ECLI:NL:RBLIM:2024:9063

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
11120423 \ CV EXPL 24-2682
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte door Stichting Woonpunt

In deze zaak heeft de kantonrechter op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], betreffende een huurovereenkomst en de ontruiming van een sociale huurwoning. Woonpunt vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde sub 1] en ontruiming van het gehuurde, omdat [gedaagde sub 1] niet haar hoofdverblijf in het gehuurde had en een huurachterstand had opgebouwd. De gedaagden voerden verweer en stelden dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat Woonpunt voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen niet was nagekomen, en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter bepaalde dat [gedaagde sub 1] het gehuurde binnen drie dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen. Tevens werd een huurachterstand van € 1.164,80 vastgesteld, en werd [gedaagde sub 2] veroordeeld om het gehuurde uiterlijk op 15 januari 2025 te ontruimen. De proceskosten werden hoofdelijk toegewezen aan beide gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11120423 \ CV EXPL 24-2682
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
STICHTING WOONPUNT,
te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Woonpunt,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart,
gedaagde partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
- het tegen [gedaagde sub 1] verleende verstek
- de stelbrief van mr. Teerling namen [gedaagde sub 1] met het verzoek het verstek te zuiveren
- de verstekzuivering
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] met producties 1 en 2
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] met producties 1 tot en met 4
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt en [gedaagde sub 1] hebben een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde sub 1] per 4 februari 2022 van Woonpunt de woonruimte huurt aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde) voor een huidige huurprijs van € 582,40 per maand. Op deze overeenkomst zijn de ‘Algemene huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte’ van toepassing verklaard.
2.2.
Het gehuurde betreft een sociale huurwoning. Woonpunt is verantwoordelijk voor een doelmatige en rechtvaardige verdeling van schaarse betaalbare woonruimten.
2.3.
In artikel 2 van de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Het gehuurde is uitsluitend bestemd om door huurder en de leden van zijn huishouden als woonruimte te worden gebruikt”.
2.4.
Uit artikel 7.4. van de algemene voorwaarden volgt:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd feitelijk bewonen en de woonruimte voor hemzelf en de leden van zijn huishouden gebruiken. Huurder zal in het gehuurde zijn exclusieve hoofdverblijf hebben. Indien huurder het gehuurde niet feitelijk bewoont dan wel het gehuurde zonder toestemming van verhuurster geheel of gedeeltelijk onderverhuurd, in huur heeft afgestaan of aan derden in gebruik heeft gegeven, rust de bewijslast dat huurder onafgebroken het hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden op huurder”.
2.5.
Daarnaast is in artikel 7.6. van de algemene voorwaarden opgenomen:
“Het is huurder uitsluitend met voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurster toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren of aan derden in gebruik te geven (…)”.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • ontbinding van de huurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde sub 1] ;
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis;
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van € 1.416,33 aan huurachterstand tot en met mei 2024 en een bedrag van € 582,40 per maand vanaf 1 juni 2024 tot het moment van algehele ontruiming;
  • de (voortgezette) onderhuurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde sub 2] te beëindigen met ingang van 31 mei 2024, althans een door de kantonrechter te bepalen datum;
  • veroordeling van [gedaagde sub 2] tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis;
  • hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert verweer. [gedaagde sub 1] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van Woonpunt in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Woonpunt en subsidiair te bepalen dat [gedaagde sub 1] het gehuurde, in het geval de huurovereenkomst wordt beëindigd en de ontruiming wordt toegewezen, binnen negen maanden na betekening van het vonnis het gehuurde dient te verlaten, ontruimen en ontruimd te houden, met veroordeling van Woonpunt in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer. [gedaagde sub 2] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Woonpunt, met veroordeling van Woonpunt in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten en de wettelijke rente over de kostenveroordeling vanaf veertien dagen na vonnisdatum tot aan de dag van volledige betaling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.1.
Woonpunt legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst om hoofdverblijf te hebben en te houden in het gehuurde. Woonpunt stelt zich op het standpunt dat deze voortdurende tekortkoming voldoende ernstig en structureel is om de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde sub 1] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde.
4.2.
Niet [gedaagde sub 1] maar [gedaagde sub 2] is namelijk degene die het gehuurde bewoont. [gedaagde sub 2] woont daar samen met haar partner en vijf jarige zoontje. [gedaagde sub 1] is met [gedaagde sub 2] per 20 augustus 2023, voor de duur van één jaar, een onderhuurovereenkomst aangegaan (productie 3). [gedaagde sub 2] staat sinds 12 januari 2024 ingeschreven op het adres van het gehuurde, echter uit Whatsapp berichten blijkt aldus Woonpunt dat zij al langer in het gehuurde woont (productie 5). Woonpunt stelt dat de handtekening van [gedaagde sub 1] op haar identiteitsbewijs zoals bijgevoegd bij de onderhuurovereenkomst overeenkomt met de handtekening van [gedaagde sub 1] op de onderhuurovereenkomst. Woonpunt stelt daarnaast dat ook uit de bankafschriften zoals overgelegd als productie 6 volgt dat [gedaagde sub 2] degene is die het gehuurde bewoont nu uit die bankafschriften blijkt dat de partner van [gedaagde sub 2] maandelijks € 200,00 overmaakt voor het gebruik van het gehuurde. Verder is [gedaagde sub 2] bij een controle door handhaving van de gemeente Maastricht op 2 januari 2024 in het gehuurde aangetroffen. Als laatste voert Woonpunt aan dat Enexis op 22 december 2023 de stroom in het gehuurde heeft afgesloten en dat [gedaagde sub 2] toen een eigen aansluiting heeft aangevraagd. Woonpunt stelt dat op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] niet heeft voldaan aan haar verplichting om hoofdverblijf te hebben en te houden in het gehuurde. Daarbij merkt Woonpunt op dat op [gedaagde sub 1] ten aanzien van haar hoofdverblijf een verzwaarde stelplicht rust.
4.3.
Woonpunt voert daarnaast aan dat [gedaagde sub 1] een huurachterstand heeft doen ontstaan. Op het moment van dagvaarden bedroeg de huurachterstand € 1.416,33 (april en mei 2024) en op moment van mondelinge behandeling bedroeg de huurachterstand € 3.285.96 (tot en met oktober 2024). Volgens Woonpunt is dit een extra grondslag voor de gevorderde ontbinding (meer dan drie maanden achterstand). Woonpunt vordert betaling van € 1.1416,33 en een bedrag van € 582,40 per maand vanaf 1 juni 2024 tot het moment van algehele ontruiming.
4.4.
[gedaagde sub 1] betwist dat tussen haar en [gedaagde sub 2] een onderhuurovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde sub 1] stelt dat de vermeende onderhuurovereenkomst niet door haar is opgesteld. Het is niet haar handschrift. [gedaagde sub 1] betwist ook dat de handtekening onder de huurovereenkomst haar handtekening is. Volgens [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] haar handtekening vervalst. [gedaagde sub 1] stelt dat [gedaagde sub 2] het gehuurde zonder weten van [gedaagde sub 1] in gebruik heeft genomen. [gedaagde sub 1] voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vriendinnen waren en dat [gedaagde sub 2] en haar partner regelmatig bij [gedaagde sub 1] over de vloer kwamen. [gedaagde sub 2] bleef ook regelmatig bij [gedaagde sub 1] overnachten, zoals ook tijdens oud op nieuw. Dat kan volgens [gedaagde sub 1] verklaren waarom [gedaagde sub 2] op 2 januari 2024 door de gemeente Maastricht in het gehuurde werd aangetroffen, maar [gedaagde sub 2] woonde niet bij [gedaagde sub 1] in het gehuurde. Tijdens de carnavalsperiode in 2024 is het volgens [gedaagde sub 1] misgegaan. [gedaagde sub 1] verbleef tijdens de carnavalsdagen niet thuis en toen zij weer thuis kwam zag zij dat [gedaagde sub 2] en haar partner het gehuurde hadden toegeëigend. [gedaagde sub 1] was niet meer welkom in het gehuurde en werd daarbij bedreigd door [gedaagde sub 2] en haar partner. De spullen van [gedaagde sub 1] zijn door [gedaagde sub 2] en haar partner in de tuin gedeponeerd (productie 2). Volgens [gedaagde sub 1] is er sprake van een vooropgezet plan van [gedaagde sub 2] , aangezien [gedaagde sub 2] door een blokkade bij een andere woningstichting moeilijk aan een huurwoning kan komen. [gedaagde sub 1] is via “Mijn Overheid” erachter gekomen dat [gedaagde sub 2] al sinds 12 januari 2024 in het gehuurde stond ingeschreven, terwijl [gedaagde sub 2] toen niet in het gehuurde verbleef en [gedaagde sub 1] heeft ook geen toestemming gegeven voor deze inschrijving. [gedaagde sub 1] heeft van het voorgaande een melding gemaakt bij Woonpunt en zij dacht dat Woonpunt het probleem zou gaan aanpakken. [gedaagde sub 1] heeft daarna niets meer vernomen van Woonpunt en tot haar verbazing werd zij gedagvaard door Woonpunt.
4.5.
[gedaagde sub 1] betwist op grond van het voorgaande dat zij geen hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehad. Zij heeft nooit de intentie gehad om haar hoofdverblijf prijs te geven, maar door toedoen van [gedaagde sub 2] en haar partner heeft [gedaagde sub 1] het gehuurde medio 2024 moeten verlaten. [gedaagde sub 1] heeft foto’s in het geding gebracht waaruit volgens haar blijkt dat zij in de periode oktober 2023 – februari 2024 woonachtig was in het gehuurde (productie 3).
[gedaagde sub 1] stelt dat zij nooit huurpenningen van [gedaagde sub 2] heeft ontvangen. De overboekingen van de partner van [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 2] kunnen volgens [gedaagde sub 1] niet als bewijs voor het bestaan van een onderhuurovereenkomst dienen nu dit geen betalingen betreffen aan [gedaagde sub 1] . Ook uit de door Woonpunt overgelegde Whatsapp-berichten blijkt volgens [gedaagde sub 1] niet dat [gedaagde sub 2] in het gehuurde zou wonen of dat er sprake zou zijn van een onderhuurovereenkomst. Ten aanzien van de afsluiting van de stroom stelt [gedaagde sub 1] dat zij over de periode september 2023 – december 2023 betalingen heeft verricht aan Essent (productie 4). Toen [gedaagde sub 1] op de hoogte kwam van de afsluiting heeft zij direct een nieuw contract afgesloten bij Eneco.
4.6.
[gedaagde sub 1] betwist bij conclusie van antwoord dat sprake is van een huurachterstand ter hoogte van € 1.416,33. Volgens [gedaagde sub 1] kan de huurachterstand maximaal € 1.164,80 (€ 582,40 x 2 maanden) bedragen. [gedaagde sub 1] heeft namelijk de huurpenningen voor de maanden april en mei 2024 tijdelijk opgeschort aangezien Woonpunt geen enkele moeite deed om het probleem op te lossen. [gedaagde sub 1] stelt in de conclusie van antwoord dat zij deze achterstallige huurpenningen zo spoedig mogelijk gaat betalen. De door Woonpunt ter mondelinge behandeling gestelde huurachterstand van € 3.285.96 wordt niet betwist door [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] is in de financiële problemen geraakt en zij weet niet wat de precieze huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling bedraagt.
4.7.
Op grond van het voorgaande is volgens [gedaagde sub 1] geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Als er sprake zou zijn van een tekortkoming dan stelt [gedaagde sub 1] zich op het standpunt dat deze tekortkoming als gevolg van de omstandigheden van het geval een ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. [gedaagde sub 2] is juist degene die het gehuurde dient te ontruimen en te verlaten aangezien [gedaagde sub 2] zonder rechtmatige titel in het gehuurde verblijft. Dit geldt ook indien de onderhuurhuurovereenkomst gevolgd zou worden aangezien deze onderhuurovereenkomst geëindigd is per 20 augustus 2024.
4.8.
Mochten de vorderingen van Woonpunt worden toegewezen, dan verzoekt [gedaagde sub 1] om de ontruimingstermijn op negen maanden na betekening te stellen, nu de gevorderde ontruimingstermijn gezien de omstandigheden van het geval onevenredig kort is.
4.9.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] ten aanzien van de door haar gestelde ‘kaping van het gehuurde’ door [gedaagde sub 2] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd. De kantonrechter acht de door [gedaagde sub 1] gestelde omstandigheden, mede in het licht van de producties en de onderbouwde stellingen van [gedaagde sub 2] , met betrekking tot de ‘kaping van het gehuurde’ dan ook niet aannemelijk. Ook wanneer dit wel gevolgd zou worden door de kantonrechter, heeft [gedaagde sub 1] in het kader van haar verzwaarde stelplicht onvoldoende feitelijke gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat zij in het gehuurde wel haar hoofdverblijf heeft gehad tot aan het moment van de gestelde ‘kaping van het gehuurde’. Uit de door haar overgelegde foto’s (productie 3) kan de kantonrechter niet afleiden dat deze gemaakt zijn in het gehuurde en hieruit kan ook niet worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] hoofdverblijf had in het gehuurde op dat moment. Ook het uit het overgelegde overzicht van betalingen aan Essent (productie 4) kan dit niet worden afgeleid. Uit dit overzicht blijkt namelijk niet dat [gedaagde sub 1] deze betalingen heeft verricht en dat deze betalingen ten gunste van het gehuurde zijn gedaan.
4.10.
De kantonrechter oordeelt daarentegen dat Woonpunt voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een onderhuurovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde sub 2] op grond van deze onderhuurovereenkomst in het gehuurde verblijft. De kantonrechter komt tot dat oordeel nu in die onderhuurovereenkomst specifieke omstandigheden van [gedaagde sub 1] zijn opgenomen zoals
“(…) voor de huurprijs van € 350,00 euro, dit is het bedrag dat ik moet betalen, na het krijgen van de huurtoeslag. Iedere maand contant, op de 20e van de maand”De kantonrechter acht het daarnaast van belang dat een kopie van de identiteitskaart van [gedaagde sub 1] aan de huurovereenkomst is gehecht, waarvoor [gedaagde sub 1] geen afdoende verklaring heeft gegeven. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 1] op 21 augustus 2023 (één dag na aanvang van de onderhuurovereenkomst) via Whatsapp een bericht gestuurd:
“hey hey alles goed? Ik heb geld voor je, hoe laat zullen we afspreken (…).”Ook hieruit volgt dat partijen ook daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan de gesloten (onder)huurovereenkomst. Dat [gedaagde sub 1] betwist dat zij de betreffende overeenkomst heeft opgesteld en ondertekend, doet daar niet aan af. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat [gedaagde sub 1] vanaf 20 augustus 2023 geen hoofdverblijf meer heeft in het gehuurde, alsook de woning in strijd met de huurovereenkomst heeft onderverhuurd aan [gedaagde sub 2] , en zodoende dus tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst.
4.11.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de tekortkoming van [gedaagde sub 1] , gelet op de aard en omvang daarvan en op de overige omstandigheden van het geval, de ontbinding van de huurovereenkomst en (dus) de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Bij die beoordeling speelt enerzijds het woonbelang van [gedaagde sub 1] en anderzijds de ernst van de tekortkoming en het belang van Woonpunt om op te treden. Het woonbelang van huurder is normaliter een zwaarwegende factor, echter door het aangaan van de onderhuurovereenkomst heeft [gedaagde sub 1] zelf afstand gedaan van haar woongenot van het gehuurde. De tekortkoming van [gedaagde sub 1] is substantieel volgens de kantonrechter nu vast staat dat [gedaagde sub 1] onbevoegd een onderhuurovereenkomst is aangegaan, terwijl het bij sociale huur juist van groot belang is dat huurders daadwerkelijk hoofverblijf hebben en houden in het gehuurde gezien de grote woning schaarste en lange wachttijden. De sociale huurwoningen dienen dan ook bewoond te worden door personen die tot de doelgroep van de toegelaten instellingen behoren en dienen te worden toegewezen aan degene die daar als eerste recht op heeft. Op grond hiervan heeft Woonpunt een groot belang om op te treden tegen onbevoegde onderverhuur.
4.12.
De conclusie is dat de tekortkomingen van [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt daarom toegewezen. [gedaagde sub 1] moet het gehuurde ontruimen en de ontruimingstermijn wordt vastgesteld op drie dagen. De kantonrechter komt tot deze korte ontruimingstermijn nu [gedaagde sub 1] al voor lange tijd niet meer in het gehuurde verblijft en de ontruiming voor [gedaagde sub 1] dus niet ingrijpend zal zijn.
4.13.
Ten aanzien van de huurachterstand wordt als volgt overwogen. Op het moment van dagvaarden bestond er nog geen huurachterstand van minstens drie maanden. Nu de door Woonpunt ter mondelinge behandeling gestelde huurachterstand van € 3.285.96 niet betwist is door [gedaagde sub 1] , is komen vast te staan dat de huurachterstand sinds moment van dagvaarden aanzienlijk is opgelopen (meer dan drie maanden huurachterstand), terwijl [gedaagde sub 1] in haar conclusie van antwoord stelt dat zij de huurachterstand zo spoedig mogelijk zou gaan betalen.
4.14.
Nu vast staat dat de huurprijs € 582,40 per maand bedraagt en Woonpunt stelt dat de gevorderde huurachterstand de achterstand over de maanden april en mei 2024 bedraagt, zal de kantonrechter aan huurachterstand een bedrag van € 1.164,80 (2 x € 582,40) toewijzen. De gevorderde € 582,40 per maand vanaf 1 juni 2024 tot het moment van algehele ontruiming zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2]
4.15.
Woonpunt voert aan dat de onderhuurovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is aangegaan voor bepaalde tijd en dat het einde van die onderhuurovereenkomst niet tijdig is aangezegd door [gedaagde sub 1] . Woonpunt stelt zich dan ook op het standpunt dat nu dus sprake van een onderhuurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Wanneer de ontbinding van de huurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde sub 1] wordt toegewezen, wordt de onderhuurovereenkomst ingevolge art. 7:269 lid 1 BW voortgezet tussen Woonpunt en [gedaagde sub 2] . Woonpunt vordert op grond van art. 7:269 lid 2 sub c BW beëindiging van die onderhuurovereenkomst. Woonpunt voert daartoe aan dat de belangen van Woonpunt zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde sub 2] . Woonpunt is een toegelaten instelling en heeft aldus onder meer als taak heeft om zorg te dragen voor een rechtvaardige verdeling van woonruimte. Woonpunt heeft er belang bij dat het gehuurde wordt toegewezen aan diegene die daar op basis van inschrijfduur als eerste recht op heeft. Woonpunt stelt dat in de jurisprudentie doorgaans wordt aangenomen dat het belang van een toegelaten instelling bij beëindiging van onbevoegde onderhuur zwaarder weegt dan het belang van de onderhuurder.
4.16.
[gedaagde sub 2] stelt dat zij vanaf 20 juni 2023 in het gehuurde woont en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] enkele maanden daarna de afspraken op papier hebben gezet in de onderhuurovereenkomst. [gedaagde sub 2] woont samen met haar 5 jarige zoontje in het gehuurde. De partner van [gedaagde sub 2] staat niet ingeschreven op het adres van het gehuurde. Hij verblijft een deel van de tijd in het gehuurde en het andere deel van de tijd in zijn eigen huurwoning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn een huurprijs overeengekomen van € 350,00 per maand. [gedaagde sub 1] heeft de huurprijs verhoogd naar € 550,00 per maand en vanaf dat moment is de partner van [gedaagde sub 2] € 200,00 per maand gaan betalen. De huurpenningen werden altijd cash betaald door [gedaagde sub 2] . Op enig moment wilde [gedaagde sub 1] terugkeren in het gehuurde, maar [gedaagde sub 2] wenste daar niet aan mee te werken aangezien zij dan op straat zou komen te staan met haar zoontje. [gedaagde sub 2] stelt dat [gedaagde sub 1] haar wilde verjagen uit het gehuurde en dat [gedaagde sub 1] daartoe ver is gegaan. Zo heeft [gedaagde sub 1] haar bedreigd en heeft [gedaagde sub 1] de ramen van het gehuurde ingegooid.
4.17.
[gedaagde sub 2] stelt zich op het standpunt dat zij rechtsgeldig met [gedaagde sub 1] een onderhuurovereenkomst heeft gesloten en dat zij daarom alle recht heeft om in het gehuurde te blijven wonen. De huurovereenkomst kan volgens [gedaagde sub 2] daarom niet zomaar beëindigd worden. [gedaagde sub 2] merkt daarbij op dat zij al 17 jaar staat ingeschreven als woningzoekende, waardoor niet gesteld kan worden dat zij de eerlijke toewijzing van de sociale huurwoning op deze manier doorkruist.
4.18.
[gedaagde sub 2] stelt dat haar belangen zwaarder wegen dan de belangen van Woonpunt. [gedaagde sub 2] woont namelijk samen met haar minderjarige zoontje in het gehuurde en haar zoontje gaat ook naar school in de nabije omgeving. Indien [gedaagde sub 2] op straat komt te staan geldt dit ook voor haar zoontje nu [gedaagde sub 2] als enige ouder het gezag heeft. [gedaagde sub 2] doet dan ook een beroep op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind.
Daarnaast stelt [gedaagde sub 2] dat een noodgedwongen verhuizing op korte termijn voor haar ernstige gevolgen zou hebben gezien haar medische problemen. [gedaagde sub 2] voert daarbij wel aan dat zij niet van plan is om eeuwig in de huurwoning te blijven wonen en dat zij druk op zoek is naar een nieuwe woonruimte.
4.19.
De kantonrechter overweegt als volgt. De onderhuurovereenkomst voor bepaalde tijd is, zoals juist door Woonpunt aangevoerd, overgegaan in een onderhuurovereenkomst voor onbepaalde tijd als gevolg van het niet aanzeggen van het einde van die onderhuurovereenkomst conform de wettelijke vereisten. De onderhuurovereenkomst wordt dus ingevolge art. 7:269 lid 1 BW voortgezet tussen Woonpunt en [gedaagde sub 2] . Voornoemd artikel geeft de onderhuurder van zelfstandige woonruimte een zekere mate van bescherming jegens de verhuurder als de hoofdhuur wordt beëindigd, ongeacht of de onderhuur bevoegd of onbevoegd is aangegaan. Nu Woonpunt een beroep doet op art. 7:269 lid 2 sub c, dient dan wel de belangenafweging in [gedaagde sub 2] haar voordeel uit te vallen. De kantonrechter oordeelt echter dat de belangen van Woonpunt zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde sub 2] . Woonpunt is namelijk een toegelaten instelling die zorgdraagt voor rechtvaardige verdeling van woonruimte. Dit is volgens de kantonrechter een zwaarwegend belang. De door [gedaagde sub 2] aangevoerde belangen wegen hier niet tegenop. De kantonrechter stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 2] zélf is om als ouder van het kind eventuele nadelige effecten van de ontruiming voor zichzelf en zijn kind zoveel mogelijk te beperken en passende maatregelen te treffen. [gedaagde sub 2] had moeten weten dat het ging om een sociale huurwoning en het feit dat zij 17 jaar staat ingeschreven als woningzoekende leidt er niet toe dat zij recht heeft op het gehuurde. Ten aanzien van haar medische belangen is onvoldoende gesteld en onderbouwd.
4.20.
Gelet op bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Woonpunt tot het bepalen van een datum waarop de onderhuur zal eindigen, dient te worden toegewezen. Daarbij ziet de kantonrechter in alle omstandigheden van het geval aanleiding om de einddatum van de onderhuurovereenkomst, en daarmee de uiterste datum van ontruiming, te bepalen op 15 januari 2025.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
4.21.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat Woonpunt hen rauwelijks gedagvaard heeft. Aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] had Woonpunt vóór het uitbrengen van de dagvaarding contact moeten opnemen en dat heeft Woonpunt niet gedaan en op grond daarvan dient Woonpunt veroordeeld te worden in de proceskosten. Woonpunt erkent dat zij de dagvaarding niet heeft aangekondigd en geeft aan dat het inderdaad netter was geweest als zij dat wel had gedaan.
4.22.
De kantonrechter stelt voorop dat het inderdaad netjes geweest zou zijn wanneer Woonpunt de dagvaarding had aangezegd, maar het achterwege laten van deze aanzegging wil niet zeggen dat zonder meer sprake is van rauwelijks dagvaarden. Gezien de in dit vonnis gestelde feiten en omstandigheden oordeelt de kantonrechter dat in deze geen sprake is van rauwelijks dagvaarden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren immers allebei op de hoogte van het onderhavige geschil. Het is dus niet zo dat de vordering van Woonpunt ‘uit de lucht kwam vallen’. Woonpunt heeft tevens bij e-mail van 18 maart 2024 het volgende aan de gemachtigde van [gedaagde sub 2] bericht:
“(…) Ik maak uiteraard een voorbehoud, mocht Woonpunt om welke reden dan ook, nu of op een ander moment, alsnog besluiten om deze kwestie aan de rechter voor te leggen dan is dat altijd mogelijk.”(productie 1 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] ). Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat – al zou rauwelijks zijn gedagvaard – niet valt in te zien hoe [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daardoor in hun belangen zijn geschaad.
4.23.
Op grond van het voorgaande dienen de proceskosten (inclusief nakosten) voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te komen nu zij in deze procedure in het ongelijk worden gesteld. De proceskosten van Woonpunt worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
975,47
4.24.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
ontbindt de tussen Woonpunt en [gedaagde sub 1] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar wegens haar bevinden en al hetgeen zich daarin wegens haar bevindt, alsmede het gehuurde, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonpunt te stellen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Woonpunt € 1.164,80 te betalen aan huurachterstand tot en met de maand mei 2024,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Woonpunt te betalen € 582,40 per maand aan lopende huur dan wel gebruikersvergoeding voor iedere ingegane maand vanaf 1 juni 2024 tot het tijdstip van de ontruiming,
5.5.
stelt het tijdstip waarop de onderhuurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde sub 2] met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , eindigt vast op 15 januari 2025,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om het gehuurde uiterlijk op 15 januari 2025 te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar wegens haar bevinden en al hetgeen zich daarin wegens haar bevindt, alsmede het gehuurde, onder afgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Woonpunt te stellen,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 975,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
SH