2.1.Verweerder heeft in 2005 een bouwvergunning verleend voor een deel van gebouw 1, in die zin dat door verweerder een eenlaagse houten opslagruimte met een vloeroppervlak van 35 m² is vergund en een bebouwd oppervlak van 47 m². Voor de uitbreiding van gebouw 1, bestaande uit het souterrain, de in 2021 gerealiseerde overkapping en de uitbouw van badkamer en werkkamer op de begane grond, zijn geen omgevingsvergunningen aangevraagd of verleend.
3. Verder heeft verweerder tijdens de uitgevoerde controle verder geconstateerd dat op de percelen een gebouw met overkapping is bijgebouwd (hierna: gebouw 2) dat wordt gebruikt als opslagruimte. Dit gebouw heeft een vloeroppervlak van 16 m² en een bebouwd oppervlak van 22 m², bestaande uit één bouwlaag. Verweerder heeft geconstateerd dat dit gebouw in 2021 is gerealiseerd en dat daarvoor geen omgevingsvergunning is aangevraagd of verleend.
4. De gerealiseerde uitbreidingen van gebouw 1 heeft verweerder in strijd geacht met de in 2005 verleende vergunning. Daarnaast heeft verweerder het gebruik van gebouw 1 als woning in strijd geacht met het ter plaatse geldende ‘Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte Tegelen’ (hierna: het bestemmingsplan). Over gebouw 2 heeft verweerder geconcludeerd dat daarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is aangevraagd of verleend en dat gebouw 2 in strijd is met het geldende bestemmingsplan omdat op grond daarvan ter plaatse geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd.
5. De uitbreiding van gebouw 1 en het gebruik daarvan als woning heeft verweerder op grond van deze constateringen in strijd geacht met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en onder c, van de Wabo. Ook het in 2021 gerealiseerde gebouw 2 heeft verweerder op grond van de voorgenoemde constateringen in strijd geacht met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en onder c, van de Wabo. Verder heeft verweerder het in stand laten van de illegale bebouwing op de percelen in strijd geacht met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eisers een tweetal lasten onder dwangsom opgelegd. Daarbij heeft verweerder eisers gelast om de overtredingen van artikel 2,1 eerste lid, aanhef, en onder a en c, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo vóór 1 mei 2023 blijvend te beëindigen. Verweerder heeft daarbij de volgende lasten opgelegd:
-
Last 1:
De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo en artikel 2.3a, eerste lid van de Wabo wordt beëindigd door het verwijderen (slopen) en verwijderd houden van:
de uitbouw van de opslagruimte (alwaar de badkamer is gerealiseerd) en de bij de opslagruimte (gebouw 1) geplaatste overkapping;
de opslagruimte/overkapping (gebouw 2);
alle voorzieningen, en aansluitingen daartoe, waarmee de opslagruimte (gebouw 1) is verbouwd tot een woonhuis, dat wil zegen de technische installatieruimte(ketel), keuken, badkamer en wc en alle aansluitingen daartoe.
-
Last 2:
De overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt beëindigd door het beëindigen en beëindigd houden van het gebruik van de opslagruimte (gebouw 1) als woning.
6. Verweerder heeft voor beide lasten een begunstigingstermijn gesteld tot 1 mei 2023. Voor last 1 heeft verweerder een dwangsom opgelegd van 2000 euro per week of gedeelte daarvan waarin op enig moment wordt geconstateerd dat er sprake is van een strijdige situatie. Het maximum aan te verbeuren dwangsommen heeft verweerder vastgesteld op 20.000 euro. Voor last 2 heeft verweerder een dwangsom opgelegd van 5000 euro per week of gedeelte daarvan waarin op enig moment wordt geconstateerd dat er sprake is van een strijdige situatie. Het maximum aan te verbeuren dwangsommen heeft verweerder voor last 2 vastgesteld op 50.000 euro.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de opgelegde lasten onder dwangsom ongegrond verklaard en de lasten onder dwangsom met aanpassing daarvan in stand gelaten. Verweerder heeft daarbij voor last 1 onderdeel 3 aangepast, in die zin dat de zinsnede ‘de technische installatieruimte(ketel)’ is komen te vervallen. Verder heeft verweerder de hoogte van het dwangsombedrag van last 2 aangepast en gesteld op een bedrag van 1.500 euro per week of deel daarvan dat de overtreding voortduurt tot een maximum van 15.000 euro. Voor het overige heeft verweerder de opgelegde lasten ongewijzigd in stand gelaten en heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht is overgegaan tot handhavend optreden vanwege de overtredingen van de Wabo. Ook heeft verweerder geen omstandigheden aanwezig geacht op grond waarvan vanwege gebleken onevenredigheid van handhavend optreden had moeten worden afgezien. De begunstigingstermijn heeft verweerder bij het bestreden besluit verlengd tot 1 september 2023.
8. Verweerder heeft de begunstigingstermijn voor last 1 op 10 augustus 2023 opgeschort tot een week na bekendmaking van de uitspraak op dit beroep. Daarbij heeft verweerder tevens bevestigd dat eisers het gebruik als woning van gebouw 1 hebben gestaakt, waardoor aan last 2 is voldaan.
9. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de begunstigingstermijn voor last 1 weer begint te lopen één week na bekendmaking van deze uitspraak. Verweerder heeft op zitting echter toegezegd dat de controle of aan last 1 is voldaan niet eerder zal plaatsvinden dan twee maanden na bekendmaking van deze uitspraak.
10. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren – kort samengevat – aan dat volgens hen geen sprake is van een overtreding voor gebouw 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat beide gebouwen als vergunningsvrij moeten worden aangemerkt. Over last 1 voeren eisers aan dat verweerder hen ten onrechte heeft gelast om gebouw 2 te verwijderen omdat het gebruik van gebouw 2 als opslagruimte volgens eisers past binnen het bestemmingsplan. Verweerder was daarom volgens eisers niet bevoegd om handhavend op te treden. Verder voeren eisers aan dat verweerder door handhavend op te treden in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel en dat sprake is van concreet zicht op legalisatie en bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder van handhavend optreden had moeten afzien.
11. Het bestreden besluit is onder meer gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Beluit omgevingsrecht (Bor). Op 1 januari 2024 zijn deze wettelijke regelingen ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet volgt dat het oude recht op bestuurlijke sancties van vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)