3.2.Ten overvloede merkt verweerder op dat de schadecommissie het causaal verband onjuist heeft beoordeeld. Verweerder kan zich ook niet vinden in het advies van de schadecommissie dat op basis van intuïtie, kennis en ervaring 3/5 deel van het berekende omzetverlies voorzienbaar was. Nu de schadecommissie aangeeft dat eiseres ook bij een gefaseerde uitvoering van de werkzaamheden schade zou hebben geleden, gaat het - voor zover de schade niet in zijn geheel voorzienbaar was - dan eerder om een klein(er) gedeelte van de schade, bijvoorbeeld 1/5 deel van het berekende omzetverlies, aldus verweerder.
Ten aanzien van het NMR stelt verweerder zich op het standpunt dat in overeenstemming met de hoofdregel uit de Handleiding in het eerste jaar een forfait van 14 of 15% en vervolgens in het tweede jaar een forfait tussen de 7 en 15% zou moeten worden gehanteerd.
Bezwaar tegen het primaire besluit
4. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij kan zich er niet mee verenigen dat verweerder haar rauwelijks heeft geconfronteerd met de afwijzing. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte, althans zonder toereikende motivering is afgeweken van het deskundigenadvies van de schadecommissie ten aanzien van de voorzienbaarheid van het vervalen van de op- en afritten, het realiseren van nieuwe op- en afritten en de voorzienbaarheid van de mate en ernst van de hinder door de samenloop van de werkzaamheden. Eiseres is het verder niet eens met het afwijken van het advies ten aanzien van het aannemen van een causaal verband en de vergelijking met de branchecijfers, ten aanzien van de verdeling voorzienbaar / onvoorzienbaar van het omzetverlies en ten aanzien van het NMR. Eiseres wijst er onder meer op dat het bedrijf als gevolg van alle werkzaamheden gedurende een lange periode niet tot nagenoeg nauwelijks bereikbaar is geweest voor haar klanten. Dat had geen enkele ondernemer kunnen voorzien, aldus eiseres.
5. Verweerder heeft het bezwaarschrift met de daarbij gevoegde rapporten voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg (de adviescommissie). De adviescommissie is van mening dat niet zonder meer ervan kan worden uitgegaan dat de volledige duur van de werkzaamheden voor eiseres voorzienbaar was en dat verweerder in het primaire besluit niet overtuigend heeft onderbouwd waarom het advies van de schadecommissie niet is gevolgd. Zij adviseert verweerder om op basis van concrete, objectief bepaalde gegevens, nader te onderbouwen waarom het advies van de schadecommissie niet kan worden gevolgd.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering met onder meer een second opinion d.d. 22 april 2023 van Van Ameyde. Ten aanzien van de voorzienbaarheid van het vervallen van de op- en afritten ter hoogte van de onderneming van eiseres en het aanleggen van nieuwe verder weg ten zuiden van de bedrijfslocatie, heeft verweerder herhaald dat eiseres rekening kon en moest houden met verschillende manieren van uitvoering van de werkzaamheden voor de aanleg van omvangrijke infrastructurele maatregelen, zoals neergelegd in het vigerend bestemmingsplan en het Provinciaal Mobiliteitsplan 1996-1999 (PMP). Verder heeft verweerder herhaald dat eiseres ook met de voor haar meest ongunstige invulling rekening moest houden en dat door de keuze voor een gecombineerde uitvoering van de werkzaamheden de duur van de hinder beperkt is gebleven, terwijl het bedrijf te allen tijde voor klanten bereikbaar was via een omleiding. Ten slotte heeft verweerder zijn standpunt herhaald dat er in dit geval - anders dan in de casus die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2019- geen reden aanwezig is om aan te nemen dat de mate en ernst van de hinder dusdanig is geweest dat die niet was te voorzien. Gezien de uit te voeren infrastructurele maatregelen is een periode van 1,5 jaar verminderde bereikbaarheid niet onredelijk lang, aldus verweerder. Ten aanzien van het ontbreken van causaliteit tussen de schade / omzetderving en de werkzaamheden heeft verweerder gewezen op de hiervoor vermelde second opinion.
Oordeel van de rechtbank
Toepasselijk recht
7. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op 1 januari 2024 ingetrokken. Op die datum zijn de Omgevingswet (met hoofdstuk 15 over schade en afdeling 15.1 over nadeelcompensatie), de Invoeringswet Omgevingswet en de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2021, 135) in werking getreden.
Uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten volgt dat de bestuursrechter, onder meer, exclusief bevoegd is te oordelen over besluiten op verzoek om vergoeding van schade als gevolg van (feitelijk) handelen door een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.
In artikel IV van deze wet is het volgende bepaald:
“1. Op schade, veroorzaakt door een besluit dat werd bekendgemaakt of een handeling die werd verricht voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit of die handeling in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2. Op schade, veroorzaakt door een handeling ter uitvoering van een besluit dat werd bekendgemaakt voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
3. Indien het eerste besluit tot uitvoering van een activiteit is genomen voor het tijdstip waarop deze wet voor dat besluit in werking is getreden, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip ook van toepassing op schade, veroorzaakt door latere besluiten of andere handelingen ter uitvoering van diezelfde activiteit.”
Uit het voorgaande volgt dat het vóór 1 januari 2024 geldende recht van toepassing is gebleven.
8. De toepasselijke wettelijke bepaling en relevante jurisprudentie zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
9. Partijen zijn in deze zaak primair verdeeld over het antwoord op de vraag of voor eiseres ten tijde van de investeringsbeslissing was te voorzien dat de oude op- en afritten zouden worden vervangen door een nieuwe op- en afrit die verder weg van de bedrijfslocatie zou komen te liggen en dat er een turborotonde zou worden aangelegd. Voor zover voorzienbaarheid van deze maatregelen wordt aangenomen, betwist eiseres het standpunt van verweerder dat ook de aard, ernst, omvang en duur van de hinder in verband met de uitvoering van genoemde infrastructurele maatregelen, waardoor het bedrijf van eiseres verminderd bereikbaar werd, voor eiseres volledig voorzienbaar was. Verweerder heeft dat standpunt dat in afwijking van het advies van de schadecommissie is ingenomen, ontoereikend gemotiveerd, aldus eiseres.
10. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat voor eiseres ten tijde van de vestiging op de huidige locatie op grond van de toelichting bij het bestemmingsplan “Aansluiting A76 Schinnen-Nuth” (hierna: het bestemmingsplan) en het PMP voorzienbaar was dat de bestaande op- en afritten te Nagelbeek en Nuth kwamen te vervallen en dat ter vervanging daarvan bij Schinnen / Nuth nieuwe aansluitingen zouden worden gerealiseerd. Dit blijkt uit de door verweerder in het verweerschrift op blz. 9 en 10 geciteerde passages uit de toelichting bij het bestemmingsplan en het PMP. Uit de passage uit de toelichting bij het bestemmingsplan volgt ook dat in verband met het realiseren van een nieuwe ontsluiting ten noorden van Reijmersbeek (tussen Schinnen en Nuth) de verkeersstructuur daarop moest worden aangepast, waarbij is gekozen voor een zuidelijk tracé via een verlegde Nutherweg. Verweerder wijst er terecht op dat de in deze concrete beleidsvoornemens beschreven ontwikkelingen ook daadwerkelijk hebben plaats gevonden. De nieuwe op- en afrit op de A76 ter hoogte van Reijmersbeek komt via een turborotonde en de verlegde Nutherweg weer op de A76 uit. Dat uiteindelijk voor een turborotonde in plaats van een zogenoemde Haarlemmermeervariant is gekozen, doet aan de voorzienbaarheid daarvan niet af. Een overheidsmaatregel hoeft immers niet tot in detail te zijn uitgewerkt om voorzienbaarheid aan te nemen.Beslissend is of de overheidsmaatregel zodanig kenbaar was dat hiermee bij de investeringsbeslissing rekening kon worden gehouden. Daarbij geldt dat zelfs met de meest ongunstige invulling rekening dient te worden gehouden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voor eiseres als redelijk denkend en handelend koper op basis van genoemde stukken voorzienbaar was dat een geheel nieuwe wegenstructuur zou worden aangelegd en dat de nieuwe op- en afrit ter hoogte van Reijmersbeek en dus verder weg van de bedrijfsvestiging zou komen te liggen.
De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ten aanzien van de voorzienbaarheid van de aard, ernst, omvang en duur van de hinder in verband met de uitvoering van genoemde infrastructurele maatregelen, waardoor het bedrijf van eiseres verminderd bereikbaar werd, overweegt de rechtbank als volgt.
12. Uit de door eiseres genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2019 volgt dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen de voorzienbaarheid van het project en de voorzienbaarheid van de mate en ernst van de hinder die van het project zou kunnen worden ondervonden. Dat, zoals de rechtbank hiervoor onder 10 heeft overwogen, het vervallen van bestaande op- en afritten, het realiseren van een nieuwe aansluiting verder weg van het bedrijf en de realisering van een nieuwe wegenstructuur, waaronder een turborotonde, voor eiseres voorzienbaar was, betekent niet automatisch dat de hinder als gevolg van de uitvoering van de daarmee gepaard gaande werkzaamheden eveneens zodanig voorzienbaar was dat eiseres geacht moet worden het risico daarvan te hebben aanvaard.
13. In dit geval gaat het concreet om een verminderde bereikbaarheid als gevolg van samenloop van werkzaamheden in de periode van 10 april 2018 tot 14 september 2019. De vraag is of eiseres ook met die hinder rekening kon houden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hier gaat om een groot infrastructureel werk waarbij in een geheel nieuwe wegenstructuur werd voorzien. De bedrijfslocatie is in genoemde periode steeds bereikbaar gebleven. Alleen verkeer komend vanuit Heerlen (uit zuidelijke richting) moest van een omrijdroute gebruik maken. Verkeer komend vanuit de richting Geleen kon het bedrijf op de gebruikelijke wijze blijven bereiken. Bij de vastgestelde omrijdroutes die door borden zijn aangegeven, is uitgegaan van bereikbaarheid via het Rijkswegennet. Daarnaast is het bedrijf via het onderliggend wegennet ook op diverse manieren bereikbaar gebleven. De extra kilometers die voor het omrijden in genoemde periode moesten worden gemaakt, varieerden volgens mededeling van eiseres ter zitting van 4 tot 6 tot maximaal 10 kilometer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van de ernst van de hinder door deze tijdelijke, verminderde bereikbaarheid van belang is dat de handel in personenauto’s niet afhankelijk is van passanten die impulsaankopen doen. Klanten gaan in het algemeen doelbewust naar een autobedrijf en een omleiding van enkele kilometers zal er niet zomaar toe leiden dat zij voor een ander bedrijf kiezen. Gezien de omvang van het project, is er in die zin geen sprake geweest van uitzonderlijke hinder of van onvoorziene omstandigheden waardoor de ernst van de hinder vooraf niet in volle omvang was te voorzien.
14. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de met uitvoering van het project gepaard gaande hinder ten tijde van de investeringsbeslissing voor eiseres zodanig voorzienbaar was dat zij geacht moet worden het risico daarvan te hebben aanvaard. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Verweerder heeft het verzoek om nadeelcompensatie terecht wegens actieve risicoaanvaarding afgewezen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
16. Eiseres heeft in ter zitting verzocht om schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mag in dat geval maximaal 2 jaar duren. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen.