ECLI:NL:RBLIM:2024:8580

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11159234 \ CV EXPL 24-3008
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een lening in het kader van een affectieve relatie

In deze zaak vordert de eisende partij, aangeduid als 'de vrouw', van de gedaagde partij, 'de man', betaling van een bedrag van € 2.450,00, dat zij stelt te hebben geleend voor de aanschaf van een auto. De vrouw heeft tijdens hun relatie op 6 mei 2023 een auto gekocht voor € 3.500,00 en heeft van de man drie betalingen van elk € 350,00 ontvangen, met de omschrijving 'Betaling auto'. Na het versturen van een ingebrekestelling en een sommatiebrief heeft de man nagelaten het resterende bedrag te betalen. De vrouw stelt dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten, terwijl de man betwist dat het een lening betreft en stelt dat hij recht heeft op verrekening van kosten die hij voor de vrouw heeft gemaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de man erkent dat de vrouw het aankoopbedrag voor de auto heeft betaald, maar hij betwist de lening. De rechter oordeelt dat de man niet kan volstaan met een blote ontkenning van de afspraken en dat hij niet zonder meer kan terugkomen op zijn eerdere toezeggingen. De kantonrechter wijst de vordering van de vrouw toe, omdat de man tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst van geldlening. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de overgelegde brieven niet voldoen aan de wettelijke vereisten. De man wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 20 november 2024 door de kantonrechter R.H.J. Otto en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11159234 \ CV EXPL 24-3008
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: eisende partij,
gemachtigde: mr. R.P.H.W. Haas,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna respectievelijk (ook) ‘de vrouw’ (eisende partij) en ‘de man’ (gedaagde partij) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 juni 2024 met producties 1 tot en met 9
- de schriftelijke weergave van het antwoord en de conclusie van antwoord met ongenummerde producties
- de conclusie van repliek met producties 10 en 11
- de conclusie van dupliek (door gedaagde partij overgelegd als conclusie van antwoord en door de kantonrechter aangeduid als conclusie van dupliek).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad met elkaar en deze relatie is inmiddels geëindigd.
2.2.
Eisende partij heeft tijdens deze relatie op 6 mei 2023 een auto gekocht voor een bedrag van € 3.500,00. Eisende partij heeft drie betalingen van ieder € 350,00 ontvangen van gedaagde partij met de omschrijving “Betaling auto”. Deze betalingen zijn ontvangen op 8 mei 2023, 8 juni 2023 en op 10 augustus 2023. Eisende partij heeft op 27 november 2023 een ingebrekestelling gestuurd aan gedaagde partij met het verzoek om een bedrag van € 2.450,00 binnen 14 dagen aan eisende partij over te maken. Eisende partij heeft tevens op 21 maart 2024 een sommatiebrief gestuurd aan gedaagde partij. Gedaagde partij is niet overgegaan tot betaling.
2.3.
Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert gedaagde bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van:
  • € 2.450,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2023, althans vanaf 27 maart 2024, tot de dag van volledige betaling;
  • € 444,68 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van volledige betaling;
  • de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis, alsmede de nakosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw stelt een bedrag van € 3.500,00 aan de man te hebben geleend in verband met de aanschaf van een auto. De man heeft daarop drie maal per bank een bedrag van € 350,00 betaald met de vermelding ‘Betaling auto’. De vrouw verwijst verder naar de door haar overgelegde Whatsapp-berichten, waarin de man belooft de afspraken met betrekking tot de betaling van de auto te zullen nakomen. De vrouw heeft na 10 augustus 2024 geen betalingen meer ontvangen, terwijl de man dan nog € 2.450,00 dient te voldoen. Op grond van het voorgaande vordert de vrouw betaling van het nog openstaande bedrag.
4.2.
De man erkent in zijn reactie wel dat de vrouw het aankoopbedrag voor de auto heeft betaald, maar betwist dat het een lening zou betreffen. De auto was voor beiden aangeschaft, zoals ook hij – zo begrijpt de kantonrechter – verschillende uitgaven voor beiden heeft gedaan. De toezeggingen via Whatsapp, inhoudende dat hij de auto ging terugbetalen, zou hij uit emotie hebben gedaan in een poging de relatie te herstellen. De man wil dan ook terugkomen op die toezeggingen.
4.3.
Nu de man erkent dat de vrouw voor de aanschaf van een auto een bedrag van € 3.500,00 heeft betaald en uit de stukken naar voren komt dat de man deze auto in bezit houdt, volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de daarop door de man gedane termijnbetalingen (met vermelding ‘omschrijving auto’) én de latere toezeggingen per WhatsApp verder af te betalen onmiskenbaar dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten (in de zin van de art. 7:129 e.v.).
Nu de man verder niet rept over de reeds door hem gedane betalingen, kan de man niet volstaan met een ‘blote ontkenning’ van de door de vrouw gesteld afspraak. Ook kan de man niet zonder meer terugkomen op zijn eerdere toezeggingen.
4.4.
De man stelt daarnaast dat hij het gevorderde bedrag niet verschuldigd is aangezien hij juist degene is die geld dient te krijgen van eisende partij. De man zou van mei tot en met november 2023 alle vaste lasten hebben betaald. Dit betreft een totaalbedrag van € 4.523,04, waarbij de man ter onderbouwing rekeningafschriften heeft overgelegd. De man stelt dat hij daarnaast ook nog € 1.128,00 aan huurtoeslag misloopt, omdat de vrouw bij hem heeft ingewoond. Het totaalbedrag aan betaalde vaste lasten en misgelopen huurtoeslag bedraagt dan € 5.651,04‬. De helft van dit bedrag (te weten € 2.8325,52) wil de man verrekenen met de vordering van de vrouw van € 2.450,00, waardoor eisende partij volgens gedaagde partij € 375,52 aan hem verschuldigd is. Overigens heeft de man daartoe geen reconventionele vordering ingesteld.
4.5.
De vrouw voert daar tegen aan dat partijen nooit hebben afgesproken dat de vrouw de helft van de vaste lasten zou moeten voldoen. De man nam deze kosten voor zijn rekening en de vrouw betaalde onder andere de boodschappen en uitjes. Daarover zijn geen verdere afspraken gemaakt in een samenlevingsovereenkomst of anderszins.
4.6.
Het verweer van de man wordt door de kantonrechter aangemerkt als een beroep op verrekening (art. 6:127 e.v. BW). Verrekening is alleen dan aan de orde , indien de gegrondheid van dit verweer op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is (art. 6:136 BW). Dat is hier bepaald niet het geval. Niet alleen betwist de vrouw gemotiveerd dat hierover afspraken zijn gemaakt, doch bovendien ontbreekt ook een afdoende onderbouwing van de door de man gestelde afspraken. Dit betekent dat kantonrechter de hoofdvordering van de vrouw zal toewijzen nu de man tekortgeschoten is in de nakoming van de tussen partijen bestaande overeenkomst van geldlening.
4.7.
De vrouw vordert verder vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 444,68. De kantonrechter wijst dit af nu door de vrouw overgelegde brieven (producties 6 en 7 bij dagvaarding) niet voldoen aan het in artikel 6:96 lid 6 BW opgenomen vereiste.
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over € 2.450,00 wordt toegewezen vanaf de dag der dagvaarding (4 juni 2024), nu de vrouw niet stelt dat er een bepaald tijdstip voor terugbetaling is afgesproken en de man eerst zes weken na een mededeling van de vrouw in verzuim raakt (ex art. 7:129e BW). De vrouw heeft een dergelijke datum niet aangegeven.
4.9.
De man wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de vrouw worden begroot op:
- kosten exploot € 136,72
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 × tarief € 204,00)
- nakosten
102,00
Totaal
‭733,72‬‬‬‬
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna in het dictum bepaalde termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een bedrag van € 2.450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, met ingang van 4 juni 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten van € ‭733,72‬, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, ‬‬‬‬‬
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
SH