ECLI:NL:RBLIM:2024:9156

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11285917 AZ VERZ 24-71
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen de woningstichting Maasvallei en de werknemer ontbonden op grond van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie. De werknemer, werkzaam als Processpecialist / woonconsulent, had een conflict met haar leidinggevende, wat leidde tot een verharding van de communicatie en een onveilige werksituatie. Ondanks pogingen tot mediation, die niet tot een oplossing leidden, bleef de werknemer eisen stellen, waaronder een extern onderzoek naar de beschuldigingen die tegen haar waren geuit. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende had gedaan om het conflict op te lossen en dat de verstoring van de arbeidsrelatie duurzaam was. De werknemer had zich ziek gemeld, maar de bedrijfsarts concludeerde dat er geen medische redenen waren voor haar afwezigheid, maar dat het conflict de oorzaak was. De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer om een billijke vergoeding af, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De transitievergoeding werd wel toegewezen, en de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11285917 \ AZ VERZ 24-71
Beschikking van 28 november 2024
in de zaak van
WONINGSTICHTING MAASVALLEI MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Maasvallei,
gemachtigde: mr. I. Swennen,
tegen
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. C. Geelen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift, met een tegenverzoek
- de nagezonden bijlagen 44 tot en met 56 van 8 november 2024 van de zijde van Maasvallei
- de pleitaantekeningen van de zijde van Maasvallei
- de pleitaantekeningen van de zijde van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]
- de mondelinge behandeling van 14 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , geboren [geboortedatum] 1963, is sinds 1 december 2005 in dienst bij Maasvallei. De functie van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is Processpecialist / woonconsulent met een loon van € 4.460,39 bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft op 5 december 2023 met haar facilitator, de heer [naam facilitator] (hierna: [naam facilitator] ) een ontwikkelgesprek gehad. In het verslag van dit ontwikkelgesprek staat dat [naam facilitator] kritiek heeft geuit over de houding van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . Hierover staat onder meer en voorover van belang opgenomen:

Je werk is inhoudelijk in orde, dat geldt ook voor je vaardigheden. Je houding roept echter veel weerstand/vragen op bij collega’s. Dit gaat zo ver dat men jou mijdt. Mensen spreken je niet aan omdat ze zich onveilig voelen (bang voor consequenties). Door het gebruik van de koptelefoon en het klagen over werkdruk, duw je mensen van je weg. Daar waar het gaat om cohesie binnen het woonplein, merk ik dat je teveel blijft hangen in de aloude klaagcultuur binnen Maasvallei. Voor die cultuur is geen plek meer en dat zal dus moeten veranderen. Ik ben blij met je omslag in de voorbije 2 maanden maar heb ook aangegeven dat ik verwacht dat dat een bestendige gedragslijn is.”
2.3.
Op 7 januari 2024 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] per e-mail gereageerd op dit verslag. Zij heeft onder meer en voor zover van belang geschreven dat de genoemde kritiek voor haar als een verrassing kwam en dat zij navraag heeft gedaan bij collega’s of die inderdaad moeite hadden om haar aan te spreken en dat dat niet het geval was. Zij maakt bezwaar tegen deze wijze van gespreksvoering en verslaglegging, geeft aan dat zij zich niet meer veilig voelt en kondigt aan dat zij zich de volgende dag ziek zal melden. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft deze e-mail c.c. aan de mevrouw [naam directeur] , de directeur van Maasvallei (hierna: [naam directeur] , of de directeur) gestuurd.
2.4.
Op 8 januari 2024 heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich ziek gemeld.
2.5.
De bedrijfsarts heeft op 1 februari 2024 geconcludeerd dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet arbeidsongeschikt is op medische gronden, maar dat sprake is van een arbeidsconflict en stelt voor om de komende twee weken het geschil middels mediation aan te pakken en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] tot aan een oplossing vrij te stellen van werkzaamheden.
2.6.
Op 19 februari 2024 vindt er een gesprek plaats tussen [naam directeur] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] . [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft de vertrouwenspersoon naar het gesprek meegenomen. De vertrouwenspersoon heeft als mediator [naam mediator 1] voorgesteld en daarmee zijn beide partijen akkoord gegaan.
2.7.
Op 20 februari 2024 stuurt [naam directeur] het gespreksverslag per e-mail. Daarin staat vermeld:
“(…)
We hebben afgesproken dat we een mediation traject beginnen waarbij jij en [naam facilitator] , jouw facilitator, aanwezig zullen zijn.
Dit traject heeft tot doel:
  • Om de vertrouwensbreuk die er is te herstellen, door het wederzijds uitspreken hoe de afgelopen weken zijn ervaren
  • Het ontwikkelgesprek opnieuw te voeren waarin duidelijk wordt wat de feedback is en waarbij er ruimte is voor hoor en wederhoor
(…)
In eerste instantie wordt contact gezocht met [naam mediator 1] , mediator in [vestigingsplaats] (…)”
2.8.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft [naam directeur] op 23 februari 2024 per e-mail een reactie gestuurd met de volgende inhoud:
“(…)
Het klopt dat voor mij niet duidelijk is “wat er nu aan de hand is”. Ik heb inderdaad veel vragen over wat de aard en de omvang van de beschuldigdingen zijn en of deze op waarheid zijn gebaseerd. Voor mij is daarom een eerste stap in het herstel van het vertrouwen dat komt vast te staan wat de feiten zijn. (…)
Ik wil er bij Maasvallei alsnog op aandringen haar eigen beleid te volgen en een zorgvuldig en onafhankelijk (extern) onderzoek te starten. Dat loopt wat mij betreft gelijktijdig met het opstarten van het mediationtraject. De resultaten van het onderzoek zie ik als de basis waarover wij verder met elkaar in gesprek gaan over hoe het nu verder moet.
(…)”
2.9.
[naam directeur] stuurt op 1 maart 2024 een e-mail aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] waarin staat opgenomen:
“(…)
Er is hier sprake van een situatie waarbij jij het niet eens bent met het oordeel van jouw leidinggevende over ontwikkelpunten in jouw functioneren. Je wil dat de feiten komen vast te staan en dat je meer details krijgt over de ontwikkelpunten.
Daarvoor is een onderzoek niet het gepaste middel. We willen beiden dat jij de ontwikkelpunten helder krijgt overgebracht en dat je weer met plezier naar het werk kunt komen.
Mijn insteek is daarom dat ik het ontwikkelgesprek op korte termijn met jou voer, zodat jij duidelijk hebt “wat er aan de hand is” en je de opmerkingen over jouw gedrag kunt plaatsen. (…) Nadat we dit gesprek hebben gevoerd, en jij meer duidelijkheid hebt, zal het mediationtraject zo snel mogelijk plaatvinden. Het eerst voeren van het ontwikkelgesprek met mij en pas daarna de mediation met [naam facilitator] zal een succesvol verloop van de mediation bevorderen. (…)
Ik zal op korte termijn een afspraak met jou laten inplannen voor het ontwikkelgesprek. Ook zal er een afspraak worden ingepland voor mediation.
(…)”
2.10.
Op 6 maart 2024 stuurt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail naar [naam directeur] waarin staat opgenomen:
“(…)
Ik heb jouw reactie met toenemende verbazing gelezen en ben er zeer van onder de indruk, dat Maasvallei mijn klacht over ongewenst gedrag niet wil onderzoeken.
Ik ga mij verder verdiepen in dit onderwerp en hoe ik hiermee om moet gaan. Daarna zal ik verder hierop reageren.
(…)”
2.11.
Op 12 maart 2024 stuurt [naam directeur] [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een e-mail met de volgende inhoud:
“(…) In het belang van jouw welbevinden en in het belang van Maasvallei heb ik gezocht naar een oplossing waarbij recht wordt gedaan aan jouw vragen (verkrijgen van duidelijkheid over de feiten en meer details over de ontwikkelpunten) en die zo snel mogelijk bijdraagt aan een succesvolle samenwerking. We hebben beiden een verantwoordelijkheid om hieraan op een constructieve manier een bijdrage te leveren. (…)
Ik roep je daarom op om met mij het eerder beschreven gesprek aan te gaan. (…)”
2.12.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] schrijft in haar e-mail van 14 maart 2024 aan [naam directeur] :
“(…) ik heb meermaals gevraagd om een onderzoek naar de feitelijke gang van zaken. Jij wilt hier (…) niet aan meewerken en juist dit versterkt mijn gevoel van onveiligheid op de werkvloer. Het voorgestelde gesprek zal daarom een herhaling van zetten worden. Derhalve stel ik voor dat we de mediation starten. In dit licht wil ik graag dat de mediation wordt geleid door [naam mediator 2] . (…)”
2.13.
[naam directeur] bericht [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op 15 maart 2024 in een e-mail het volgende:
“(…)
Jouw gevoel van onveiligheid wil ik proberen weg te nemen. Juist daarom vind ik het belangrijk om jou persoonlijk te spreken hierover. (…)
Dit gesprek moet wel gevoerd worden. We hebben hierin over en weer een verantwoordelijkheid. Het zal geen herhaling van zetten zijn omdat ik met jou nog geen gesprek over jouw functioneren heb gehad.
(…) We hebben eerder samen gesproken over een onafhankelijke mediator die de vertrouwenspersoon ons adviseerde: [naam mediator 1] .
Wel wil ik jou eerst persoonlijk spreken volgende week.
(…)”
2.14.
Op 18 maart 2024 stuurt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [naam directeur] een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Ook ik blijf bij mijn eerder standpunt, dus zet maar op de email wat je mij wil zeggen. Ik wil graag de mediation met jou en dat deze wordt geleid door [naam mediator 2] .
(…)”
2.15.
[naam directeur] schrijft in haar e-mail van 20 maart 2024 aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] :
“(…)
De manier waarop de communicatie nu verloopt is weinig constructief en bevordert de relatie niet. (…)
Jij bent vrijgesteld van werk om te werken aan een oplossing van het arbeidsconflict. Je bent gehouden om alle medewerking te verlenen aan inspanningen die zijn gericht op het wegnemen van de oorzaken van het niet-werken. (…) Door de voorwaarden die je stelt aan de mediation (mediation met mij en de mediator die je voorstelt) verleen je die medewerking niet. Hetzelfde geldt voor jouw weigering om met mij het gesprek aan te gaan.
Ik roep je met aandrang op om jouw verantwoordelijk te nemen en mee te werken aan de voorgestelde interventies: gesprek met mij (eventueel in het bijzijn van de vertrouwenspersoon) en daarna mediation met [naam facilitator] . Als je dit nalaat, dan kan Maasvallei niet anders dan de vrijstelling van werk stopzetten en jou de werkzaamheden te laten hervatten. (…) Indien jij besluit om niet mee te werken en ook het werk niet hervat, dan geldt dat als werkweigering (…)”
2.16.
Op 28 maart 2024 hebben [naam directeur] en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een gesprek bij Van der Valk. Daarin heeft [naam directeur] aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verteld wat haar eigen ervaring en waarneming is ten aanzien van de houding en het functioneren van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en heeft [naam directeur] de vraag gesteld aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] of zij nog wel voor Maasvallei wil blijven werken. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft een bedenktijd gekregen om op die vraag te reageren.
2.17.
Op 9 april 2024 zegt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] telefonisch toe voor Maasvallei te willen blijven werken. Afgesproken wordt dat zij na haar vakantie begin mei 2024 zal starten met mediationgesprekken met [naam facilitator] .
2.18.
Op 15 april 2024 informeert [naam directeur] per e-mail het team over de ziekmelding van [naam facilitator] . Aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] laat zij weten dat de mediation tot nader order geparkeerd zal worden en nodigt ze [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] uit voor een gesprek op 13 mei 2024 met [naam directeur] en de ad interim leidinggevende, waarna [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] per 14 mei 2024 haar werkzaamheden kan hervatten.
2.19.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] laat op 10 mei 2024 weten dat zij eerst mediation wenst omdat zij nog altijd in het ongewisse is over de beschuldigingen uit het ontwikkelgesprek met [naam facilitator] .
2.20.
Op 12 mei 2024 laat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] [naam directeur] via haar e-mail het volgende weten:
“(…)
Zoals verzocht zou ik het volgende gesprek via mediation willen voeren.
Het lijkt mij op dit moment niet zinvol om nogmaals een gesprek te voeren op kantoor.(…)”
2.21.
[naam directeur] stuurt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op 12 mei 2024 een e-mail met de volgende inhoud:
“(…)
Ik wil je morgen op kantoor spreken. Ik verwacht dat je hieraan gehoor geeft.
(...)”
2.22.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is niet naar het gesprek van 13 mei 2024 gekomen, waarna [naam directeur] haar op 13 mei 2024 een e-mail stuurt met de volgende inhoud:
“(…)
Je hebt hieraan geen gehoor gegeven door niet op deze afspraak van 13 mei 2024 om 13.30 uur te verschijnen. Ik vind dit een kwalijke zaak.
(…)
Jij stelt je nu op het standpunt dat mediation eerst gestart moet worden alvorens je je werk hervat. Dat standpunt kunnen wij niet volgen. De persoon waar je het vertrouwensconflict mee ervaart zal voor onbepaalde tijd niet aanwezig zijn en zal dus ook niet kunnen leiden tot escalatie. (…)
Ik roep je met klem op om jouw verantwoordelijk te nemen en naar kantoor te komen voor het eerder aangekondigde gesprek met mij en de interim-facilitator [naam interim-facilitator] over je werkhervatting en vervolgens het werk te hervatten. (…) Ik nodig je opnieuw hiertoe uit en wel op donderdag 16 mei 2024 om 11.00 uur.
Indien je hieraan geen gehoor geeft, dan geldt dit als werkweigering en zullen wij genoodzaakt zijn om jouw salaris niet langer uit te betalen (…)”
2.23.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is op eigen verzoek op 22 mei 2024 bij de bedrijfsarts geweest. Zijn advies is ongewijzigd: er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid op medische gronden, maar ten gevolge van een arbeidsconflict. Mediation wordt geadviseerd.
2.24.
Maasvallei start de mediation op en laat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] weten dat [naam directeur] namens Maasvallei aan de mediation zal deelnemen.
2.25.
Op 3 juni 2024 heeft de eerste bijeenkomst met mediator [naam mediator 1] plaatsgevonden. Na dit gesprek hebben partijen van de mediator bedenktijd gekregen om zich erover te bezinnen of verdere mediation, gericht op herstel van de arbeidsverhouding, zinvol is. Op 10 juni 2024 hebben zowel [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] als [naam directeur] hun standpunt aan de mediator doorgegeven. Die heeft vervolgens op 12 juni 2024 een checklist in het kader van een exit-mediation toegestuurd, ter bespreking op de tweede bijeenkomst op 17 juni 2024. Bij die tweede bijeenkomst met de mediator waren ook de gemachtigden van partijen aanwezig en hebben partijen getracht een regeling te treffen ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
2.26.
Tussen 17 en 24 juni 2024 gaan de onderhandelingen over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst verder, maar bereiken partijen geen akkoord.
2.27.
Maasvallei laat op 24 juni 2024 aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] weten dat de ontbindingsprocedure zal worden opgestart.
2.28.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt Maasvallei op 1 juli 2024 om de mediation te hervatten gericht op herstel van de arbeidsverhouding onder leiding van een nieuwe mediator.
2.29.
Maasvallei wijst een nieuwe mediation af, waarna [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] haar verzoek hiertoe nogmaals herhaalt op 12 augustus 2024.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Maasvallei verzoekt - samengevat - bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de arbeidsovereenkomst tussen Maasvallei en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] te ontbinden:
- primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW);
- subsidiair wegens een combinatie van een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub i BW);
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en deze duur op de opzegtermijn in mindering te brengen;
III. te bepalen dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen billijke of aanvullende vergoeding toekomt;
IV. indien het voornemen bestaat om een billijke vergoeding toe te kennen, Maasvallei van dat voornemen in kennis te stellen en haar en termijn te bieden om het ontbindingsverzoek in te trekken;
V. veroordeling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de proceskosten.
3.2.
Maasvallei heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd – kort weergegeven – dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een verstoring heeft benoemd in de relatie met haar voormalig leidinggevende [naam facilitator] vanwege het gevoerde ontwikkelgesprek en de verslaglegging daarvan. Tevens voert Maasvallei aan dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] daarna een verstoring heeft benoemd in de relatie met Maasvallei omdat zij zich onvoldoende gesteund en daardoor onveilig voelt. De opgestarte mediation heeft volgens Maasvallei niet tot een oplossing geleid. Tot slot zou de verstoring blijken uit de inhoud en omvang van de correspondentie en contacten tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam directeur] gedurende de periode februari tot en met juli 2024.
3.3.
Deze verstoring is naar de mening van Maasvallei ernstig omdat partijen steeds meer tegenover elkaar zijn komen te staan, [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] op afspraken en gesprekken terug zou zijn gekomen, door Maasvallei aangedragen oplossingen zou afwijzen en niet constructief mee zou werken. Tijdens de ingezette mediation is naar mening van Maasvallei ook uitgesproken dat de verhoudingen verstoord waren geraakt. Daarnaast is Maasvallei de mening toegedaan dat de verstoring duurzaam is omdat er allerlei gesprekken hebben plaatsgevonden en e-mailcorrespondentie is gevoerd om tot een oplossing te komen. Verder voert Maasvallei aan dat ook de mediation was gericht op herstel van de arbeidsovereenkomst, maar niet heeft geleid tot een oplossing. Volgens Maasvallei is er onvoldoende fundament aanwezig om de arbeidsovereenkomst nog te continueren.
3.4.
Maasvallei geeft te kennen dat herplaatsing niet tot de mogelijkheden behoort omdat de verstoring en het wantrouwen van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zich richt tegen heel Maasvallei en ook tegen [naam directeur] als directeur. Tevens voert Maasvallei aan dat er geen andere passende functies beschikbaar zijn.
3.5.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
Subsidiair
II. Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 350.839,19 toe te kennen;
III. Indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de i-grond, de transitievergoeding te verhogen met een factor 1,5;
IV. Bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
V. Maasvallei te veroordeling tot betaling van 23 opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen;
Primair en subsidiair
VI. Maasvallei te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] voert aan – samengevat – aan dat er geen sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, dat herstel nog steeds mogelijk is en dat Maasvallei zich hiervoor dient in te zetten. [naam facilitator] is inmiddels uit dienst en het overgebleven geschil tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam directeur] is naar mening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet onoverkomelijk. Maasvallei heeft zich naar mening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] onvoldoende ingespannen om de arbeidsverhouding te herstellen.
3.7.
De billijke vergoeding is Maasvallei volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] verschuldigd omdat Maasvallei vastberaden zou zijn geweest om aan te sturen op een beëindiging van het dienstverband. Daarnaast is de verstoorde arbeidsverhouding grotendeels veroorzaakt door Maasvallei omdat zij te lang zou hebben gewacht om de mediation op te starten en omdat Maasvallei tekortgeschoten zou zijn in het zorgdragen van een veilige werkomgeving. Daarmee zou Maasvallei volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] grovelijk haar verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst niet zijn nagekomen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [1] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [2]
Verstoorde arbeidsverhouding
4.3.
De kantonrechter oordeelt dat er een redelijke grond is voor ontbinding, omdat er sprake is van een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.4.
Naar aanleiding van het in december 2023 gevoerde ontwikkelgesprek en het daarvan opgemaakte verslag [3] heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een melding gemaakt dat zij de beschuldigingen over de kritiek op haar houding niet kon plaatsen en zich niet veilig voelde binnen Maasvallei [4] . Zij heeft zich vervolgens ziekgemeld, maar was volgens de bedrijfsarts niet arbeidsongeschikt wegens ziekte [5] . Vooropgesteld wordt dat er in deze zaak geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:629 BW. In beginsel was [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gehouden haar bedongen arbeid te verrichten en redelijke aanwijzingen en verzoeken van Maasvallei op te volgen. Ook is er geen sprake van een opzegverbod.
4.5.
Omdat er wel sprake was van een arbeidsconflict heeft Maasvallei vervolgens de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd en een gesprek gehad met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] waarin afspraken zijn gemaakt om het arbeidsconflict aan te pakken, bestaande uit een gesprek met de directeur over het gevoerde ontwikkelgesprek, gevolgd door mediation tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam facilitator] onder leiding van de mediator [naam mediator 1] , die was voorgesteld door de vertrouwenspersoon [6] . De kantonrechter volgt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet in haar betoog dat Maasvallei niet voortvarend is geweest met het in gang zetten van de mediation. Het was immers [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zelf die nadere (niet in het gesprek besproken) voorwaarden ging stellen voordat zij aan de mediation wilde meewerken. Zo wilde [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] eerst een extern onderzoek naar de feiten waar de beschuldigingen omtrent de kritiek op haar houding vandaan kwamen [7] , wilde [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat de mediation niet met [naam facilitator] , maar met de directeur zou zijn [8] en wenste [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , zonder opgave van redenen, een andere mediator dan waarover partijen het aanvankelijk eens waren [9] .
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat Maasvallei voldoende heeft onderbouwd waarom zij zich niet gehouden voelde om het door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gevraagde externe onderzoek te gelasten. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd waarom zij ineens een andere mediator voorstelde en waarom zij de mediation niet meer met [naam facilitator] , maar met de directeur, wilde doen. Het tegenvoorstel [10] van de directeur om wederom met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in gesprek te gaan, acht de kantonrechter in het licht van de ontstane impasse daarentegen een redelijk voorstel. Pas na veel aandringen van de zijde van Maasvallei [11] heeft dit gesprek op 28 maart 2024 plaatsgevonden [12] . De vertraging die tussen 19 februari 2024 en 28 maart 2024 door het stellen van deze aanvullende eisen is ontstaan, is daarom niet aan Maasvallei, maar aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] zelf te wijten en kan niet aan Maasvallei worden tegengeworpen.
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat het gesprek op 28 maart 2024 een prettig gesprek was en dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , na de in dat gesprek gegeven bedenktijd, aan Maasvallei heeft laten weten dat zij zich wilde inzetten voor Maasvallei en dat zij ermee instemde om de vertrouwensbreuk met [naam facilitator] in een mediationtraject trachten te herstellen en dat met deze mediation begin mei, na de vakantie van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , zou worden gestart. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft weliswaar aangevoerd dat [naam directeur] hieraan de voorwaarde heeft gekoppeld dat een verbeterplan zou worden opgesteld, maar dit is door Maasvallei betwist en door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] met geen enkel bewijsstuk onderbouwd, zodat de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
4.8.
Dat Maasvallei, nadat [naam facilitator] voor onbepaalde tijd wegens ziekte uitviel, ervan uitging dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] haar werkzaamheden weer zou kunnen oppakken en dat de mediation voorlopig van de baan was [13] , is naar het oordeel van de kantonrechter een goed te begrijpen standpunt. Immers, [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] was niet ziek, had een vertrouwensconflict met [naam facilitator] en niet met de directeur, en kon – nu [naam facilitator] voor langere tijd afwezig zou zijn – geacht worden haar werkzaamheden weer op te pakken. Nadat het voor Maasvallei duidelijk werd dat het conflict zich volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet alleen toespitste op [naam facilitator] , maar op Maasvallei als geheel, heeft Maasvallei alsnog de mediation opgestart en heeft de directeur zich bereid verklaard om met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] mediationgesprekken te voeren. Dat daarmee weer enige tijd gemoeid was, kan echter niet aan Maasvallei worden tegengeworpen. Gelet op de oorzaak van het conflict en de gebeurtenissen nadien, had Maasvallei naar het oordeel van de kantonrechter eerder niet hoeven en kunnen te begrijpen dat het door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gevoelde arbeidsconflict verder strekte dan alleen haar verhouding met [naam facilitator] en diens uitingen in het ontwikkelgesprek.
4.9.
Het verwijt van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] dat Maasvallei zich onvoldoende voortvarend heeft ingezet om tot een oplossing van de verstoorde arbeidsverhouding te komen, wordt in het licht van het voorgaande niet gevolgd. De kantonrechter is van oordeel dat (de directeur van) Maasvallei steeds op adequate wijze heeft gereageerd op de ontstane situatie en open heeft gecommuniceerd over wat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] wel en niet kon of mocht verwachten. Ondanks het feit dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] niet arbeidsongeschikt was, is zij met behoud van loon vrijgesteld van werk, terwijl Maasvallei bereidheid toonde om het ontstane conflict tussen haar en [naam facilitator] op te lossen en dit te faciliteren. Het was juist [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] die het vinden van een oplossing frustreerde door steeds aanvullende eisen en voorwaarden te stellen.
4.10.
Evenmin kan gezegd worden dat Maasvallei bewust heeft aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat daarop pas werd aangestuurd nadat de bemiddelingsmediation was mislukt en partijen het er kennelijk beide over eens waren dat het volgende mediationgesprek over een beëindigingsregeling zou gaan. Gelet op alle pogingen die Maasvallei daarvoor heeft gedaan om de arbeidsverhouding te herstellen, kan dat niet aan Maasvallei worden verweten.
Tussenconclusie: de arbeidsrelatie tussen Maasvallei en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is ernstig verstoord
4.11.
Op grond van bovenstaande overwegingen en de aan dit geschil ten grondslag liggende feiten is de kantonrechter concluderend van oordeel dat het met name de opstelling van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is geweest die geleid heeft tot een verharding van de communicatie tussen beide partijen waarbij een verkeerd verlopen ontwikkelgesprek is geëscaleerd tot een arbeidsgeschil dat zich aanvankelijk beperkte tot [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en [naam facilitator] , zich vervolgens uitbreidde naar [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en de directeur en tot slot bestond tussen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en Maasvallei als geheel. Maasvallei heeft geprobeerd de door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aangekaarte onduidelijkheden uit het ontwikkelgesprek te verduidelijken en het door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] gesignaleerde onveilige gevoel weg te nemen. De door Maasvallei daartoe voorgestelde oplossingen werden door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] afgewezen of er werden door haar andere voorwaarden aan gesteld. Evenmin heeft de mediation tot een oplossing van het geschil geleid. Al deze zaken tezamen hebben ertoe geleid dat de arbeidsrelatie tussen Maasvallei en [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] naar het oordeel van de kantonrechter ernstig verstoord is geraakt.
De verstoring is ook duurzaam
4.12.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft nog betwist dat er sprake is van een
duurzameverstoring. Zij is van mening dat nog niet alles is geprobeerd om de arbeidsrelatie te herstellen en dat een tweede mediation een kans moet worden gegund. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in deze procedure uitgebreid betoogd dat de door partijen ingeschakelde mediator de gedragsregels heeft geschonden die gelden voor een MfN-registermediator, dat de mediator op vele vlakken heeft gefaald en dat daarom een nieuw mediationtraject aangewezen is. Zij heeft aangevoerd dat de mediator zich positief uitliet over het beëindigingsvoorstel van Maasvallei en het tegenvoorstel van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] als onredelijk bestempelde, niet onafhankelijk was, zich vooringenomen betoonde en in strijd met het vertrouwelijkheidprincipe partijen geen geheimhoudingsverklaring heeft laten tekenen.
4.13.
Maasvallei heeft de aantijgingen van (de gemachtigde van) [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] aan het adres van de mediator gemotiveerd weersproken.
4.14.
De kantonrechter stelt voorop dat de gemachtigden van partijen alleen bij het tweede gesprek bij de mediator aanwezig zijn geweest. Aan het eerste gesprek, dat nog gericht was op herstel van de arbeidsverhouding, hebben alleen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] en de directeur deelgenomen. Geen van de partijen heeft zich erover uitgelaten wat er in dat gesprek precies is besproken, maar gelet op het feit dat het tweede gesprek duidelijk de strekking had om te spreken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (blijkens de uitnodigingsmail van de mediator en het feit dat de gemachtigden daar wel bij aanwezig waren [14] ) gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen het er op dat moment over eens waren dat de arbeidsverhouding ernstig was verstoord en dat herstel van het vertrouwen niet meer als een optie werd gezien. De kantonrechter is – met Maasvallei – van oordeel dat van haar niet verlangd kan worden om nogmaals een poging te doen om de arbeidsverhouding te herstellen.
Conclusie: de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding.
4.15.
Er is dan ook sprake van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing niet in de rede ligt. Door [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] is dat ook niet betwist.
4.16.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De subsidiair aangevoerde grond hoeft dan geen bespreking meer.
Tegenverzoeken
Billijke vergoeding
4.17.
[verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 350.839,19. Volgens [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] heeft Maasvallei ernstig verwijtbaar gehandeld en is daardoor de verstoorde arbeidsverhouding ontstaan. [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] stelt dat Maasvallei de verstoring van de verhoudingen heeft gecreëerd met uitsluitend als doel om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Verder zou de verstoorde arbeidsverhouding grotendeels veroorzaakt zijn door het lange wachten van Maasvallei tot de start van de mediation en het tekortschieten van Maasvallei in het zorgdragen voor een veilige werkomgeving. Daarmee zou Maasvallei grovelijk haar verplichtingen niet zijn nagekomen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst.
4.18.
De kantonrechter kan een billijke vergoeding toekennen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Maasvallei. [15] Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. Bij de beoordeling of de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen [16] . In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Maasvallei heeft, nadat haar uit het advies van de bedrijfsarts duidelijk was dat sprake was van een arbeidsconflict, de adviezen van de bedrijfsarts opgevolgd. Zo heeft Maasvallei meerdere malen geprobeerd om het conflict in een gesprek met [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] uit te spreken en heeft zij de mediation opgestart. Dat deze mediation pas na enkele maanden kon worden gestart, is, gezien het overwogene in r.o. 4.5. tot en met 4.8. niet aan Maasvallei te verwijten. Evenmin kan de kantonrechter uit de overgelegde stukken opmaken dat Maasvallei met het opstarten van de mediation enkel en alleen uit was op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat de mediator de mogelijkheden voor een beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft besproken, maakt niet dat dit de enkele intentie van Maasvallei is geweest. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Maasvallei is geen sprake. Op grond van het bovenstaande ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een billijke vergoeding toe te kennen.
Transitievergoeding
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] recht heeft op een transitievergoeding en tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen bevestigd dat daartoe dient te worden uitgegaan van een bruto maandloon van € 4.460,39. Gelet daarop bedraagt de transitievergoeding bij een einde per 1 januari 2025 het bedrag van € 28.373,04 bruto. Het verzoek van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] om Maasvallei te veroordelen tot betaling van die transitievergoeding wordt daarom toegewezen.
Einddatum van de arbeidsovereenkomst
4.20.
Het einde van de arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9 sub a, worden bepaald op 1 januari 2025 nu de kantonrechter geen aanleiding ziet voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Maasvallei. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure.
Vakantiedagen
4.21.
Ten aanzien van de gevorderde 23 opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen merkt de kantonrechter op dat Maasvallei op de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat zij bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal zorgdragen voor een correcte eindafrekening. Gelet op deze toezegging heeft [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] geen belang meer bij deze vordering.
4.22.
Maasvallei hoeft geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden.
Proceskosten
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] , omdat [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van Maasvallei worden begroot op € 130,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2025;
5.2.
veroordeelt Maasvallei om aan [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] een transitievergoeding te betalen van € 28.373,04 bruto;
5.3.
stelt vast dat Maasvallei geen billijke vergoeding verschuldigd is, omdat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 9 sub c BW;
5.4.
veroordeelt [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek] in de proceskosten van € 944,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na deze beschikking tot de dag van betaling;
5.5.
verklaart de onderdelen 5.2. en 5.4. van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
VC

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:669 lid 1 BW.
3.Zie hiervoor onder 2.2
4.Zie hiervoor onder 2.3
5.Zie hiervoor onder 2.5
6.Zie hiervoor onder 2.7
7.Zie hiervoor onder 2.8
8.Zie hiervoor onder 2.14
9.Zie hiervoor onder 2.12 en 2.14
10.Zie hiervoor onder 2.9
11.Zie hiervoor onder 2.9, 2.11, 2.13 en 2.15
12.Zie hiervoor onder 2.16
13.Zie hiervoor onder 2.18
14.Zie hiervoor onder 2.25
15.Artikel 7:671b lid 9, onder c, BW.
16.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 2022, te vinden op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:HR:2022:63 (