ECLI:NL:RBLIM:2024:8522

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
ROE 24/695
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor legalisatie/herstel van stallen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de legalisatie/herstel van zijn stallen. De rechtbank oordeelt dat eiser met de weigering van de omgevingsvergunning in ieder geval ten tijde van e-mailcorrespondentie in de periode van januari tot en met maart 2022 bekend was of daarmee had moeten zijn. Dit betekent dat de beroepstermijn van zes weken in die periode is gaan lopen. Eiser heeft zijn beroepschrift op 12 februari 2024 ingediend, wat niet binnen de beroepstermijn is, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 17 juli 2020 is ingediend en dat verweerder op 13 april 2021 een omgevingsvergunning heeft verleend. Echter, met het bestreden besluit van 4 oktober 2021 heeft verweerder de verlening van de omgevingsvergunning herroepen en de gevraagde vergunning geweigerd. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het bestreden besluit, maar de rechtbank oordeelt dat hij voldoende op de hoogte was door de e-mailcorrespondentie en andere communicatie met de gemeente.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/695

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.A. van den Brand),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,verweerder,
(gemachtigden: mr. R. van der Steen en mr. N.J.A.G. Alofs).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], uit [woonplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor de legalisatie/herstel van zijn stallen aan de [adres 1] in [woonplaats] .
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 13 april 2021 een omgevingsvergunning voor de legalisatie/herstel van stallen aan eiser verleend. Met het bestreden besluit van
4 oktober 2021 op het bezwaar van de derde-partijen heeft verweerder de verlening van de omgevingsvergunning herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigden van verweerder en de derde-partijen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats] , kadastraal bekend als [kadasternummer] . De derde-partij woont aan de [adres 2] in [woonplaats] .
3. Op 17 juli 2020 heeft eiser een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag ziet op het vervangen van stallen die in een zeer slechte staat verkeren. Hij wil in de nieuwe stallen tegen betaling agrarische vervoermiddelen van derden (laten) plaatsen.
4. Verweerder heeft met het besluit van 13 april 2021 de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan de reguliere voorbereidingsprocedure.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, na advies van de bezwaarschriftencommissie, de verleende omgevingsvergunning herroepen en die vergunning alsnog geweigerd. Als motivering hiervoor geeft verweerder aan dat bij de verlening van de omgevingsvergunning de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) had moeten worden gevolgd en om die reden wordt de aanvraag om een omgevingsvergunning geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

6. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de weigering om aan hem een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroep tijdig ingediend?
6. Voordat de rechtbank inhoudelijk naar de zaak kan kijken, moet worden vastgesteld of het beroep ontvankelijk is. De rechtbank moet daarom eerst nagaan of eiser zijn beroepschrift op tijd heeft ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. [1] Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit waar het beroep zich tegen richt op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Als het besluit niet of niet correct bekend is gemaakt, vangt de beroepstermijn niet aan.
7. Een beslissing op het bezwaar zoals het bestreden besluit wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie die beslissing is gericht. Als een bezwaarmaker zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laat bijstaan door een gemachtigde, moet de beslissing op bezwaar in ieder geval worden toegezonden aan de gemachtigde. [3] Partijen verschillen van mening over de vraag of het bestreden besluit op de hiervoor beschreven wijze aan eiser bekend is gemaakt en dus of de beroepstermijn is gaan lopen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser met het beroepschrift met dagtekening
6 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 12 februari 2024, beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit met dagtekening 4 oktober 2021 en verzenddatum
6 oktober 2021. Voor de vraag of dat op tijd is geweest, dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit destijds bekend is gemaakt als bedoeld in artikel 6:8 van de Awb. Gelet op de verzenddatum van het bestreden besluit, zou – als de rechtbank daarvan uit zou moeten gaan – de beroepstermijn immers lopen tot 17 november 2021 en lang zijn verstreken. Eiser geeft hierover echter aan dat verweerder in een e-mail van
6 februari 2024 het bestreden besluit naar zijn adviseur, [naam] van het adviesbureau [naam adviesbureau] , heeft verzonden, nadat zijn adviseur per e-mail van 29 januari 2024 heeft verzocht om dat besluit naar hem te sturen naar aanleiding van een overleg tussen hem en een ambtenaar op diezelfde dag. Eerder zou eiser niet op de hoogte zijn geweest van het bestreden besluit en dat betekent volgens hem dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze aan hem is bekendgemaakt en dus de beroepstermijn niet is gaan lopen.
9. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] het bestuursorgaan, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het desbetreffende stuk is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Als het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bestreden besluit juist is geadresseerd en dat dit besluit niet per aangetekende post is verzonden. Ook is niet in geschil dat verweerder geen verzendadministratie heeft overgelegd. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat in dit geval geen voor verweerder voordelig bewijsvermoeden geldt dat het bestreden besluit naar eiser is verzonden. Het betoog van verweerder dat het bestreden besluit een stempel van de verzendatum bevat en dit voldoende is om de verzending aannemelijk te maken, kan gelet op de geldende jurisprudentie namelijk niet slagen.
11. Het voorgaande betekent dat voor de vraag of eiser met het beroepschrift van
6 februari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 12 februari 2024, tijdig beroep heeft ingesteld, de ontvangst van het bestreden besluit door eiser daags na de verzenddatum van
6 oktober 2021 nog steeds door verweerder aannemelijk moet worden gemaakt, maar dan zonder hulp van het bewijsvermoeden van verzending. Verweerder heeft zich in dat kader op het standpunt gesteld dat eiser het bestreden besluit daags na de verzending daarvan op
6 oktober 2021 wel degelijk heeft ontvangen en verwijst daarvoor naar e-mail correspondentie en zijn toelichting daarover op de zitting. Die correspondentie ziet op (intern) e-mailcontact gedurende de periode van 20 januari 2022 tot en met 22 maart 2022 tussen de gemeente en (een adviseur van) eiser. Aan de adviseur van eiser is op
20 januari 2020 met als onderwerp “terugbellen” gemaild dat er een intern overleg zal plaatsvinden over “hoe nu verder met deze casus” en dat hij daarna zal worden geïnformeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat met ‘die casus’ wordt gedoeld op de stallen van eiser. Tijdens de zitting heeft verweerder verder hierover toegelicht dat eiser na de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie al wist dat er mogelijk een beslissing op het ingediende bezwaar zou worden genomen die voor hem nadelig was, althans dat er mogelijk de verkeerde voorbereidingsprocedure zou zijn gevolgd. Verder volgt uit de correspondentie dat een ambtenaar per e-mail van 11 februari 2022 aan de adviseur heeft aangegeven dat zij nog niet alles duidelijk heeft en daarop zal terugkomen, waarna de adviseur heeft geantwoord dat “zolang handhaving niet actief wordt, is dat niet zo’n ramp”. Verweerder heeft hierover aangegeven dat, voordat het bestreden besluit was genomen, er geen sprake was van handhaving. Pas in het bestreden besluit is aangegeven dat verweerder handhavend wil gaan optreden. De reactie van de adviseur over het starten van handhaving moet dan ook volgens verweerder in dat licht worden gezien. Eiser heeft dat niet tegengesproken. Eiser wist volgens verweerder daarom van het bestreden besluit omdat daarin, naast herroeping van zijn omgevingsvergunning, ook het opstarten van een handhavingstraject is aangekondigd. Vervolgens blijkt uit de correspondentie dat in maart 2022 is geprobeerd om een afspraak tussen eiser, een wethouder en ambtenaren van de gemeente in te plannen over de stallen aan de [adres 1] in [woonplaats] . In dat verband heeft eiser zelf in een e-mail aangegeven dat hij bij het gesprek wil aansluiten, maar dat hij eerst een antwoord wil hebben op de aan te vliegen route. Dit gesprek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Ook die laatste e-mail correspondentie heeft volgens verweerder betrekking op het bestreden besluit en hoe partijen met dat gegeven verder zouden moeten gaan. Er staan immers nog steeds illegale stallen op het terrein van eiser.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de e-mailcorrespondentie en de toelichting daarover op de zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit daadwerkelijk is verzonden en dat eiser in ieder geval ten tijde van de e-mail correspondentie bekend was met het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door eiser (veel) te laat beroep is ingesteld en dat zijn beroep om die reden niet-ontvankelijk is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12.1.
De rechtbank overweegt dat eiser op zitting niet heeft kunnen uitleggen in welke context de correspondentie waar verweerder naar verwijst kan worden geplaatst, anders dan het bespreken van de gevolgen van het bestreden besluit zoals verweerder dat heeft toegelicht. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie over het volgen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is gesproken en dat het om die reden onduidelijk was welke procedure gevolgd had moeten worden en dat enkel vanwege zorgvuldigheid door eiser daar nog met de gemeente naar zou worden gekeken, volgt de rechtbank niet. Immers, als eiser, zoals hij zelf zegt, uitgaat van de situatie dat eiser tot vlak voor het instellen van beroep dacht over een omgevingsvergunning te beschikken, dan is er zonder nadere toelichting geen enkele noodzaak om met verweerder te gaan spreken over de totstandkoming van die betreffende omgevingsvergunning. Op de vraag van de rechter op zitting waarom eiser dat toch, ook maanden na de hoorzitting in bezwaar, nog wilde gaan bespreken, kon eiser geen antwoord geven anders dan de gestelde zorgvuldigheid. Op de vraag waar het gesprek dat in maart 2022 zou plaatsvinden met eiser en waarvoor hij eerst antwoord wilde op ‘de aan te vliegen route’ over zou gaan, kon eiser ook geen antwoord geven. Daarmee heeft eiser de omstandigheden zoals geschetst door verweerder met de e-mail correspondentie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende weersproken en om die reden volgt de rechtbank de uitleg van verweerder.
12.2.
De rechtbank weegt ook mee dat het bestreden besluit al langer bij eiser bekend had moeten zijn, omdat eiser niet heeft uitgelegd waarom hij in de jaren sinds de hoorzitting in bezwaar nooit heeft geïnformeerd bij de gemeente over de voortgang van de bezwaarprocedure. Dit terwijl eiser blijkbaar wel wist dat er mogelijk fouten waren gemaakt bij de voorbereiding van zijn omgevingsvergunning waartegen bezwaar was gemaakt en het voor hem een belangrijke zaak is.
13. Uit het voorgaande volgt dat aannemelijk is dat eiser met het bestreden besluit in ieder geval ten tijde van e-mail correspondentie in de periode van januari tot en met maart 2022 bekend was met het bestreden besluit en dat de beroepstermijn van zes weken in die periode is gaan lopen. De rechtbank heeft eisers beroepsschrift ontvangen op 12 februari 2024. Dit is niet binnen de beroepstermijn, zodat het beroep niet op tijd is ingesteld.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 25 november 2024
de griffier is verhinderd om rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Awb.
2.Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Artikelen 2:1, eerste lid, 6:17 en 7:12, tweede lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:261.