ECLI:NL:RBLIM:2024:8577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11101513 \ CV EXPL 24-2407
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling inboedel en schadevergoeding na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Kantonrechter in Maastricht is behandeld, vorderen de man en zijn dochter de vrouw om over te gaan tot feitelijke verdeling van de inboedelzaken na hun echtscheiding. De man en de vrouw zijn gehuwd geweest en hebben een dochter. Na de echtscheiding, die op 3 augustus 2022 is ingeschreven, hebben partijen een convenant afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van de inboedel. De vrouw heeft de woning op 4 mei 2023 verlaten en deze is op 24 januari 2024 verkocht. De man en de dochter stellen dat de vrouw in gebreke is gebleven bij de verdeling van de inboedel en eisen schadevergoeding. De vrouw betwist de vorderingen en stelt dat zij de inboedel heeft verdeeld conform het convenant.

De Kantonrechter oordeelt dat de man niet heeft aangetoond dat er nog geen verdeling heeft plaatsgevonden en dat zijn vorderingen niet voldoende zijn onderbouwd. De vorderingen van de dochter worden eveneens afgewezen omdat zij niet heeft aangetoond dat de gevorderde spullen haar eigendom zijn. In reconventie vordert de vrouw betaling van de man voor de door haar betaalde vaste lasten van de echtelijke woning, maar ook deze vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan bewijs. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11101513 \ CV EXPL 24-2407
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man
2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2],
te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de dochter
eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
gemachtigde: mr. E.G.W. Hendriks,
tegen
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. I.P. Sigmond.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. De dochter is één van hun kinderen. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Op 3 augustus 2022 is de echtscheiding ingeschreven. De man had al omstreeks maart 2021 de echtelijke woning verlaten. Partijen hebben een echtscheidingsconvenant afgesloten. Daarin is onder andere afgesproken dat de echtelijke woning zou worden verkocht zodra de vrouw nieuwe woonruimte had gevonden en dat de man tot aan het moment van levering van de woning alle vaste lasten – dus de eigenaars- en gebruikerslasten – met betrekking tot de woning voor zijn rekening zou nemen. Ook is in het convenant afgesproken dat de man en de vrouw de inboedelzaken van de echtelijke woning in onderling overleg zouden verdelen.
2.2.
De vrouw heeft op 4 mei 2023 de woning verlaten en de sleutels aan de verkoopmakelaar overgedragen. De woning is vervolgens verkocht en op 24 januari 2024 geleverd.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man en de dochter vorderen om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis met de man over te gaan tot feitelijke verdeling van de inboedelzaken, alsook onder verbeurte van een dwangsom ad € 500,00 per dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen met een maximum van
€ 10.000,00;
de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag aan vervangende schadevergoeding van € 10.000,00 te betalen, althans een in nadere goede justitie te bepalen schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, wanneer de vrouw nagelaten heeft om binnen 22 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis met de man over te gaan tot verdeling en feitelijke afgifte over te gaan van de helft van de aan hem toekomende inboedelzaken;
de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de dochter de aan haar toekomende zaken, zoals hiervoor gespecificeerd conform bijgaande productie met aanvullend haar diploma’s van haar Middelbare school, propedeuse en bachelorsdiploma volledig en in goede staat af te geven onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat de vrouw in gebreke blijft aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen met een maximum van € 5.000,00;
de vrouw te veroordelen aan de dochter een bedrag terzake vervangende schadevergoeding ad € 5.000,00 althans een in goede justitie te bepalen schadevergoeding, te voldoen wanneer de vrouw nalaat om binnen 22 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de dochter de aan haar toekomende zake in goede staat te overhandigen.
3.2.
Ook willen de man en de dochter dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.3.
De man en de dochter stellen zich op het standpunt dat de vrouw alle spullen uit de voormalige gezinswoning ofwel heeft meegenomen, of heeft weggegooid en willen afgifte van hun (deel van de) spullen, of een schadevergoeding in geld.
3.4.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man en de dochter, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de man en de dochter in de kosten van deze procedure.
In reconventie
3.5.
In reconventie heeft de vrouw gevorderd om de man te veroordelen tot betaling van € 1.572,73, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2023.
3.6.
De vrouw stelt dat de man – tegen de afspraak in – vanaf november 2022 geen vaste lasten heeft betaald voor de echtelijke woning, die zij pas in mei 2023 heeft verlaten. Zij heeft deze kosten zelf betaald en vordert die van de man terug.
3.7.
de man voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Uit de stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat partijen diep verdeeld zijn over de gang van zaken rondom het verdelen van de gemeenschappelijke inboedelzaken en over wat er is gebeurd met de eigendommen van de dochter. De grondslagen van de vorderingen van de man en de dochter verschillen, zodat eerst de vorderingen van de man en daarna die van de dochter worden besproken.
De vorderingen van de man
4.2.
In het convenant, waar deze vordering op is gegrond, is over de inboedelzaken alleen afgesproken dat die “in onderling overleg” verdeeld worden en is niet geconcretiseerd om welke goederen het gaat en wie welke spullen krijgt. Er is – anders dan de man stelt – zelfs niet afgesproken dat iedere partij
de helftvan de inboedelzaken krijgt.
4.3.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij, onder dreiging van de man met een kort geding, de woning in april/mei 2023 heeft leeggeruimd en dat de man toen is langs geweest en heeft gezegd dat hij niets meer van de spullen wilde hebben. De vrouw heeft het merendeel van de inboedelzaken vervolgens naar het stort gebracht. De vrouw heeft betwist dat de lijst met inboedelzaken die door de man is overgelegd, juist is. Veel van deze spullen zouden er niet geweest, of waren zo oud dat zij ze heeft weggegooid en vervolgens zelf tweedehands andere inboedelzaken gekocht. Zij stelt dat zij alleen het bankstel heeft meegenomen dat door partijen in 2017/2018 voor € 700,00 was gekocht bij Woonsquare en een digitale camera die zij ooit cadeau had gekregen.
4.4.
De man grondt zijn vordering onder 1 dat de vrouw is tekortgeschoten in de verplichting uit het convenant om tot verdeling over te gaan. Uit het verweer van de vrouw blijkt dat zij die stelling betwist: er zou wel zijn verdeeld, alleen wilde de man niets hebben. Dat er door de man is gedreigd met een kort geding en dat de vrouw vervolgens de woning heeft verlaten, is door de man niet weersproken en blijkt ook uit de overgelegde stukken. Gelet op deze betwisting rust de bewijslast van de stelling dat partijen nog niet tot verdeling van de inboedelzaken zijn overgegaan op de man. Die heeft van deze specifieke stelling geen concreet bewijs aangeboden, zodat zijn vordering onder 1. in ieder geval wordt afgewezen.
4.5.
De kantonrechter leest de vordering onder 2 zo, dat de man afgifte wil van de “helft van de hem toekomende zaken” en als hij die niet krijgt, een vervangende schadevergoeding van € 10.000,00.
4.6.
Uit het voorgaande volgt reeds dat niet kan worden vastgesteld dat er
nietis verdeeld. Uit het convenant volgt niet dat de man recht had op de helft van de inboedelzaken, dus het feit dat hij niets uit de inboedel heeft gekregen, leidt niet tot een verplichting van de vrouw om de man schadeloos te stellen. Dat er zaken aan “hem toekomen” en dat hij recht heeft op afgifte daarvan, kan niet worden vastgesteld. Daar komt nog bij dat de vordering tot betaling van vervangende schadevergoeding volstrekt niet is onderbouwd. Als het al zo zou zijn dat hij nog aanspraak zou kunnen maken op afgifte van inboedelzaken, dan is hij er op geen enkele wijze in geslaagd zelfs maar aannemelijk te maken dat de door hem geleden schade (omdat hij niets heeft gekregen) € 10.000,00 bedraagt.
4.7.
Dit betekent dat de vordering onder 2. ook wordt afgewezen.
De vordering van de dochter
4.8.
De dochter vordert primair afgifte van aan haar toebehorende zaken die zich in de woning zouden hebben bevonden toen die door de vrouw werd leeggeruimd. Subsidiair vordert zij vervangende schadevergoeding als de vrouw daaraan niet kan voldoen. De vrouw heeft betwist dat deze zaken zich in de woning bevonden.
4.9.
Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is gebleken dat er sprake is van een belaste voorgeschiedenis tussen de vrouw en de dochter. De dochter heeft onbetwist gesteld dat zij in 2016 is gaan studeren in Maastricht en na haar afstuderen in 2019 weer een tijdje thuis heeft gewoond. In oktober 2021 is zij na een ruzie met haar moeder uit haar ouderlijk huis vertrokken en in Rotterdam gaan wonen. Daarna is zij niet meer thuis geweest.
4.10.
De dochter heeft verklaard dat zij vanaf 2014 altijd heeft gewerkt en alles zelf heeft betaald, ook haar meubels van haar eerste studentenkamer. Volgens de dochter waren die meubels, maar ook al haar oude kinderspeelgoed, haar diploma’s en boeken, haar drie televisies, een playstation en een spelcomputer, sieraden, dvd’s en een galajurk opgeslagen in de kelder van haar ouderlijk huis en zijn die daar ook na haar vertrek in 2021 blijven staan en weet zij niet waar die spullen zijn gebleven. Zij vermoedt dat haar moeder (de vrouw) die spullen heeft weggegooid.
4.11.
De vrouw heeft weersproken dat de door de dochter genoemde spullen aanwezig waren in de woning toen zij die leegmaakte. Volgens de vrouw lag er op dat moment niets van haar dochter in de woning.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat (ook) hier sprake is van een welles/nietes situatie, waarin de dochter en de vrouw volstrekt tegenoverliggende standpunten innemen. Ook in dit geval gelden de “gewone” regels van stelplicht en bewijslast. Het is de dochter die stelt dat de spullen waarvan zij afgifte vordert 1) haar eigendom zijn 2) in de macht van haar moeder zijn of – subsidiair – 3) door haar moeder zijn weggegooid en het is aan haar om die stellingen voldoende handen en voeten te geven (te onderbouwen). Pas als die stellingen voldoende zijn onderbouwd en dan alsnog worden betwist, is eventuele bewijslevering (door de dochter) aan de orde. De kantonrechter is van oordeel dat ook in dit geval niet aan de stelplicht is voldaan. Het lag in de eerste plaats op de weg van de dochter om zoveel mogelijk te onderbouwen dat de spullen waarvan zij afgifte vordert, haar eigendom waren, door het overleggen van bijvoorbeeld foto’s of aankoopbewijzen of door haar opnieuw zijn aangevraagd (haar diploma’s). Hieraan is niet voldaan. Er is volstaan met een kale opsomming. De vordering wordt daarom afgewezen. Aan nadere bewijslevering, die overigens alleen in algemene bewoordingen is aangeboden, wordt niet toegekomen.
Conclusie in conventie
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in conventie worden afgewezen.
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie
4.15.
De vrouw heeft aangevoerd dat in het convenant was afgesproken dat de man de eigenaars- en gebruikerslasten van de echtelijke woning zou betalen tot het moment dat zij een nieuwe woning had gevonden. Zij stelt dat zij in mei 2023 een nieuwe woning had, maar dat de man vanaf november 2022 niets meer heeft betaald. Op 4 mei 2023 heeft zij de volgende afrekening aan de (gemachtigde van de) man gestuurd, die niet door hem is betaald:
Gas en elektra
Maart € 166,00
Februari € 145,00
Januari € 186,00
December € 180,00
November € 130,00
Internet€ 139,50
OZB 2023€ 446,40
OZB 2022€ 179,83
Totaal € 1.572,73
4.16.
Het verweer van de man dat hij niet meer gehouden was om de vaste lasten te blijven betalen, omdat de vrouw “achterover heeft geleund” met het vinden van een nieuwe woning, slaagt niet. In het convenant is als einddatum van de betalingsverplichting van de man opgenomen het moment dat de vrouw een nieuwe woning heeft gevonden. Door de vrouw is onbetwist gesteld dat dat in mei 2023 was.
4.17.
De man heeft gesteld dat hij de energiekosten heeft voldaan en aangevoerd dat de vrouw haar vordering terzake onvoldoende heeft onderbouwd. Dit laatste verweer slaagt. Uit de stukken die de vrouw heeft overgelegd (het betreft schermafbeeldingen van een website van Vattenfall en van een bankierapp) kan niet worden afgeleid dat zij de door haar gevorderde energiekosten heeft betaald, noch dat die kosten zouden zien op het aansluitadres van de woning. Ondanks dat het redelijk eenvoudig is een vordering als deze te onderbouwen (bijvoorbeeld door het overleggen van een energiecontract waarop het aansluitadres staat, de eindafrekening en uitdraaien van bankafschriften) heeft zij dit nagelaten. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.18.
De man heeft onbetwist gesteld dat internetkosten niet voor zijn rekening kwamen. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
4.19.
Wat betreft de OZB voert de man aan dat de vrouw ook daarvan geen betaalbewijzen heeft overgelegd. Hij betwist dat zij die aanslagen heeft voldaan. Ook dit verweer slaagt. Er zijn wel aanslagen van BSGW overgelegd, maar geen betaalbewijzen. De schermafbeelding van een bankierapp waarop een bedrag van € 73,00 staat, is niet voorzien van een datum of aanslagnummer. Niet valt dus te controleren of deze betaling ziet op de periode waarin de man betalingsverplichtingen had.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de ook de vordering in reconventie geheel wordt afgewezen.
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In reconventie
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.