ECLI:NL:RBLIM:2024:8903

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
ROE 23/1611
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor kap van een boom naast een molen

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Groen Weert en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. Het betreft een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor de kap van een boom langs de Oude Hushoverweg in Weert. De rechtbank oordeelt dat het niet indienen van zienswijzen tegen de ontwerpvergunning niet aan eiseres kan worden tegengeworpen. De rechtbank stelt vast dat de gemeente Weert de omgevingsvergunning voor de kap van de boom heeft verleend, waarbij de kap niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiseres betoogt dat de kap onnodig is en dat de vergunningaanvraag niet aan de eisen voldoet, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder de belangen van de boom en de molen tegen elkaar heeft afgewogen en voorrang heeft gegeven aan het belang van de molen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

Stichting Groen Weert, uit Weert, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert

(gemachtigde: mr. S. Chalh en W. Mentens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Gemeente Nederweert (vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een boom langs de Oude Hushoverweg in Weert.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 23 juni 2023 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar als beroepschrift aangemerkt en op 12 juli 2023 doorgezonden aan de rechtbank.
Eiseres heeft op 8 februari 2024 nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 oktober 2024 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift met nadere stukken ingediend, waaronder een Biotooprapport van de Vereniging De Hollandse Molen van februari 2018.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 22 oktober 2024 nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De gemeente Weert heeft op 12 oktober 2022 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het kappen van een watercipres op de locatie Oude Hushoverweg, nabij nummer 30, in Weert, op het perceel kadastraal bekend als gemeente Weert, sectie C, perceelnummer 3056. De boom bevindt zich tussen de adressen Oude Hushoverweg 30 en de Eindhovenseweg 2/2a in Weert en heeft een omtrek van ca. 250 cm en diameter van ca. 80 cm. De boom staat op een afstand van ca. 30 meter van het rijksmonument de Wilhelmus Hubertusmolen.
2. Verweerder heeft voorafgaande aan de aanvraag advies ingewonnen van Groen Advies Amsterdam B.V. (Groen Advies) die een boomtaxatie heeft uitgevoerd op 13 februari 2022. Daaruit is gebleken dat de vervangingskosten voor de te kappen boom kunnen worden vastgesteld op € 7.500,-. Verder heeft verweerder advies gevraagd aan Idverde over de mogelijkheden en kosten voor herplant van de boom. Daaruit is gebleken dat het verplanten van de betreffende boom, mede vanwege de latere leeftijd, veel schade aan de boom kan toebrengen en dat teruggroei daarmee niet wordt bevorderd. Idverde heeft daarom op 20 april 2022 aan verweerder geadviseerd om de boom te vellen en om voor de geschatte waarde een groeiplaats elders in te richten op een geschikte locatie waar een grote boom of meerdere kleinere bomen kunnen worden teruggeplant. De geschatte waarde van de boom heeft Groen Advies vastgelegd in het boomtaxatierapport van 17 februari 2022, dat onderdeel uitmaakt van de ingediende aanvraag.
3. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning op 14 oktober 2022 gepubliceerd in het gemeenteblad. De ontwerp omgevingsvergunning is vervolgens op 29 maart 2023 bekend gemaakt in het gemeenteblad en met ingang van 30 maart 2023 ter inzage gelegd onder vermelding van de mogelijkheid om daartegen zienwijzen in te dienen tot en met 20 mei 2023. Eiseres heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder positief op de aanvraag beslist en een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘uitvoeren werk of werkzaamheden’ en ‘afwijken bestemmingsplan’ verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan Woongebieden 2019 (hierna: het bestemmingsplan) heeft verweerder de omgevingsvergunning met uitgebreide procedure verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo. Ter zitting is gebleken dat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet is vereist, omdat de gemeenteraad categorieën van gevallen heeft aangewezen waarin een dergelijke verklaring niet is vereist en het onderhavige geval daaronder valt.
4.1.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de kap van de boom niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de kap van de boom plaatsvindt ten behoeve van de molenbiotoop en ter compensatie van het verlies aan wind voor de molen als gevolg van de ontwikkelingen van twee appartementencomplexen aan Demeter in Weert. Mede vanwege de compensatie van de gekapte boom in de vorm van een nieuwe watercipres elders, die onderdeel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning, heeft verweerder de kap planologisch aanvaardbaar geacht. Verweerder heeft daarover een tekening met de situering van de te planten compensatieboom als bijlage bij de omgevingsvergunning gevoegd. Ook heeft verweerder aan de omgevingsvergunning de voorschriften verbonden dat
  • de boom aan de Oude Hushoverweg niet eerder gekapt mag worden dan dat de compensatieboom is geplant;
  • de compensatieboom binnen 9 maanden na de datum van het besluit wordt geplant en in stand wordt gehouden;
  • ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van broedvogels de kap van de boom aan de Oude Hushoverweg buiten het broedseizoen dient te worden uitgevoerd of een controle de aanwezigheid van een broedvogel dient uit te sluiten.
De verleende omgevingsvergunning heeft verweerder op 31 mei 2023 bekend gemaakt door publicatie in het gemeenteblad. Ten tijde van de zitting was de boom nog niet gekapt.
Standpunt eiseres
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – aan dat de kap van de boom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder voert eiseres aan dat de vergunningaanvraag niet aan de eisen voldoet vanwege een onjuiste en achterhaalde motivering en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de waarde van de boom en het belang bij behoud van de boom. Eiseres vindt dat de kap onnodig is en bestrijdt dat de kap plaatsvindt ten behoeve van de bestaande molen, omdat de betreffende molen volgens eiseres functioneel niet meer draait. Ook voert eiseres aan dat de verleende omgevingsvergunning voor de kap in strijd is met de afspraken neergelegd in het Molenconvenant en met het Bomenbeleidsplan Weert 2012. Eiseres wijst er daarbij op dat het in het Bomenbeleidsplan Weert 2012 naar het Molenconvenant wordt verwezen en dat in hoofdstuk 1 van het beleid (pag. 85) is opgenomen dat alleen nieuw aan te planten bomen binnen 500 meter van molens getoetst worden op hun invloed op de windvang van de molen.
Juridisch kader
Omgevingswet
6.Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Gelet op artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
Het bestemmingsplan
6.1.
Op grond van het bestemmingsplan ligt op de betreffende locatie de enkelbestemming ‘verkeer’ met functieaanduiding ‘groen’. Op grond van artikel 17.7.1, onder b, van het bestemmingsplan is het verboden op de voor 'verkeer' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag werken en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'groen' die bestaan uit het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen.
6.2.
Op grond van artikel 17.7.3 van het bestemmingsplan zijn werken als bedoeld in 17.7.1 onder b slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:
een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
het waterbeheer, indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de evenwichtige opbouw van speeltoestellen in het gebied niet wezenlijk wordt aangetast.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
6.3.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo – voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.4.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
6.5.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met (1) een goede ruimtelijke ordening en (2) in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Beoordeling
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, omdat de eiseres eerder geen zienswijzen heeft ingediend tegen het ter inzage gelegde ontwerpbesluit zodat geen beroep openstaat. Verweerder verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat niet is gebleken dat eiseres redelijkerwijs niet verweten zou kunnen worden dat zij geen zienswijzen heeft ingediend en verzoekt de rechtbank daarom om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.
De rechtbank ziet in het standpunt van verweerder geen aanleiding om het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat eiseres belanghebbende is, wat verweerder ook niet heeft betwist. De Afdeling heeft in de door verweerder aangehaalde uitspraak geoordeeld dat in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb niet mag worden tegengeworpen aan belanghebbenden (overweging 4.8). De vraag of eiseres als belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt van het niet indienen van zienwijzen, is in dit geval dus niet aan de orde.
Op welke vergunningaanvraag is beslist?
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen naar de reeds gerealiseerde bebouwing aan de Demeter. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat dit betrekking heeft op de (achtergrond van de) huidige kapaanvraag van 12 oktober 2022. Anders dan eiseres heeft betoogd, ziet de rechtbank geen grond om aan te nemen dat het bestreden besluit op onjuiste gegevens of een achterhaalde motivering zou zijn gebaseerd, zoals door eiseres aangevoerd. Dat al eerder voor het kappen van de watercipres een aanvraag was ingediend, doet daar niet aan af. Verweerder heeft de aanvraag van 12 oktober 2022 bij het bestreden besluit beoordeeld en heeft daar positief op beslist. Dat eiseres verweerder niet volgt in de gegeven motivering, maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig zou zijn. In het navolgde beoordeelt de rechtbank of verweerder de kap in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten.
Is de kap in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
9. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid betreft die de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder tot zijn besluit mocht komen.
9.1.
De rechtbank neemt bij het belang van de boom in aanmerking dat de kap niet in strijd is met het Bomenbeleidsplan Weert 2012. Uit dat beleid volgt namelijk niet - en eiseres heeft evenmin onderbouwd - dat de boom op grond daarvan geheel niet zou mogen worden gekapt. Ten aanzien van de waarde van de boom neemt de rechtbank in aanmerking dat de boom niet beeldbepalend is en niet in het bomenregister is opgenomen. Ook betreft het geen monumentale boom, omdat de boom 52 jaar oud is en niet 80 jaar of ouder zoals in het Bomenbeleidsplan Weert 2012 als voorwaarde is vermeld. Anders dan verweerder meent is in het rapport van de boomtaxatie van Groen Advies vermeld dat de levensverwachting van de boom niet lager maar hoger dan 25 jaar is. In het rapport is echter ook vermeld dat de boom gebreken vertoont, omdat er dood hout in de kroon is en de stamvoet licht beschadigd is. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het advies van Idverde aan verweerder is gebleken dat verplaatsing van de boom geen reële optie is vanwege de hoge leeftijd van de boom en de schade die als gevolg van verplaatsing aan de boom kan worden toegebracht.
9.2.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van het belang van de molen in aanmerking dat het geen werkende molen betreft, nu ter zitting is gebleken dat de molen niet van mechaniek is voorzien en maar een paar keer per jaar draait, alleen voor recreatie. In de molen is namelijk beneden een restaurant gevestigd en bovenin een woning. Anderzijds neemt de rechtbank in aanmerking dat de molen een rijksmonument is en dat ter zitting is gebleken dat het voor instandhouding van het rijksmonument nodig is dat de molen geregeld draait. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de boom wind wegneemt voor de molen en dat het kappen van de boom leidt tot minder beperking van de windvang voor de molen. Daarnaast blijkt uit het door verweerder ingediende Biotooprapport van februari 2018 dat winst voor de molen vooral op korte afstand is te bereiken en dat ten behoeve van de molen maatregelen nodig zijn naar aanleiding van nieuwe bebouwing die tot achteruitgang van de windvang heeft geleid. De kap van de boom op korte afstand van de molen is een maatregel die een positief effect heeft op de windvang.
9.3.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden om aan te nemen dat verweerder, mede gelet op de voorgeschreven compensatieboom, de kap had moeten aanmerken als in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft de belangen van de boom en van de molen tegen elkaar afgewogen en voorrang gegeven aan het belang van de molen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder dat niet mocht doen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.