3.3Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim (feit 2 van parketnummer 03.866110.19)
De raadsman heeft aangevoerd dat het afluisteren van de telefoon van de verdachte een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv heeft opgeleverd. De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat het tappen van de telefoongesprekken van de verdachte rechtmatig is gebeurd en overweegt als volgt.
Gelet op het wettelijke systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel, staat het in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie om te bezien of aan de vereisten van artikel 126m, eerste lid Sv is voldaan. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de beantwoording van de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Uiteindelijk staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling van de zittingsrechter. De zittingsrechter kan de beslissing van de rechter-commissaris tot verlening van de machtiging slechts marginaal toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris bij de verlening van de machtiging als bedoeld in artikel 126m lid 5 Sv in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten. De machtiging is aangevraagd en verleend op grond van het proces-verbaal verdenking tegen de verdachte en dient bezien te worden in het licht van het lopende onderzoek tegen [medeverdachte 1] , waarop de redelijke verdenking kon worden gebaseerd dat er op het adres van de verdachte een hennepkwekerij aanwezig was. Gelet hierop heeft de rechter-commissaris in redelijkheid kunnen besluiten tot het verlenen van een machtiging en heeft het afluisteren van de telefoongesprekken van de verdachte rechtmatig plaatsgevonden. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, mede gelet op de omvang van de bewijsmiddelen, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
Bewijsoverweging meineed (parketnummer 03.184981.21)
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zich op 30 juni 2021 ten overstaan van de rechter-commissaris schuldig heeft gemaakt aan meineed door als getuige onder ede opzettelijk in strijd met de waarheid een verklaring af te leggen. Deze verklaring houdt in dat de verdachte de hennepplantage alleen zou hebben opgezet en onderhouden en dat niemand hem hierbij heeft geholpen en dat zijn tweede verklaring bij de KMAR niet de waarheid was. De rechtbank stelt echter vast dat de verklaring van 30 juni 2021 niet juist kan zijn, nu deze onomstotelijk wordt weersproken door de getuigenverklaring van [naam 2] bij de rechter-commissaris waaruit blijkt dat zij hennep aan het knippen was in een woning waar [medeverdachte 1] ook bij aanwezig was. Verder bevinden zich in het dossier diverse tapgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] waarin er in versluierde taal gecommuniceerd werd. Over deze gesprekken in versluierde taal werd door de verdachte bij de KMAR de concrete verklaring afgelegd dat deze gesprekken gingen over de hennepkwekerij.
De verdediging heeft aangevoerd twijfels te hebben over de wijze waarop het tweede verhoor bij de KMAR van de verdachte is verlopen en geverbaliseerd. De rechtbank is echter van oordeel dat, ondanks dat dit deel van het verhoor, anders dan de rest van het verhoor, niet in een vraag-antwoord stijl is opgenomen in het proces-verbaal, de door de verdachte afgelegde verklaring dusdanig duidelijk en concreet is dat er geen reden is om aan te nemen dat het verhoor bij de KMAR op een onjuiste wijze zou zijn verlopen. Evenmin kan de wijze van verbaliseren leiden tot de conclusie dat deze inhoudelijk onjuist is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder parketnummer 03.184981.21 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1: hennepkwekerij (van parketnummer 03.866110.19)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het medeplegen van het telen van hennep door [verdachte] aan de [adres 2] te Heerlen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft bekend dat hij hennep heeft geteeld in zijn woning. Hierover heeft hij een drietal verklaringen afgelegd, tweemaal bij de KMAR en eenmaal bij de rechter-commissaris. Zoals hierboven reeds overwogen gaat de rechtbank uit van de juistheid van de tweede door [verdachte] bij de KMAR afgelegde verklaring, inhoudende dat [medeverdachte 1] hulp bij en advies over het opzetten en onderhouden van de hennepkwekerij heeft gegeven aan [verdachte] en een bijdrage heeft geleverd aan het verzorgen en telen van de hennepplanten. Deze betrokkenheid van [medeverdachte 1] vindt tevens bevestiging in de overige bewijsmiddelen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het telen van een
grootaantal hennepplanten, nu uit het dossier blijkt dat de hennepplantage zich bevond in een ruimte van 3 bij 3 meter. Het aantal gekweekte planten volgt niet uit het dossier. De rechtbank acht de ruimte waarin de hennepkwekerij zich bevond echter niet van een dusdanige grootte dat hier een groot aantal hennepplanten geteeld kon worden.
Ten aanzien van feit 2: voorbereidingshandelingen(van parketnummer 03.866110.19)
Bij de beoordeling van het bewijs wordt door de rechtbank het volgende vooropgesteld.
In artikel 11a van de Opiumwet is strafbaar gesteld het verrichten van bepaalde handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Dat is slechts strafbaar, indien de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen, waar hij die handelingen mee pleegt, zijn bestemd tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid van de Opiumwet, strafbaar gestelde feiten. Artikel 11, derde lid van de Opiumwet ziet op het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet heeft betrekking op het telen van een grote hoeveelheid hennep. In artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit is bepaald dat een grote hoeveelheid in de zin van artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II. Aldus richt artikel 11a van de Opiumwet zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt (artikel 11, derde lid van de Opiumwet) of grootschalige teelt (artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet).
In de woning van [verdachte] zijn op 16 september 2017 goederen aangetroffen die plegen te worden gebruikt in hennepkwekerijen, zoals onder meer armaturen, aangesloten assimilatielampen, koolstoffilters, hygro-/thermometers, knipbenodigdheden en metalen ventilatoren.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake was van het voorhanden hebben van goederen voor grootschalige hennepteelt gelet op de aard en hoeveelheid van deze goederen. Het is gelet hierop volstrekt niet aannemelijk dat de voorwerpen en ruimten worden gebruikt in een kleinschalige hennepkwekerij, gericht op teelt van enkele hennepplanten voor eigen gebruik. Dat het anders zou liggen, hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] niet aannemelijk gemaakt.
Uit het bewijs blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] een hennepkwekerij exploiteerden in de woning van [verdachte] . Gelet op de aard en hoeveelheid van de aangetroffen goederen in samenhang bezien met het reeds exploiteren van een bestaande hennepkwekerij staat het naar het oordeel van de rechtbank eveneens vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] wisten dat deze goederen en ruimten bestemd waren voor grootschalige hennepteelt.
Medeplegen
De raadsman heeft betoogd dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van dit feit. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu zij uitgaat van de verklaring van [verdachte] dat hij de hennepkwekerij samen met [medeverdachte 1] exploiteerde. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] zich onder andere bezighield met de opbouw van een hennepkwekerij in de woning van [verdachte] . Bovendien had hij toegang tot de woning en had [medeverdachte 1] - volgens de eigen verklaring van [verdachte] - de beschikking over een sleutel van de woning. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij in de woning is geweest. Hierdoor staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de ruimte en aangetroffen goederen samen met [verdachte] voorhanden heeft gehad.
Partiële vrijspraak
De raadsman van [verdachte] heeft aangevoerd dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit nu een deel van de jerrycans en zakken potgrond leeg waren en van de andere voorwerpen onduidelijk is of daarin nog enige inhoud zat. Nu uit het dossier blijkt dat een deel van de aangetroffen jerrycans en zakken leeg waren en voor het overige over de inhoud niets vermeld staat, zal de rechtbank [verdachte] hiervan partieel vrijspreken. Een groot deel van de aangetroffen goederen kan echter opnieuw/meermaals gebruikt worden, zoals de aangetroffen armaturen, assimilatielampen en ventilatoren. De rechtbank zal [verdachte] daarom wel veroordelen voor het voorhanden hebben van deze goederen.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de goederen aangetroffen in het tuinhuisje/de schuur van de woning aan de [adres 2] te Heerlen en het onderdeel ‘zeven, althans een of meer jerrycan(s) groeimiddel (o.a. van het merk Cana coco en/of Hesi Fosfor)’. Uit het dossier blijkt namelijk niet of deze aangetroffen jerrycan(s) leeg of (deels) gevuld waren. Voorzover de verpakkingen leeg waren, konden deze ook niet gebruikt worden voor toekomstige kweken.
De rechtbank zal [verdachte] voorts vrijspreken voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de aangetroffen goederen in de [adres 3] in Kerkrade. Deze goederen zijn namelijk pas aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 12 maart 2018. Laatstgenoemde datum ligt dusdanig ver van de tenlastegelegde datum af, te weten 16 september 2017, dat deze datum niet meer te kwalificeren valt als
omstreeks16 september 2017.
Eendaadse samenloop
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, bij een bewezenverklaring, er sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 2. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van eendaadse samenloop tussen deze feiten. Feit 1 ziet immers op het telen en voorhanden hebben van een eerdere hennepkwekerij, terwijl feit 2 ziet op het voorhanden hebben van goederen bestemd voor een nieuwe kweek of kwekerij. Er kan alleen hierom al niet gesproken worden over een ‘samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex’ als bedoeld in artikel 55 Sr.
Ten aanzien van feit 3: diefstal van elektriciteit(van parketnummer 03.866110.19)
De rechtbank acht het derde tenlastegelegde feit eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Omdat de verdachte dit feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de KMAR op 17 september 2017;
- de aangifte van [naam 1] namens Enexis Netbeheer B.V. op 27 september 2017.
Vrijspraak ten aanzien van feit 5: opzettelijke vernieling elektriciteitswerk(van parketnummer 03.866110.19)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het vierde tenlastegelegde feit, de opzettelijke vernieling van een elektriciteitswerk. Uit het dossier volgt immers niet dat het elektriciteitswerk is vernield, beschadigd of onbruikbaar is gemaakt, maar louter dat de zegel is verbroken.