook zijn partijen overeengekomen dat [gedaagden] aan [eiser] een waarborgsom van € 1.700,00 moet betalen en dat de helft daarvan in september 2023 wordt betaald en de andere helft in oktober 2023.
2.3.
In september 2023 hebben [gedaagden] € 535,00 aan waarborgsom betaald. Het restant hebben zij tot op heden niet betaald.
2.4.
[gedaagden] hebben de huur over oktober 2023 tot en met december 2023 tot op heden niet betaald, evenals het voorschot voor water over september 2023 tot en met december 2023.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagden] mondeling en per e-mail meerdere keren aangesproken op het niet betalen van het door hun verschuldigde.
2.6.
Per e-mail en aangetekend verzonden brief van 30 november 2023 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd tot betaling van € 2.955,00 binnen veertien dagen na ontvangst van die brief en aan [gedaagden] gevraagd of zij bezwaar hebben tegen het melden van hun contactgegevens en betalingsachterstand bij de gemeente.
2.7.
Per e-mail van 6 december 2023 heeft gedaagde sub 2 gereageerd en bezwaar gemaakt tegen het melden van hun contactgegevens en betalingsachterstand bij de gemeente.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] zal veroordelen:
  • om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te verlaten en te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan [eiser] te stellen;
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 3.835,00, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 880,00 per maand of een gedeelte daarvan, te rekenen vanaf 1 januari 2023 en te betalen vóór de tiende dag van de maand waarop de (huur)betaling betrekking heeft, tot het moment van de feitelijke ontruiming;
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 420,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
  • in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen de stelling ten grondslag dat [gedaagden] zijn tekortgekomen in de nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] grotendeels moeten worden toegewezen, waarna [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering een internationaal karakter heeft omdat [eiser] in Duitsland woont. Dit betekent dat de kantonrechter eerst moet vaststellen welke rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het voorliggende geschil en daarna welk recht van toepassing is.
4.2.1.
Omdat het gehuurde is gelegen in Nederland is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 24 lid 1 eerste volzin van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 en is Nederlands recht van toepassing op grond van artikel 4 lid 1 onderdeel c van de Verordening (EG) nr. 593/2008.
Spoedeisend belang
4.3.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiser] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad geboden is.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
Huurachterstand, toekomstige huur, verschuldigde waarborgsom en voorschot water
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat het bedrag van € 3.835,00 als volgt is opgebouwd:
- waarborgsom € 1.165,00
- voorschot water september 2023 € 30,00
- huur + voorschot water oktober 2023 € 880,00
- huur + voorschot water november 2023 € 880,00
- huur + voorschot water december 2023 € 880,00.
4.5.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.6.
[gedaagden] hebben de verschuldigdheid van de huurachterstand erkend. Het gevorderde zal in zoverre dan ook worden toegewezen. Ook zal de vordering tot betaling van de toekomstige huurtermijnen tot aan de dag van ontruiming worden toegewezen nu [gedaagden] hiertegen geen verweer hebben gevoerd, met dien verstande dat als ingangsdatum 1 januari 2024 wordt gehanteerd in plaats van 1 januari 2023 en dat [gedaagden] de betaling dienen te verrichten uiterlijk op de tiende dag van de maand in plaats van vóór de tiende dag van de maand. Dit omdat over de periode vóór september 2023 geen sprake was van een huurovereenkomst tussen partijen en partijen hebben afgesproken dat uiterlijk op de tiende dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft betaald moet worden (zie 2.1.).
4.7.
[gedaagden] betwisten dat zij € 30,00 per maand aan voorschot voor water zijn verschuldigd omdat – naar de kantonrechter begrijpt – door [eiser] niet inzichtelijk is gemaakt of en wat er wordt betaald ter zake de levering van water. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] hiermee een beroep bedoelen te doen op wanprestatie aan de zijde van [eiser] . Dit kan echter niet leiden tot het oordeel dat [gedaagden] niet hoeven te betalen. Zelfs als er sprake zou zijn van wanprestatie van [eiser] , dan brengt dat nog niet met zich mee dat zijn vordering daarom niet hoeft te worden voldaan (vergelijk Hoge Raad 19 februari 1988, NJ 1989, 343). Een dergelijke rechtsregel kent het Nederlandse recht niet. Die bevrijding van de eigen betalingsverplichting had door (partiële) ontbinding van de overeenkomst bewerkstelligd kunnen worden. Ook had de betalingsverplichting teniet kunnen gaan door bijvoorbeeld verrekening met schade. In het onderhavige geval is de overeenkomst niet ontbonden en ook is geen beroep gedaan op verrekening met enige vordering van [gedaagden] Dit betekent dat het verweer van [gedaagden] niet slaagt en dat de vordering van [eiser] ook zal worden toegewezen voor zover deze ziet op het voorschot voor water.
4.8.
Ook zal de vordering van [eiser] worden toegewezen voor zover deze ziet op de waarborgsom. [gedaagden] voeren weliswaar aan dat [eiser] daarbij geen belang heeft omdat het gehuurde niet in een toestand verkeert dat de waarborgsom moet worden aangesproken en de waarborgsom bij beëindiging van de huurovereenkomst aan hen moet worden gerestitueerd, maar dat doet niet af aan de tussen partijen gemaakte afspraak dat [gedaagden] zowel in september 2023 als oktober 2023 de helft van de waarborgsom moeten betalen (zie 2.2.).
4.9.
Tevens stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat de huurovereenkomst is gesloten onder de voorwaarde dat [gedaagden] huursubsidie zouden verkrijgen en dat het een summiere huurovereenkomst betreft. De kantonrechter begrijpt dit verweer aldus dat [gedaagden] hiermee bedoelen dat er geen overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en dat zij daarom de gevorderde bedragen niet hoeven te betalen. Dit is tegenstrijdig aan de erkenning door [gedaagden] van de verschuldigdheid van de huurachterstand en aan de door [gedaagden] ingenomen stellingen ten aanzien van het voorschot voor water en de waarborgsom waaruit juist blijkt dat zij niet betwisten dat partijen een en ander zijn overeengekomen. Het verweer slaagt reeds daarom niet.
4.10.
Tot slot stellen [gedaagden] zich op het standpunt dat bij toewijzing van de ontruiming, de gevorderde betaling van € 3.835,00 moet worden afgewezen voor zover deze ziet op de waarborgsom en het voorschot voor water. Ook dit verweer slaagt niet nu toewijzing van de ontruiming niet tot gevolg heeft dat de op [gedaagden] rustende betalingsverplichtingen op grond van de huurovereenkomst tenietgaan voor zover deze zien op de periode tot aan de ontruiming.
Ontruiming van het gehuurde
4.11.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en ten tweede de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.12.
[gedaagden] hebben verweer gevoerd tegen toewijzing van de ontruimingsvordering en stellen zich op het standpunt dat hun belang om over huisvesting te beschikken (mede met het oog op de aangevraagde uitkering) moet prevaleren boven het belang van [eiser] bij ontruiming van de woning.
4.13.
De kantonrechter overweegt dat de omvang van de huurachterstand en het feit dat [gedaagden] ook de lopende huur niet betalen in een bodemprocedure ertoe zou leiden dat de huurovereenkomst naar alle waarschijnlijkheid wordt ontbonden. De vordering tot ontruiming is daarom reeds op die grond toewijsbaar. Daaraan staat niet in de weg dat een ontruiming voor [gedaagden] leidt tot dakloosheid. Het verlies van woonruimte is namelijk inherent aan een ontruiming en levert, hoe ingrijpend ook, geen noodtoestand op.
Voor zover [gedaagden] hebben bedoeld te stellen dat sprake is van betalingsonmacht doordat zij niet in aanmerking komen voor huursubsidie en niet de baan hebben gekregen waarop zij kort na het tot stand komen van de huurovereenkomst uitzicht hadden, overweegt de kantonrechter dat ook dat niet kan leiden tot een ander oordeel nu betalingsonmacht een schuldenaar niet ontslaat van zijn betalingsverplichtingen en dat geldt ook voor [gedaagden] Het niet ontvangen van huursubsidie ligt daarom in de risicosfeer van [gedaagden] en niet in de risicosfeer van [eiser] .
Ook de stelling van [gedaagden] dat het niet adequaat handelen van [eiser] heeft bijgedragen aan het oplopen van de achterstanden en het uitblijven van adequate hulpverlening, staat niet in de weg aan toewijzing van de ontruiming. [eiser] heeft namelijk onweersproken gesteld dat hij [gedaagden] meerdere keren mondeling en per e-mail op wanbetaling heeft aangesproken, waaronder in oktober 2023. Tevens zijn [gedaagden] bij brief van 30 november 2023 gesommeerd tot betaling, gewezen op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening en gevraagd om schriftelijke toestemming om hun contactgegevens aan de gemeente te verstrekken. [eiser] heeft zich daarmee gehouden aan de in artikel 2 Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening genoemde informatieverplichting met betrekking tot huurachterstanden. Op hem rustte geen meldverplichting nu gedaagde sub 2 namens [gedaagden] geen toestemming heeft gegeven aan [eiser] om hun gegevens aan de gemeente te verstrekken.
Rente
4.14.
Over het bedrag van € 3.835,00 vordert [eiser] wettelijke rente. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] hiermee de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bedoelt te vorderen aangezien in dit geval geen sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW.
4.15.
Aangezien [gedaagden] ten aanzien van de huurachterstand, de waarborgsom en het voorschot voor water in verzuim verkeren, zal de gevorderde rente worden toegewezen met dien verstande dat als ingangsdatum de elfde dag van de maand zal worden gehanteerd nu [eiser] naar voren heeft gebracht dat de huurpenningen en het voorschot water steeds uiterlijk op de tiende dag van de betreffende maand door [gedaagden] moesten zijn voldaan.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing omdat het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] consumenten zijn (natuurlijke personen die niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen van artikel 6:96 leden 5 en 6 BW voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft op 30 november 2023 aan [gedaagden] een aanmaning gestuurd tot betaling van € 2.955,00 die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proces- en nakosten
4.17.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en zullen daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld met dien verstande dat voor het twee keer raadplegen van de BRP € 1,43 wordt toegewezen in plaats van € 4,88. Voor het uitbrengen van het exploot van de dagvaarding is namelijk het tarief dat geldt per 1 maart 2023 in rekening gebracht en in dat tarief zijn de handelingskosten die gelden bij een bevraging uit de BRP opgenomen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
814,00
(vast tarief kort geding kanton gemiddeld)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.327,57
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.19.
De veroordelingen worden (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te [woonplaats 2] en aanhorigheden met de hunnen en al het hunne te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 3.835,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over:
- het bedrag van € 315,00 (restant deel waarborgsom te betalen in september 2023), met ingang van 11 september 2023,
- het bedrag van € 850,00 (deel waarborgsom te betalen in oktober 2023), met ingang van 11 oktober 2023,
- het bedrag van € 30,00 (voorschot water september 2023), met ingang van 11 september 2023,
- het bedrag van € 880,00 (huur + voorschot water oktober 2023), met ingang van 11 oktober 2023,
- het bedrag van € 880,00 (huur + voorschot water november 2023), met ingang van 11 november 2023,
- het bedrag van € 880,00 (huur + voorschot water december 2023), met ingang van 11 december 2023,
telkens tot de dag van volledige betaling.
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 880,00 per maand of gedeelte van een maand, te rekenen vanaf 1 januari 2024 tot aan het tijdstip van de ontruiming en te betalen uiterlijk op de tiende dag van de maand waarop de betaling betrekking heeft,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 420,50 aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.327,57, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
CL