In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de sluiting van de woning van verzoeker, die door de burgemeester van de gemeente Landgraaf was opgelegd voor een periode van drie maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en hasjiesj in de woning van verzoeker, die op 4 september 2024 door de politie was aangetroffen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 14 november 2024 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en of deze sluiting noodzakelijk en evenredig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting, gezien de ernst van de overtreding en de omstandigheden in de woonwijk. Verzoeker voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij, als hoofdhuurder, verantwoordelijk was voor wat er in zijn woning gebeurde.
De voorzieningenrechter heeft ook de financiële en medische omstandigheden van verzoeker in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de sluiting van de woning onterecht te achten. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen die met het besluit werden gediend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.