ECLI:NL:RBLIM:2024:904

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
03.866114.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep met inachtneming van overschrijding van de redelijke termijn

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1000 gram hennep. De verdachte, geboren in 1992, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Smeets. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 januari 2024, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 januari 2018, op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1], een zak met hennep heeft vervoerd en afgeleverd op een parkeerplaats in Brunssum. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan vier jaar. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 60 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren en afleveren van hennep, wat schadelijk is voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook het strafblad van de verdachte in overweging genomen, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde de taakstraf op, met de bepaling dat de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.866114.19
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 januari 2024. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens op 13 februari 2024 gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met parketnummer 03.866111.19, medeverdachte [medeverdachte 2] met parketnummer 03.866110.19, medeverdachte [medeverdachte 3] met parketnummer 03.866120.19, medeverdachte [medeverdachte 4] met parketnummer 03.866116.19, medeverdachte [medeverdachte 5] met parketnummer 03.866117.19 en medeverdachte [medeverdachte 6] met parketnummer 03.866119.19.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 16 januari 2018 samen met anderen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1000 gram hennep.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd overeenkomstig het overgelegde requisitoir en bewijsmiddelenoverzicht. Zij acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van het tenlastegelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De redengevende bewijsmiddelen zijn opgenomen in bijlage II.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 16 januari 2018, op verzoek van [medeverdachte 1] , een witte zak met daarin 1 kilo hennep heeft vervoerd en afgeleverd op een parkeerplaats van een restaurant in Brunssum. [medeverdachte 1] heeft deze zak vervolgens uit de bestelbus van [verdachte] gehaald en meegenomen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen en in vereniging 1 kilo hennep opzettelijk aanwezig hebben gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 16 januari 2018 te Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren en een gevangenisstraf van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In haar eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf gelijk aan de periode dat de verdachte in verzekering is gesteld op te leggen gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de verdediging verzocht een geheel voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van een kilo hennep. Softdrugs zijn schadelijk voor de gezondheid. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 5 januari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte weliswaar meermaals is veroordeeld, maar niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten. Ook merkt de rechtbank op dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijke termijn begon te lopen op de dag dat de verdachte werd aangehouden en in verzekering werd gesteld. Dit vond plaats op 16 januari 2018. De zaak is voor het eerst op zitting geweest op 4 februari 2021. Vervolgens hebben in zaken van medeverdachten verhoren bij de rechter-commissaris plaatsgevonden op 29 juni 2021, 30 juni 2021, 1 juli 2021, 12 november 2021 en 10 maart 2022. Sindsdien lag het onderzoek ter terechtzitting stil. De verdediging heeft geen aandeel gehad in de vertraging van het procesverloop.
Daarmee is de redelijke termijn in ernstige mate overschreden, te weten met ruim 4 jaar.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging
De rechtbank acht, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een aanzienlijk hogere straf passend dan opgelegd zal gaan worden. Gelet echter op de ernstige overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 60 uren met aftrek opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op het artikel 9, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe en mr. M.L.L. Ruijters, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2024.
Buiten staat
Mr. Van de Winkel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Brunssum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
BIJLAGE II: bewijsmiddelenoverzicht
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, brigade recherche, proces-verbaalnummer 201802191000.27109047, onderzoek 27 KALDONEERA/27FCE170003, gesloten d.d. 21 juni 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2171.
In de periode van 5 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 is het telefoonnummer + [nummer 1] getapt. [1] Er is meerdere keren onderzocht van wie dit telefoonnummer is. Het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie geeft op 19 juli 2017 aan [2] :
Vraag
Telefoonnummer: [nummer 1]
Antwoord Telefoonnummer
Voorletters: [voorletter] . Voorvoegsels: Achternaam: [medeverdachte 1]
Straat: [adres 2]
Land: Netherlands
Datum gen.: 2017-07-19
Verbalisant [naam 1] relateert [3] :
Uit de bevindingen kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld worden dat de persoon die gebruik maakt van het mobiele telefoonnummer + [nummer 2] en + [nummer 3] betreft de persoon genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] .
Tapgesprek van 16 januari 2018 om 12:58:39 uur [4] :
Beller: [nummer 1]
Naam: [medeverdachte 1]
Gebelde: [nummer 3]
Naam: [verdachte]
[medeverdachte 1] = [medeverdachte 1] = [verdachte]
[medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] hem een pleziertje wil doen. Het ligt eraan wat zegt [verdachte] .
[medeverdachte 1] : Pak die reserveband uit de auto wat je hebt, wat je thuis hebt.
[verdachte] : Ja
[medeverdachte 1] : Rij naar die Chinees in BRUNSSUM, ken je wel. Waar het de vorige keer was, weet je nog?
[verdachte] : Ja
[medeverdachte 1] : Rij daar heen. Ik heb een afspraak met iemand. Hij wil die reserveband effe proberen op die auto. Als het kan, dan wil hij alles pakken.
(…)
[medeverdachte 1] : Oké. Half uur sta ik daar. Dus half 2 sta ik daar, dan weet je dat.
[verdachte] : Ja is goed jong.
Vervolgens vindt er een observatie plaats en worden [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden. Verbalisanten [naam 2] en [naam 3] relateren daarover [5] :
(p.1558)Uit informatie bleek dat [medeverdachte 1] op 16 januari 2017 omstreeks 13:30 uur verdovende middelen zou ontvangen van een persoon genaamd [verdachte] .
Naar aanleiding daarvan zijn wij naar het Wok restaurant “de Lange Muur” te Brunssum gereden. Het restaurant is gelegen aan de Wijenweg 101 te Brunssum. Wij arriveerden in Brunssum op de Trichterweg omstreeks 13:30 uur.
Wij zagen op de parkeerplaats een witte bestelbus met belettering aan de zijkant van het voertuig van het bedrijf “ [naam 4] .” Wij zagen dat het voertuig stond geparkeerd met de neus van het voertuig in de richting van het wok restaurant “De lange muur”. Wij zagen dat in de bestelbus een manspersoon zat.
(p. 1559 en 1560)Omstreeks 13:42 uur, zagen wij een donkerkleurige personenauto van het merk VOLVO de parkeerplaats voor het Wok restaurant “de Lange Muur” oprijden. Wij zagen dat in de VOLVO twee personen zaten. Wij zagen vervolgens dat de donkerkleurige VOLVO in de richting van de witte bestelbus reed en naast de witte bestelbus tot stilstand kwam.
Wij zagen vervolgens dat de bijrijdersportier van de VOLVO geopend werd en dat er een manspersoon uit de VOLVO stapte. Nadat de manspersoon was uitgestapt herkenden wij dat deze manspersoon de voor ons bekende verdachte [medeverdachte 1] betrof.
Wij zagen dat [medeverdachte 1] in de richting van de witte bestelbus liep en contact maakte met de bestuurder van de witte bestelbus. Vervolgens zagen wij dat de bestuurder van de witte bestelbus uit het voertuig stapte waarna zowel de bestuurder als [medeverdachte 1] naar de achterzijde van de witte bestelbus liepen. Wij zagen dat beide personen op dat moment niets in hun handen droegen.
Wij zagen dat [medeverdachte 1] en de voor ons onbekende manspersoon achter de witte bestelbus langs naar de bijrijderszijde van de witte bestelbus liepen. Het zicht op zowel de bestuurder van de witte bestelbus als op verdachte [medeverdachte 1] werd korte tijd geblokkeerd door de bestelbus. Wij zagen enkele seconden later dat zowel [medeverdachte 1] als de bestuurder van de witte bestelbus aan de achterzijde van de bestelbus liepen. Wij zagen dat [medeverdachte 1] op dat moment een grote witte zak in zijn rechterhand droeg.
Wij vermoedden dat zich in deze zak verdovende middelen bevonden. Naar aanleiding van vorenstaande hebben wij besloten om zowel de inzittende van de donkerkleurige VOLVO, de bestuurder van de witte bestelbus en [medeverdachte 1] op de parkeerplaats aan te houden als verdachte van handel in verdovende middelen.
Ik, [naam 3] , deelde aan de bestuurder van de witte bestelbus mede dat hij was aangehouden terzake handel in verdovende middelen en dat hij niet tot antwoorden was verplicht. De bestuurder reageerde door te zeggen dat hij eerst zijn bus aan de kant wilde parkeren. Tevens hoorde ik hem zeggen: “Ik weet niks van drugs”. (…) Hij gaf op te zijn [verdachte] .
Ik, [naam 2] , riep met luide stem tegen [medeverdachte 1] dat hij moest blijven staan en dat ik van de politie was. Ik zag dat [medeverdachte 1] bleef staan en de witte grote zak niet meer in zijn handen had. Ik, [naam 2] , zag dat de witte grote zak (die de verdachte [medeverdachte 1] eerder in zijn handen hand) op de grond lag tussen [medeverdachte 1] en de VOLVO in.
Wij zagen dat er in de witte zak een doorzichtige zak zat met daarin een hoeveelheid vermoedelijke (gelijkend op) hennep. Deze zak is door ons ter plaatse in beslaggenomen.
Door de forensische opsporing zijn voornoemde inbeslaggenomen goederen onderzocht. Verbalisant [naam 5] relateert [6] :
Onderzoek verpakking 2
Ik zag een witte zak met daarin een transparante, plastic, gripzak. In de transparante, plastic, gripzak zag ik gedroogde, groenkleurige bloemtoppen, mij ambtshalve bekend als hennep. Na het openen van de transparante, plastic gripzak zag en rook ik de ambtshalve bekende geur, zijnde hennep. Ik woog de inhoud van verpakking 2 en zag dat het een netto totaal gewicht had van 1,00 kilogram. Ik onderwierp de groenkleurige bloementoppen uit verpakking 2 aan de voorlopige narcoticatest, type M.M.C. International b.v. Cannabis TEST. Ik zag dat de kristallen in de testampul reageerden en rood van kleur werden, zijnde een indicatie voor THC, de werkzame stof in hennep en hasjiesj.

Voetnoten

1.Het bevel (verlenging) opnemen van (tele)communicatie (artikel 126m sv.) en vordering verstrekking verkeersgegevens (artikel 126n sv.) d.d. 20 december 2017, p. 268 en 269.
2.Vordering verstrekking gebruikersgegevens d.d. 19 juli 2017, p. 87 en Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie d.d. 19 juli 2017, p. 89.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2018, p. 1527 en 1528.
4.Tapgesprek d.d. 16 januari 2018, p. 1557.
5.Proces-verbaal bevindingen aanleiding d.d. 17 januari 2018, p. 1558 t/m1560.
6.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 26 februari 2018, p. 1562 en 1563.