ECLI:NL:RBLIM:2024:9155

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11315657 AZ VERZ 24-79
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldig ontslag op staande voet van een verkoopmedewerker wegens diefstal van goederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 28 november 2024 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van een verkoopmedewerker bij HEMA. De werknemer, die sinds januari 2019 in dienst was, werd beschuldigd van het onrechtmatig meenemen van goederen uit de winkel zonder deze af te rekenen. Dit gebeurde op verschillende dagen in juli 2024, waarbij de werknemer op sommige dagen wel een deel van de producten afgerekend had, maar niet alle. HEMA schakelde een recherchebureau in om de camerabeelden te analyseren, waaruit bleek dat de werknemer op 11 en 12 juli 2024 goederen had meegenomen zonder te betalen. Tijdens een gesprek op 19 juli 2024 werd de werknemer geconfronteerd met de bevindingen en werd zij op staande voet ontslagen. De kantonrechter oordeelde dat HEMA voldoende bewijs had geleverd voor de dringende reden van ontslag en dat het ontslag onverwijld was gegeven. De werknemer had niet aangetoond dat zij de goederen had afgerekend en haar psychische gesteldheid werd niet als excuus geaccepteerd. De kantonrechter verklaarde het ontslag op staande voet terecht en wees de verzoeken van de werknemer tot vernietiging van het ontslag en terugbetaling van ingehouden bedragen af.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11315657 AZ VERZ 24-79 en 11311673 \ AZ VERZ 24-78
Beschikking van 28 november 2024
in de zaak van
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
HEMA B.V.,
te Amsterdam,
verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: HEMA ,
gemachtigde: mr. M.J. van Herwerden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzoekschriften
- de verweerschriften
- de mondelinge behandeling van 14 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de pleitnota aan de zijde van HEMA.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , geboren [geboortedatum] 1999, is sinds 20 januari 2019 in dienst bij HEMA. De functie van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is verkoopmedewerker. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is voor 32 uur per week in dienst met een loon van € 1.933,81 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] was werkzaam in de HEMA winkel te Heerlen op de afdeling brood en gebak.
2.2.
Op 9 januari 2019 heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een verklaring ondertekend in verband met de ontvangst van de huisregels. In de huisregels staat onder meer het volgende:
“Bij het verlaten van het pand haal je – indien aanwezig – weer je magneetkaart door de daarvoor bestemde sleuf (…) Bij groen licht ontgrendelt het buitenslot elektronisch. (…) Bij rood licht blokkeert de buitendeur. Dit betekent dat je leidinggevende of de veiligheidsdienst je tas zal controleren.”
(…)
“Diefstal en fraude zullen in principe leiden tot beëindiging van het dienstverband en
aangifte bij de politie. Daarnaast vindt registratie plaats in het incidentenregister van
HEMA en eventueel in het waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak
Detailhandel (Stichting FAD). (…)
Koopregels voor HEMA-medewerkers
Kopen is alleen toegestaan in je eigen tijd, dat wil zeggen alleen in de pauze of buiten werktijd. Wanneer je de goederen koopt in de pauze, moet je je kassabon laten tekenen door je leidinggevende. (…)
Eventuele schade en de kosten die gemaakt zijn voor het inschakelen van een
recherchebureau zullen op de dader worden verhaald. De kosten bestaan uit de kosten
voor het inzetten van heimelijke camera(’s), het verrichten van het onderzoek en de
afwikkeling hiervan.”
2.3.
Begin juli 2024 heeft de filiaalmanager, [naam filiaalmanager] (hierna: [naam filiaalmanager] ) van collega’s signalen ontvangen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zich mogelijk schuldig maakt aan fraude.
2.4.
HEMA heeft op 12 juli 2024 een recherchebureau (hierna: het recherchebureau of R&F) ingeschakeld. Het recherchebureau heeft de beelden van week 28 van in de winkel aanwezige camera’s op
15 en 16 juli 2024 bekeken en het volgende geconstateerd:
- Maandag 8 juli 2024: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] legt op verschillende tijdstippen diverse artikelen op een laag
tafeltje naast kassa 11. Deze kassa staat op de brood en banket afdeling en is de vaste kassa van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] . Niet alle artikelen zijn goed zichtbaar, maar het gaat in elk geval om gezichtsdoekjes, brood,
een zakje pinda’s, wasmiddel en kauwgom. Omstreeks 15:00 uur pakt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een HEMA gebakstas, waarin zij het brood, de pinda’s en de gezichtsdoekjes stopt. Zij rekent vervolgens alleen 2 pakjes kauwgom, de
pinda’s en een bakje tonijnsalade af. Daarna stopt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] opnieuw een aantal artikelen in de tas, waaronder in elk geval 2 bakjes en 2 broden. Zij verlaat net na 18:00 uur met een gevulde tas het winkelpand tegelijk met
een groepje collega’s zonder haar eigen entreepas te gebruiken. Een aantal artikelen in de tas zijn niet afgerekend.
- Woensdag 10 juli 2024: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] legt op verschillende tijdstippen diverse artikelen op het lage
tafeltje naast kassa 11, waaronder in elk geval een pak koekjes. Omstreeks 14:30 uur pakt zij een HEMA gebakstas, waarin zij weer iets later een zak bolletjes en een gebaksdoosje doet. Ze rekent
vervolgens wasmiddel, wasverzachter en 4 tompouces af. Het brood en de koekjes worden niet afgerekend. Net na 15:00 uur verlaat zij het winkelpand met de gevulde tas met gebruikmaking van de sleutel die bij de uitgang
hangt. De meeste van de meegenomen artikelen heeft zij niet afgerekend.
- Donderdag 11 juli 2024: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] legt op verschillende tijdstippen diverse artikelen op het lage
tafeltje naast kassa 11, waaronder in elk geval een kam, een zak bolletjes en een gebakstas. Vervolgens doet ze de zak bolletjes in de tas alsook een ander zwart artikel. Even later legt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ook roze schoonmaakhandschoenen bij de tas. Ruim een uur later stopt ze twee doosjes vanuit de koeling en de handschoenen in de tas. Net na 15:00 uur verlaat zij met de gevulde tas het winkelpand. Zij is dan samen met
collega. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] loopt voorop maar laat haar collega nadrukkelijk voorgaan, die diens entreepas scant, waarna de deur opent en beiden naar buiten kunnen. Geen van de meegenomen artikelen heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek]
afgerekend.
- Vrijdag 12 juli 2024: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] pakt een gebakstas en stopt daar elders gekochte sigaretten in. Een
paar minuten later doet ze ook een pak koekjes in de tas en een half uur later broodjes. Net na 15:00 uur verlaat zij met de gevulde tas het winkelpand met gebruikmaking van de sleutel. Geen van de
meegenomen artikelen heeft zij afgerekend.
- Zaterdag 13 juli 2024: [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] legt op verschillende tijdstippen diverse artikelen op het lage
tafeltje naast kassa 11. Niet alle artikelen zijn goed zichtbaar, maar het gaat in elk geval om koekjes en mogelijk brood. Ook pakt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een gebakstas die zij in de koeling zet. Net na 15:00 uur rekent zij een vijftal artikelen af. Het is onduidelijk of er ook artikelen in de tas zitten die [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] bij het verlaten van het winkelpand niet heeft afgerekend.
2.5.
Op 19 juli 2024 is [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tijdens een gesprek met [naam filiaalmanager] en een medewerker van het recherchebureau, [naam] (hierna: [naam] ), geconfronteerd met de bevindingen en op staande voet ontslagen. Tijdens dit gesprek heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] een verklaring ondertekend waarin staat dat zij erkent gedurende een half jaar door de dag boodschappen bij elkaar te zoeken, die zij naast de kassa en in de koelcel verzamelt, in een HEMA-tas wegstopt en niet alles afrekent. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft daarnaast de volgende verklaring op papier gezet:
(…) er is veel chaos, schuld en drukte in mijn hoofd. Wat ik meeneem de winkel in.
De chaos helpt hier niet bij. Ik ben met teveel tegelijk bezig en let niet goed op. Dit probeer ik al jaren onder controle te krijgen ook met een psycholoog.
Het was zeer zeker niet mijn intensie of plan om alles zomaar mee te nemen, chaos en paniek maken dat ik het niet doorhad of er iets aan deed of ging praten er over.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft een verklaring ondertekend dat zij aansprakelijk is voor een geldschuld van € 400,- en de voor de kosten van het onderzoek door het recherchebureau van € 500,-.
2.6.
Bij brief van diezelfde datum heeft HEMA het ontslag op staande voet onder vermelding van de volgende redenen aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] bevestigd:
(…)
De dringende reden is erin gelegen dat je goederen hebt weggenomen van HEMA zonder dat je daartoe gerechtigd of gemachtigd was of anderszins daartoe toestemming had verkregen.
In de periode 8 juli jl. tot heden heb je diverse malen goederen meegenomen zonder deze af te rekenen. Ook komt het voor dat je een deel van de goederen wel afrekent maar niet alles zoals op 13 juli jl. We verwijzen hiervoor tevens naar de rapportage van R&F.
Hierdoor heb je gehandeld in strijd met de geldende procedures, huisregels en richtlijnen en het vertrouwen van HEMA op zodanige wijze geschaad, dat voortzetting van het dienstverband niet langer mogelijk is.
Deze gedragingen vormen, zowel afzonderlijk als in onderling verband bezien, naar het oordeel van HEMA meerdere dringende redenen voor ontslag op staande voet.
(…)
2.7.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft zich op 26 juli 2024 ziek gemeld.
2.8.
Vervolgens heeft de gemachtigde van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met HEMA gecorrespondeerd en overleg gevoerd, onder meer over het verzoek van de gemachtigde om de camerabeelden ter beschikking te stellen. HEMA heeft aangeboden dat de gemachtigde van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de camerabeelden kon bekijken op het hoofdkantoor van HEMA te Amsterdam. De gemachtigde van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt.
2.9.
HEMA heeft daarnaast nog onderzocht of [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ook nog op andere dagen goederen heeft meegenomen zonder deze af te rekenen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
HEMA verzoekt – samengevat - om een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven wegens een dringende reden en dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde is gekomen, om [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen om de gefixeerde schadevergoeding van € 3.037,03 bruto, met rente, te voldoen aan HEMA en [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in de proces- en nakosten, met rente, te veroordelen. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] weerspreekt deze verzoeken en verzoekt om afwijzing (zaaknummer 11315657 VERZ AZ 24-79).
3.2.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzoekt, samengevat en onder meer, om de ‘ontslagaanzegging’ nietig te verklaren, om haar toe te laten tot het werk (of om haar te re-integreren) op straffe van een dwangsom, loondoorbetaling, HEMA te veroordelen om haar € 900,- (die HEMA heeft ingehouden op het loon) alsnog te betalen, haar loonstroken te verstrekken, incassokosten te betalen, de registratie in het waarschuwingsregister van de Stichting Fraude Aanpak Detailhandel (FAD-register) te (doen) verwijderen op straffe van een dwangsom en om HEMA te veroordelen in de proceskosten met rente. Daarnaast heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ook incidentele verzoeken ingediend. HEMA weerspreekt al deze verzoeken, verzoekt om afwijzing daarvan en dient een zelfstandig verzoek in waarin zij verzoekt om een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en om [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van € 3.037,03 en van € 3.154,07 aan onderzoekkosten, met rente. Daarnaast verzoekt HEMA subsidiair, kort gezegd, de arbeidsovereenkomst te ontbinden mocht deze nog bestaan. Primair en subsidiair verzoekt HEMA om een proceskostenveroordeling met rente (zaaknummer 11311673 AZ VERZ 24-78).
3.3.
De standpunten van partijen zal de kantonrechter, voor zover nodig, weergeven in de beoordeling van de verzoeken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal het verzoek tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding van HEMA en het verzoek van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot vernietiging van het ontslag op staande voet en de daarmee samenhangende verzoeken gevoegd behandelen. Partijen hebben hiermee overigens ingestemd tijdens de mondelinge behandeling.
4.2.
De belangrijkste vraag die moet worden beantwoord in deze procedure is of HEMA [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] rechtsgeldig op staande voet heeft ontslagen op 19 juli 2024. Wil sprake zijn van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, dan moet de arbeidsovereenkomst onverwijld zijn opgezegd om een dringende reden, die onverwijld is medegedeeld (art. 7:677 BW).
4.3.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] betwist dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Bij het vereiste van onverwijldheid gaat het erom dat er met de nodige voortvarendheid is gehandeld. Een werkgever die een werknemer op staande voet wil ontslaan heeft enig respijt, maar mag niet te lang wachten.
4.4.
Er is een aantal momenten van belang om te bepalen of HEMA heeft voldaan aan de onverwijldheidseis. HEMA heeft daarover (onweersproken) het volgende gesteld. Begin juli 2024 kreeg [naam filiaalmanager] signalen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] zich mogelijk schuldig maakte aan fraude. Op 12 juli 2024 heeft [naam filiaalmanager] contact opgenomen met HR, die haar hebben verwezen naar de afdeling Safety & Security. Op zondag 14 juli 2024 heeft [naam filiaalmanager] een gesprek met het recherchebureau. De camerabeelden zijn op maandag 15 en dinsdag 16 juli 2024 bekeken. Op woensdag 17 juli 2024 heeft het recherchebureau de bevindingen met [naam filiaalmanager] besproken. Omdat [naam filiaalmanager] op donderdag 18 juli 2024 verlof had en [naam] van het recherchebureau niet op zo’n korte termijn naar Heerlen kon reizen heeft het gesprek met [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op vrijdag 19 juli 2024 plaatsgevonden, op welke datum zij ook is ontslagen.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat HEMA voldoende voortvarend heeft gehandeld. Begin juli 2024 was sprake van een vermoeden dat nader moest worden onderzocht. Er was nog geen concrete aanwijzing dat inderdaad sprake was van fraude. Gelet op de (tijdens het onderzoek gebleken) handelwijze van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is ook te begrijpen dat een nader onderzoek nodig was. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzamelt de spullen en etenswaren in de loop van de dag, rekent deze gedeeltelijk (of helemaal niet) af, maar neemt ook elders gekochte spullen mee de winkel in. Het bekijken van een fragment van de beelden kan dus niet volstaan om te constateren of sprake is van het meenemen van producten zonder deze af te rekenen. De relevante momenten moeten worden gezocht op het omvangrijk beeldmateriaal. Verder valt in te zien dat HEMA een voldoende ruime tijdspanne wilde overzien. Dat zij heeft gekozen voor vijf werkdagen valt daarom eveneens te begrijpen. Er is overleg gevoerd met HR, de afdeling Safety & Security, er zijn gesprekken gevoerd met het recherchebureau, er was tijd nodig om de beelden te bekijken, te analyseren en te vergelijken met de bonnen van de wel afgerekende producten. Pas op 17 juli 2024, nadat de onderzoeksresultaten door het recherchebureau aan HEMA zijn gepresenteerd, was het bestaan van de dringende reden voor HEMA voldoende duidelijk. Daarna heeft HEMA niet onnodig lang gewacht. Zij heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] twee dagen later met haar bevindingen geconfronteerd. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is, nadat zij was gehoord, meteen op staande voet ontslagen. Het ontslag is daarom onverwijld gegeven.
4.6.
De door HEMA aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende reden is tweeledig: het onrechtmatig wegnemen van goederen zonder deze af te rekenen (1) waardoor in strijd is gehandeld met procedures, huisregels en richtlijnen (2) (met als gevolg dat het vertrouwen onherstelbaar is geschonden).
4.7.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft de dringende reden betwist. Het is aan HEMA om de feiten die volgens haar een dringende reden vormen te bewijzen, zodat deze feiten met een voldoende mate van zekerheid vast kunnen worden gesteld. Hierin is HEMA geslaagd.
4.8.
HEMA heeft een fotoverslag en een USB-stick met camerabeelden overgelegd waarop te zien is dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] goederen op een tafeltje naast de kassa legt of in een bakje onder de kassa legt en daarna in een tas stopt. Verder is te zien dat zij aan het eind van haar dienst de winkel verlaat met een volle tas. HEMA heeft kopieën van de bonnetjes overgelegd met de wél afgerekende producten. Op 8 en 10 juli 2024 heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] enkele producten afgerekend, maar niet alle producten die in de tas zijn gedaan. Op 11 en 12 juli 2024 heeft zij geen producten afgerekend.
4.9.
De camerabeelden van de dienst op 11 juli 2024, althans een aantal momenten daaruit, zijn tijdens de mondelinge behandeling getoond. De heer [naam] van het recherchebureau heeft daarbij een toelichting gegeven. Op deze beelden is te zien dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de winkel in loopt met spullen in een HEMA-tas. Deze tas wordt naast de kassa gelegd. Daarna worden er - tijdens werktijd - nog producten in de tas gestopt. De beelden die zijn getoond kwamen overeen met de beschreven beelden en tijdstippen in het fotoverslag van het recherchebureau dat als productie 5 door HEMA is overgelegd. De kantonrechter heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gevraagd of zij nog meer camerabeelden wenste te zien, waarop [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft geantwoord dat zij geen verdere beelden meer wenste te zien.
4.10.
Uit de camerabeelden en de foto’s leidt de kantonrechter af dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in elk geval op 11 en 12 juli 2024 producten heeft meegenomen zonder deze af te rekenen.
4.11.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft daarnaast op 19 juli 2024 bevestigd dat zij producten heeft meegenomen zonder deze af te rekenen.
4.12.
Verder heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tijdens de mondelinge behandeling nogmaals bevestigd dat zij spullen verzamelde naast de kassa, in een tas deed, de winkel verliet met de sleutel (wetende dat dit eigenlijk niet mocht omdat hierdoor het controlesysteem omzeild werd) en de spullen mee naar huis nam.
4.13.
De kantonrechter zal hierna hetgeen bespreken wat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] als verweer heeft aangevoerd.
4.13.1.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] betwist dat zij producten heeft meegenomen zonder te betalen. Onder meer stelt zij dat niet duidelijk is waarop de verdenkingen zijn gebaseerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is evident dat HEMA uit de camerabeelden, foto’s en toelichtingen en de bevestiging van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op 19 juli 2024, heeft afgeleid dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] producten heeft meegenomen zonder te betalen.
4.13.2.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert verder aan dat de beelden onduidelijk zijn. Het is juist dat de beelden niet haarscherp zijn. Duidelijk is wel te zien dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] producten door de dag verzamelt, in een tas stopt en zij op 11 en 12 juli 2024 niets heeft afgerekend, althans hier is geen bewijs van. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft na het zien van de camerabeelden van 11 juli 2024 weliswaar gesteld dat er geen bon is en zij ook contant kan hebben betaald. Uit de stellingen van HEMA en de toelichting van [naam] op de zitting is het recherchebureau per onderzochte dag in het kassasysteem van HEMA nagegaan of er op die dag producten zijn afgerekend met de bankpas van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , en/of bij het afrekenen van producten de personeelskortingspas(sen) van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is/zijn gescand. Op 11 en 12 juli 2024 zijn er geen betalingen door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] naar voren gekomen. Op dagen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] wél spullen heeft afgerekend, was dat wel het geval. Op die dagen blijkt uit het verslag dat niet alle, door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gedurende de dag verzamelde en in de tas gestopte, spullen zijn afgerekend. De kantonrechter merkt op dat, als [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] de spullen contant zou hebben betaald, dit inderdaad niet uit het uitgevoerde onderzoek naar voren zou zijn gekomen. De kantonrechter is echter ook van oordeel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in dit geval niet kan volstaan met de – niet onderbouwde – stelling dat zij “ook contant
kanhebben betaald”. Vast staat immers dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met haar manier van gedurende de werkdag spullen verzamelen, neerleggen, in tasjes doen, er weer uithalen, op onduidelijke manier betalen en het nooit laten aftekenen van haar bonnen zoals het in de “koopregels [1] ” is voorgeschreven, zelf een situatie heeft gecreëerd waardoor het opsporen van mogelijke fraude ernstig wordt bemoeilijkt. Door ook nog bij het verlaten van de winkel nooit haar personeelspas te scannen, zoals ook is voorgeschreven, waardoor zij ook kon ontkomen aan de “random” tascontroles, heeft zij zelf bijgedragen aan de verdenking dat zij spullen zonder betaling meenam. HEMA heeft genoeg gedaan om die verdenking hard te maken. Het ligt daarom op de weg van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om deugdelijk te onderbouwen dat zij voor de haar meegenomen spullen wel (contant) heeft betaald. Dat heeft zij niet gedaan.
4.13.3.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert aan dat zij de producten buiten de winkel heeft gekocht. HEMA heeft erkend dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] elders gekochte spullen mee nam naar de winkel, maar dit is geen verklaring voor het door de dag verzamelen van (andere) spullen uit de winkel.
4.13.4.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert aan dat producten in de pauze gekocht konden worden en dat zij zodoende met een volle tas naar buiten kon lopen. Dit is slechts een suggestie van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] die onvoldoende is, ter weerspreking van de onderbouwde en gemotiveerde stellingen van HEMA. Van alle spullen die gedurende de dag door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met haar bankpas, al dan niet onder het aanbieden van haar personeelskortingspas, zijn betaald heeft HEMA immers de bonnen overgelegd en die “dekken” niet alle spullen die [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft meegenomen.
4.13.5.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] heeft eerst tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij een deel van de bestanden op de USB-stick niet kon openen omdat deze beschadigd waren. Het is onduidelijk wat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met deze stelling beoogt, maar de kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , door dit pas tijdens de mondelinge behandeling kenbaar te maken, zelf het risico heeft genomen dat zij niet alle beelden kon zien (zij, haar gemachtigde, had dit eerder kenbaar kunnen en moeten maken). Verder zijn ter zitting camerabeelden getoond van de 11de juli en is aangeboden meer beelden te laten zien en heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] dit aanbod afgewezen. Daarnaast zijn er foto’s van de beelden overgelegd.
4.13.6.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] voert bij herhaling aan dat zij lijdt aan psychische problemen en zich daardoor er niet van bewust was spullen niet te hebben betaald en dat het haar intentie niet was spullen zomaar mee te nemen. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij zich niet kon voorstellen spullen niet afgerekend te hebben. Verder voert [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aan dat zij tijdens het gesprek onder onaanvaardbare druk tot ondertekening van diverse verklaringen is overgegaan.
4.13.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet eenduidig heeft gesteld dat sprake was van onaanvaardbare druk. Zo stelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op p. 3 van het verweerschrift tegen het verzoek om toekenning van een gefixeerde schadevergoeding dat sprake was van een
zekeredruk om tot ondertekening over te gaan. Dat sprake was van een zekere druk is te begrijpen en volgt uit de aard van het gesprek op 19 juli 2024. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet wist wat zij verklaarde en ondertekende. Dat sprake zou zijn geweest van onaanvaardbare druk moet dus uit andere omstandigheden voortvloeien. Het is aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om deze te concreet te benoemen. Dit heeft zij niet gedaan. Verder volgt uit de door haar overgelegde medische informatie van o.a. 14 oktober 2024 dat sprake is van een angststoornis die een onderhoudende factor is van gebrek aan focus en chaotisch denken en handelen. Los van het feit dat deze informatie dateert van na het ontslag (en dit ontslag en de gevolgen daarvan op zichzelf bij kan dragen aan een toename van psychische klachten), volgt daar niet uit dat haar verklaringen en handelen haar niet kunnen worden toegerekend. Bovendien stelt HEMA (onweersproken) dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] weliswaar wat extra aandacht nodig had, maar dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar werk goed deed. Dit strookt niet met het door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gestelde gebrek aan focus. In elk geval volgt uit de medische informatie niet dat haar daden haar niet kunnen worden toegerekend (ook in dat geval zou een ontslag op staande voet overigens mogelijk zijn).
4.13.8.
[verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is tijdens het gesprek op 19 juli 2024 geconfronteerd met de bevindingen en heeft daarover haar reactie kenbaar gemaakt. HEMA heeft [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] aldus gehoord alvorens tot het ontslag over te gaan.
4.14.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in elk geval op 11 en 12 juli 2024 onrechtmatig goederen van haar werkgever heeft meegenomen. De kantonrechter is ook van oordeel dat HEMA voldoende onderbouwd heeft gesteld dat dit ook op 8 en 10 juli 2024 is gebeurd. Ook het tweede deel van de dringende reden staat vast; het meenemen van goederen van HEMA zonder daarvoor te betalen is immers evident strijdig met de procedures, huisregels en richtlijnen en verdient de kwalificatie dringende reden. Of de huisregels op meer detailniveau altijd strikt werden nageleefd en gehandhaafd doet in dat verband niet (meer) ter zake.
4.15.
De dringende reden is onverwijld medegedeeld, namelijk tijdens het gesprek op
19 juli 2024.
4.16.
Dit alles betekent dat de arbeidsovereenkomst op 19 juli 2024 ten einde is gekomen. Voor de over en weer ingediende verzoeken, betekent dit het volgende.
4.17.
Bij het treffen van de door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] verzochte voorlopige voorziening heeft zij geen belang meer nu ten gronde is beslist. Het verzoek tot vernietiging van het ontslag en al het overige [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in de hoofdzaak heeft verzocht zal worden afgewezen. Over het op het loon ingehouden bedrag van € 400,- overweegt de kantonrechter dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] op 19 juli 2024 heeft toegegeven al gedurende langere tijd producten mee te nemen zonder dat zij deze afrekende. Het is dan aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om aan te tonen dat dit bedrag onjuist is. Dat heeft zij nagelaten.
4.18.
Over het op het loon van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ingehouden bedrag van € 500,00 overweegt de kantonrechter dat dit ziet op de onderzoekskosten van het recherchebureau. Op grond van de onder 2.2. geciteerde “koopregels” en de door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] ondertekende verklaring, was zij dit bedrag aan HEMA verschuldigd. Het verzoek tot terugbetaling van dit ingehouden bedrag wordt dan ook afgewezen.
4.19.
De door HEMA verzochte verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet op 19 juli 2024 terecht is gegeven wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 jo. 7:678 BW en de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig op die datum is geëindigd, zal worden toegewezen.
4.20.
De door HEMA verzochte gefixeerde schadevergoeding van € 3.037,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden toegewezen. De dringende reden kan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] immers worden aangerekend. [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] is er niet in geslaagd aan te tonen dat er geen sprake is geweest van opzet of schuld.
4.21.
De door HEMA verzochte schadevergoeding van € 3.154,07, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de beschikkingsdatum, wegens onderzoekskosten zal worden afgewezen. HEMA heeft gesteld dat zij deze kosten vordert op grond van artikel 6:95 en 6:96 lid 2 BW. Uit het “urenoverzicht van R&F” dat HEMA ter onderbouwing van deze vordering heeft overgelegd, begrijpt de kantonrechter dat het gaat om het onderzoek dat nog is verricht na het al – naar nu is gebleken – rechtsgeldig verleende ontslag op staande voet. Het betreft immers een urenoverzicht over de periode 17 september 2024 tot en met
1 oktober 2024. Deze kosten komen nog boven op het bedrag van € 500,00, dat HEMA al in mindering heeft gebracht op het loon van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in verband met de onderzoekskosten vóór het ontslag op staande voet. Blijkens het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW komen
redelijkekosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Dat HEMA de keuze heeft gemaakt om na het eerste onderzoek door het recherchebureau nog aanvullend onderzoek te doen, is uiteraard haar eigen keuze, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit onderzoek niet noodzakelijk was. Er is dan ook geen sprake van redelijke kosten die voor rekening van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] moeten komen.
4.22.
De subsidiair verzochte voorwaardelijke ontbinding en daartegen gerichte zelfstandige verzoeken behoeven geen bespreking meer, nu het primair verzochte is toegewezen.
4.23.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] , omdat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van HEMA worden begroot op € 814,00 aan salaris gemachtigde, griffierecht van € 496,00 en € 135,00 aan nakosten, plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
In de zaken met zaaknummers: 11315657 AZ VERZ 24-79 en 11311673 \ AZ VERZ 24-78
5.1.
wijst het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet alsook de overige (incidentele) verzoeken van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] af,
5.2.
verklaart voor recht dat het door HEMA op 19 juli 2024 aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven wegens een dringende als bedoeld in artikel 7:677 jo. 7:678 BW en de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig op die datum is geëindigd,
5.3.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding van
€ 3.037,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in de proceskosten van € 1.445,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
BM

Voetnoten

1.Zie hiervoor onder 2.2