Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
kanhebben betaald”. Vast staat immers dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] met haar manier van gedurende de werkdag spullen verzamelen, neerleggen, in tasjes doen, er weer uithalen, op onduidelijke manier betalen en het nooit laten aftekenen van haar bonnen zoals het in de “koopregels [1] ” is voorgeschreven, zelf een situatie heeft gecreëerd waardoor het opsporen van mogelijke fraude ernstig wordt bemoeilijkt. Door ook nog bij het verlaten van de winkel nooit haar personeelspas te scannen, zoals ook is voorgeschreven, waardoor zij ook kon ontkomen aan de “random” tascontroles, heeft zij zelf bijgedragen aan de verdenking dat zij spullen zonder betaling meenam. HEMA heeft genoeg gedaan om die verdenking hard te maken. Het ligt daarom op de weg van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om deugdelijk te onderbouwen dat zij voor de haar meegenomen spullen wel (contant) heeft betaald. Dat heeft zij niet gedaan.
zekeredruk om tot ondertekening over te gaan. Dat sprake was van een zekere druk is te begrijpen en volgt uit de aard van het gesprek op 19 juli 2024. Dit is echter onvoldoende om aan te nemen dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] niet wist wat zij verklaarde en ondertekende. Dat sprake zou zijn geweest van onaanvaardbare druk moet dus uit andere omstandigheden voortvloeien. Het is aan [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] om deze te concreet te benoemen. Dit heeft zij niet gedaan. Verder volgt uit de door haar overgelegde medische informatie van o.a. 14 oktober 2024 dat sprake is van een angststoornis die een onderhoudende factor is van gebrek aan focus en chaotisch denken en handelen. Los van het feit dat deze informatie dateert van na het ontslag (en dit ontslag en de gevolgen daarvan op zichzelf bij kan dragen aan een toename van psychische klachten), volgt daar niet uit dat haar verklaringen en handelen haar niet kunnen worden toegerekend. Bovendien stelt HEMA (onweersproken) dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] weliswaar wat extra aandacht nodig had, maar dat [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] haar werk goed deed. Dit strookt niet met het door [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] gestelde gebrek aan focus. In elk geval volgt uit de medische informatie niet dat haar daden haar niet kunnen worden toegerekend (ook in dat geval zou een ontslag op staande voet overigens mogelijk zijn).
1 oktober 2024. Deze kosten komen nog boven op het bedrag van € 500,00, dat HEMA al in mindering heeft gebracht op het loon van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] in verband met de onderzoekskosten vóór het ontslag op staande voet. Blijkens het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 BW komen
redelijkekosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Dat HEMA de keuze heeft gemaakt om na het eerste onderzoek door het recherchebureau nog aanvullend onderzoek te doen, is uiteraard haar eigen keuze, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit onderzoek niet noodzakelijk was. Er is dan ook geen sprake van redelijke kosten die voor rekening van [verzoekster, verweerster in het tegenverzoek] moeten komen.
5.De beslissing
€ 3.037,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2024 tot aan de dag van betaling,