ECLI:NL:RBLIM:2024:8891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
NL23.28666
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvraag van een statushouder uit Italië met medische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met een V-nummer, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 6 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard, met de beslissing dat de eiser zich onmiddellijk naar Italië moest begeven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen, die op 9 april 2024 zijn toegewezen. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Minister een BMA-advies had moeten opvragen, wat niet was gebeurd. Na het verkrijgen van het BMA-advies op 20 juni 2024, heeft de Minister op 9 juli 2024 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft vervolgens op 17 oktober 2024 medegedeeld dat zij voldoende voorgelicht was om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn zou ontstaan bij terugkeer naar Italië. Eiser heeft betoogd dat het BMA-advies niet zorgvuldig was, maar de rechtbank heeft dit niet gevolgd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, met de conclusie dat de Minister niet in strijd heeft gehandeld met de relevante wetgeving en dat de terugkeer naar Italië niet in strijd is met de mensenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28666

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser

(gemachtigde: mr. S.M.L.L. Bijloos),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder,
(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij beslist dat eiser zich onmiddellijk dient te begeven naar het grondgebied van Italië.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer NL23.28667).
Ook heeft eiser verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer NL23.32237), hangende het bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2024 waarin verweerder de aanvraag van verzoeker op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met beide verzoeken om voorlopige voorziening, op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de tolk en de gemachtigde van verweerder. Ook waren hierbij aanwezig de zus en de broer van eiser.
Beide verzoeken om een voorlopige voorziening zijn toegewezen op 9 april 2024 [2] en de rechtbank heeft bepaald dat eiser niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep respectievelijk het bezwaar.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft op 9 april 2024 een tussenuitspraak [3] gedaan, waarin zij verweerder in de gelegenheid heeft gesteld om het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen door een advies van Bureau Medische Advisering (BMA-advies) op te vragen.
Verweerder heeft op 23 april 2024 aan de rechtbank bericht dat hij van deze gelegenheid gebruik wenst te maken. Op 9 juli 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Eiser heeft hier op 7 oktober 2024 schriftelijk op gereageerd. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richt het beroep zich tevens tegen het aanvullende besluit.
De rechtbank heeft partijen op 17 oktober 2024 medegedeeld dat zij zich voldoende voorgelicht acht om uitspraak te kunnen doen en een nadere behandeling ter zitting achterwege zal worden gelaten tenzij partijen aangeven wederom mondeling te willen worden gehoord. Omdat partijen daarna niet kenbaar hebben gemaakt een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 4 november 2024 en aangegeven schriftelijk uitspraak te zullen doen.

Overwegingen

1. Voor een beschrijving van de feiten en de eerder ingenomen standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder, gelet op de namens eiser ingebrachte informatie in combinatie met de tekst van het informatiebericht 2021/56 ‘asielverzoeken van bijzonder kwetsbare statushouders’ (het informatiebericht), in de onderhavige procedure aanleiding had moeten zien om een BMA-advies op te vragen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie kunnen komen dat eiser niet kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het Ibrahim-arrest. [4] De rechtbank heeft vervolgens verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen met toepassing van artikel 8:51a van de Awb. Daarvoor moest verweerder alsnog een BMA-advies opvragen en dit kenbaar bij zijn besluitvorming betrekken. Dat kon met een aanvullende motivering of met een nieuw besluit, na of gelijktijdig onder intrekking van het bestreden besluit.
3. Bij brief van 23 april 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen. Op 20 juni 2024 heeft het BMA een advies uitgebracht en op 9 juli 2024 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen.
Inhoud BMA-advies
4. In het BMA advies van 20 juni 2024, opgemaakt door mw. drs. A.C. Quintus, arts Bureau Medische Advisering, is onder meer het volgende opgenomen:
“Om de vraagstelling in uw nota te beantwoorden heb ik gebruik gemaakt van de door u meegezonden stukken en, voor zover van toepassing, de medische stukken die door de vreemdeling zijn opgevraagd bij zijn of haar behandelaar(s). Het gaat daarbij om de volgende documenten:
1. Het formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ ten behoeve van M. Rozestraten, huisarts GZA Echt, d.d. 30 april 2024.
Betrokkene heeft zijn of haar medisch behandelaar(s) door middel van een toestemmingsverklaring gemachtigd om aan mij medische informatie te verstrekken.
Ik heb vervolgens informatie opgevraagd bij en ontvangen van:
2. M. Rozestraten, huisarts GZA Echt, d.d. 13 mei 2024.
Op basis van de medische informatie die door de behandelaars over de toegepaste therapie is verstrekt, ben ik van oordeel dat het niet noodzakelijk is om betrokkene op te roepen voor een spreekuuronderzoek, of om nader specialistisch onderzoek te laten verrichten.
[…]
Naar aanleiding van uw nota heb ik de door u gestelde vragen op de volgende wijze beantwoord:
Kennis werd genomen van het dossier en de eerder beschikbaar gestelde medische informatie.
Over betrokkene werd eerder medisch advies uitgebracht d.d. 4 oktober 2023. Uit de beschikbare medische informatie valt op te maken dat de medische situatie van betrokkene thans wat gestabiliseerd is; hij is niet meer onder structurele behandeling van een psycholoog of psychiater.
De reisvoorwaarden zoals omschreven in het voorgaande medisch advies blijven van kracht.
[…]
1b. […] Kunt u hierbij een samenvatting geven van de meest belangrijke klachten en/of
diagnostiek?
Uit de beschikbare medische informatie komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is van angstklachten. Dit is vooral gerelateerd aan angst voor uitzetting. Daarnaast is in het verleden de diagnose PTSS gesteld, waarbij er sprake is van slecht slapen, nachtmerries en suïcidale gedachten t.g.v. het horen van stemmen. De suïcidale gedachten nemen toe wanneer betrokkene afspraken heeft rondom zijn verblijfsprocedure. Er heeft voor zover bekend in Nederland geen tentamen suïcide plaatsgevonden, noch een gedwongen opname of psychotische ontregeling.
Uit de meest recente medische informatie verkregen van de huisarts komt naar voren dat betrokkene nog altijd last heeft van vermijdingsgedrag, zoals in openbare ruimten komen. Er is door de huisarts geen melding gemaakt van psychische ontregeling sinds augustus 2023.
2a. Staat betrokkene voor de onder 1b. genoemde klachten onder actieve medische behandeling of wordt medische behandeling binnenkort gestart?
Ja, betrokkene staat onder medische behandeling.
2b. Zo ja, wat is de aard van deze behandeling, door wie wordt deze behandeling gegeven en is de behandeling van tijdelijke of van blijvende aard?
Therapie:
Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat betrokkene in het verleden onder behandeling heeft gestaan van GGZ-instellingen: in 2023 werd betrokkene op vrijwillige basis opgenomen bij CTP Veldzicht (NB in de meest recente huisartsenbrief wordt april 2024 genoemd als opnamedatum; gezien de tijdlijn omschrijving wordt echter naar alle waarschijnlijkheid 2023 bedoeld), waarna behandeling poliklinisch werd voortgezet door MetGGZ. In juli 2023 werd geconstateerd dat betrokkene getraumatiseerd is en veel angsten heeft, waarbij hij overbelast raakt wanneer hij het AZC moet verlaten voor afspraken bij IND; er werd afgezien van traumatherapie vanwege de stress die betrokkene op dat moment ervoer vanwege de verblijfsprocedure.
Aansluitend kwam betrokkene onder behandeling van de POH-GGZ (praktijkondersteuner huisarts). Er vindt thans geen structurele behandeling meer plaats door de POH-GGZ: bij het laatste contact d.d. 9-4-2024 werd afgesproken dat betrokkene zich zelf mag
melden wanneer hij een nieuwe afspraak wenst.
Betrokken wordt nog wel medicamenteus behandeld.
Medicatie:
Olanzapine (antipsychoticum; hier voorgeschreven vanwege het horen van stemmen bij PTSS, dosering werd langzaam afgebouwd van 15mg naar thans 5mg, dit is een lage dosering)
Sertraline (antidepressivum: hier voorgeschreven vanwege angststoornis / PTSS)
Oxazepam (angst dempend middel)
2c.Voor zover de behandeling van tijdelijke aard is, kunt u op basis van de huidige medische inzichten aangeven wanneer de behandeling zal zijn afgerond?
Over de verwachte duur van de behandeling kan geen uitspraak gedaan worden. Er is weinig verbetering te verwachten vanwege de onzekere situatie waarin betrokkene verkeert en die een belangrijke instandhoudende factor vormt.

3. Kunt u aangeven wat in de huidige situatie de te verwachten medische gevolgen zullen zijn bij uitblijven van de onder 2b. genoemde behandeling?

Bij uitblijven van de medicamenteuze behandeling is de verwachting dat de klachten van PTSS zullen aanhouden en mogelijk zullen toenemen. Hierbij kan dan ook het waarnemen van stemmen die hem tot suïcidaliteit aanzetten, toenemen. Overigens werd in het verleden door de GGZ-behandelaar aangegeven dat dit laatste ook vooral uitgelokt wordt door ontregelende factoren welke gerelateerd zijn aan de verblijfsprocedure.

4. Zal, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de onder 2b. genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden?

Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik geen medische noodsituatie binnen deze termijn.
Er is weliswaar sprake van een angstige getraumatiseerde patiënt die zich in het verleden suïcidaal heeft geuit, echter wordt door de verschillende GGZ-behandelaren aangegeven dat psychische nood bij betrokkene vooral ontstaat wanneer het zijn eigen belangen betreft en bij luxerende momenten in het kader van zijn verblijfsprocedure. Er is bij betrokkene een grote angst voor uitzetting aanwezig, welke -los van het continueren of uitblijven van behandeling- kan resulteren in toename van gedachten aan suïcide of zelfbeschadigend gedrag.
5a. Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen?
Nee, tenzij betrokkene fysiek kan worden overgedragen.
5b. Als reisvoorwaarden nodig zijn, kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis noodzakelijk zijn
- vooraf,
- tijdens,
- direct na de reis.
Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, namelijk:
Voor de reis: gezien de angst voor uitzetting, waarbij de verwachting is dat betrokkene zich bij slecht nieuws mogelijk opnieuw suïcidaal zal uiten, is de aanbeveling dat psychologische
ondersteuning beschikbaar is bij het ontvangen van nieuws rondom een eventuele uitzetting.
Tijdens de reis: vanwege de angst voor uitzetting welke zich mogelijk in suïcidale uitingen danwel zelfbeschadigend gedrag kan uiten, dient betrokkene tijdens de reis begeleid te worden door een psychiatrisch verpleegkundige.
Direct na de reis: fysieke overdracht aan een psychiater welke direct na de reis zich een beeld kan vormen hoe betrokkene de reis doorstaan heeft en een inschatting van de aanwezigheid van eventuele suïcidaliteit kan maken.
Aanbevolen wordt dat betrokkene een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt (zoals bijvoorbeeld een ingevuld Europees Medisch Paspoort). Ook wordt aanbevolen om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
[…]
5d. Als het antwoord op vraag 5a. “nee” is, kunt u aangeven hoelang betrokkene niet in staat kan worden geacht te reizen met voornoemde vervoersmiddelen?
Betrokkene kan reizen wanneer aan de voorwaarden zoals omschreven bij vraag 5b. voldaan is.”
Standpunt verweerder
5. In het aanvullende besluit van 9 juli 2024 overweegt verweerder dat, zoals blijkt uit het BMA advies, er bij terugkeer op korte termijn geen medische noodsituatie zal ontstaan . Eiser wordt, onder bepaalde voorwaarden, in staat geacht om te reizen. Dat er bij eiser sprake is van enkele medische problematiek wordt niet ontkend. Indien eiser in de lidstaat waar hem internationale bescherming is verleend, geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar eiser wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, dan leidt dit volgens verweerder op zichzelf niet tot de conclusie dat er een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) is. Verweerder blijft bij het eerder ingenomen standpunt dat uit eisers dossier niet blijkt dat hij door zijn medische problematiek bij terugkeer naar Italië buiten zijn eigen wil en keuze om, terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Uit de medische stukken en het medisch advies blijkt niet dat deze situatie zich zal voordoen wanneer eiser eventueel terugkeert naar Italië. Hierbij is volgens verweerder van belang dat uit de tussenuitspraak (r.o 9), blijkt dat nog altijd mag worden uitgegaan van hetinterstatelijk vertrouwensbeginsel van Italië en dat er om die reden ook mag uitgegaan worden van vreemdelingen met medische problematiek zoals eiser, aan wie in Italië internationale bescherming is verleend, daar de noodzakelijke medische zorg zal krijgen. Bovendien blijkt nog altijd niet uit documentatie dat deze noodzakelijke medische zorg beperkt of niet aanwezig is. Volgens verweerder zal een eventuele terugkeer naar Italië niet in strijd zijn met van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM.
Standpunt eiser
6. Eiser voert in zijn schriftelijke reactie van 7 oktober 2024 aan dat het BMA advies niet kan worden betrokken bij de besluitvorming, aangezien het niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser is het BMA uitgegaan van een onvolledig medisch dossier, door zich enkel te baseren op de brief van de huisarts van 13 mei 2024 en eiser niet op te roepen voor een onderzoek. Dit volgt ook uit de opmerking dat de medische situatie is gestabiliseerd en dat eiser niet meer onder structurele behandeling van een psycholoog of psychiater staat, aangezien uit het medisch dossier van 12 september 2024 dat eiser heeft overgelegd blijkt dat het al geruime tijd niet goed gaat met eiser en dat de afspraken met POH GGZ gewoon doorlopen, anders dan de huisarts heeft medegedeeld. Bovendien is in het medisch dossier expliciet genoteerd op 6 juni 2024 dat er geen brief is van MetGGZ dat de behandeling is afgesloten. De klachten zoals die zijn samengevat in het BMA advies stroken niet met de huidige medische situatie waarin eiser verkeert. Bovendien is het BMA-advies gebaseerd op een verslag dat is opgesteld na een opname in Veldzicht van ruim een jaar geleden. Eiser betwist dat hij enkel stress ervaart als hij afspraken heeft omtrent zijn verblijfsprocedure. Eiser stelt dat sprake is van een groot gebrek aan zelfredzaamheid, omdat hij constant wordt opgevolgd vanwege gevaar voor suïcide en omdat hij de medicatie die hij moet nemen, niet inneemt. Eiser voert verder aan dat uit het medisch dossier blijkt dat hij afhankelijk is van zijn zus. Eiser betwist de conclusie van het BMA dat een medische noodsituatie niet verwacht wordt binnen drie tot zes maanden. Verder voert eiser aan dat, nu het BMA reizen voor eiser mogelijk acht onder de voorwaarde dat er een fysieke overdracht is geregeld, verweerder moet aangeven welke garanties van Italië hij heeft. Eiser blijft bij zijn standpunt dat hij een bijzonder kwetsbaar persoon is die bij terugkeer naar Italië zal terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften. Dit zal leiden tot negatieve gevolgen voor zijn fysieke en mentale gezondheid en hem in een toestand van achterstelling zal brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Dit ligt niet aan eiser maar aan de Italiaanse autoriteiten, nu al eerder is gebleken dat de behandeling slechts tijdelijk wordt geboden, hetgeen eiser zelf heeft ondervonden. Eiser heeft immers een periode opvang en hulp gekregen, maar dit is gestopt ondanks zijn expliciete hulpvraag.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank blijft bij al hetgeen zij in de eerdergenoemde tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Hieronder wordt beoordeeld of verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld in het aanvullende besluit.
9. De rechtbank constateert dat er door het BMA een advies is uitgebracht en dat verweerder naar aanleiding van dit advies een aanvullend besluit heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit BMA advies ook kenbaar bij zijn besluitvorming betrokken. In zoverre heeft verweerder het door de rechtbank geconstateerde gebrek hersteld. Het punt van geschil nu is echter of aan dit BMA advies zodanige gebreken kleven dat het niet zorgvuldig is om dit advies bij besluitvorming te betrekken.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een advies van het BMA een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Als dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, dan mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het is aan eiser om die punten naar voren te brengen. In dit kader overweegt de rechtbank als volgt.
11. In navolging van de tussenuitspraak en in voorbereiding op het BMA-advies, heeft verweerder het formulier ‘Toestemming medische gegevens’ aan eiser gestuurd. Met dit formulier heeft eiser toestemming aan verweerder gegeven om medische informatie op te vragen bij M. Rozestraten, huisarts GZA Echt. Vervolgens heeft verweerder per brief medische informatie bij de huisarts opgevraagd. In deze brief is gericht gevraagd naar een beschrijving van de somatische problematiek alsook van de eventueel psychiatrische klachten van eiser. Tevens zijn er een aantal specifieke vragen hierover gesteld. De huisarts heeft deze vragen schriftelijk beantwoord. Ook heeft de huisarts kenbaar gemaakt dat er door een overgang van het systeem geen toegang meer is tot alle specialistenbrieven en dat deze brieven desgewenst direct bij de betrokken zorgverleners opgevraagd moeten worden.
12. De rechtbank overweegt vervolgens dat uit het BMA advies volgt dat het BMA aan de hand van de hiervoor genoemde toestemming van eiser, medische informatie heeft opgevraagd bij de door eiser genoemde huisarts. Hierop is door de huisarts per brief met datum 13 mei 2024 gereageerd. De informatie die door de huisarts is verstrekt, is door het BMA als grondslag voor het BMA-advies gebruikt.
13. Anders dan door eiser is aangevoerd, is de totstandkoming van het BMA-advies naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig omdat het BMA zich enkel op de door de huisarts verstrekte informatie heeft gebaseerd. In dit kader overweegt de rechtbank dat eiser in zijn toestemmingsverklaring enkel toestemming heeft gegeven om medische informatie op te vragen bij zijn huisarts. Hij heeft verder geen gegevens van andere artsen en/of andersoortige behandelaar(s) ingevuld, hetgeen betekent dat eiser geen toestemming heeft verleend om informatie op te vragen bij andere zorgverleners dan de huisarts. Feitelijk was BMA dus enkel gemachtigd om informatie bij de huisarts op te vragen. Indien en voor zover er volgens eiser ook nog informatie bij andere medisch specialisten had moeten worden opgevraagd, dan had het op de weg van eiser gelegen om dit tijdig bij verweerder aan te geven én om hier toestemming voor te geven. De rechtbank weegt hierbij mee dat het betreffende formulier dat aan eiser is verstrekt ook de ruimte biedt om de namen van meerdere artsen in te vullen. De informatie die de huisarts heeft verstrekt geeft evenmin aanleiding voor nader specialistisch onderzoek of voor het oproepen van eiser voor een spreekuuronderzoek. De rechtbank volgt eiser daarin niet.
14. De rechtbank overweegt verder dat, nu eiser pas in de reactie op het aanvullend besluit zijn recente medisch dossier heeft overgelegd, verweerder deze stukken redelijkerwijs niet bij de besluitvorming had kunnen betrekken.
15. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de inhoud van het BMA advies overzichtelijk en concludent is en dat verweerder redelijkerwijs had mogen afgaan op de conclusies van uit dit BMA advies, namelijk dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan op korte termijn bij een terugkeer naar Italië en dat eiser, hoewel onder voorwaarden, in staat wordt geacht te reizen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daarom op het standpunt heeft mogen stellen dat uit eisers dossier niet blijkt dat hij door zijn medische problematiek buiten zijn eigen wil en keuze om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiele deprivatie zoals bedoeld in het arrest Ibrahim. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat ten aanzien van Italië nog altijd mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat er om die reden ook mag worden uitgegaan dat vreemdelingen met medische problematiek en aan wie in Italië internationale bescherming is verleend, zoals eiser, daar de noodzakelijke medische zorg zullen krijgen. De stelling van eiser dat hij in Italië geen opvang en hulp zal krijgen of slechts tijdelijk ondanks zijn expliciete hulpvraag, volgt de rechtbank niet nu verder niet is onderbouwd dat eiser niet opnieuw opvang en hulp zal krijgen. Verweerder was dan ook niet gehouden om garanties te vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat, ook in het geval van eiser, een eventuele terugkeer naar Italië niet in strijd zijn met van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De beroepsgrond dat eiser bijzonder kwetsbaar is, slaagt dan ook niet.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W.M. Heyman, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 02 december 2024.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.ECLI:NL:RBLIM:2024:1729 en ECLI:NL:RBLIM:2024:1731, beiden niet gepubliceerd.
3.ECLI:NL:RBLIM:2024:1730, niet gepubliceerd.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.