ECLI:NL:RBLIM:2024:8364

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
03/198343-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tbs-maatregel opgelegd aan kwetsbare verdachte na poging tot zware mishandeling met broodmes

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Limburg een 25-jarige vrouw uit Ottersum veroordeeld tot een tbs-maatregel met een bevel tot verpleging van overheidswege. De vrouw werd beschuldigd van een poging tot zware mishandeling, waarbij zij met een broodmes in de richting van het hoofd van een begeleider zwaaide. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien haar kwetsbaarheid en geestelijke toestand, in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank vond een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte al anderhalf jaar leefde. De rechtbank benadrukte het belang van een veilige en gestructureerde omgeving voor de verdachte, en oordeelde dat de tbs-maatregel noodzakelijk was om zowel de verdachte als de maatschappij te beschermen. De uitspraak volgde na een inhoudelijke behandeling van de zaak op 5 november 2024, waarbij de verdachte en haar advocaat aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks haar geestelijke problemen, wel strafbaar was, maar dat het bewezen feit in sterk verminderde mate aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank legde de tbs-maatregel op, zonder maximale duur, en benadrukte dat de verdachte in een woonvoorziening zou blijven totdat er een plek in een tbs-kliniek beschikbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/198343-23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1999,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J. van de Laar, advocaat kantoorhoudende te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 november 2024. De verdachte en haar raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om aan een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in het richting van het hoofd te zwaaien. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een bedreiging met de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. In het bijzonder heeft zij daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft gezwaaid met een broodmes richting het hoofd van het slachtoffer, die zich op korte afstand van de verdachte bevond. Blijkens de verklaring van de verdachte had zij de intentie om het slachtoffer in het hoofd te raken. De verdachte heeft met haar handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen veroorzaken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
359a Sv- verweer
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat het verhoor van de verdachte bij de politie niet kan worden meegenomen voor de bewijsvoering. De verdachte is overduidelijk een kwetsbare verdachte en zij heeft tijdens het politieverhoor geen bijstand gehad van een advocaat. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de door haar bij de politie afgelegde verklaring.
Inhoudelijk bewijsverweer
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende details bevat over het handelen van de verdachte, waardoor haar handelen niet kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
359a Sv: Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting overweegt de rechtbank als volgt. Het huidige Wetboek van Strafvordering voorziet niet in een regeling omtrent de aanwijzing van een advocaat ten behoeve van een kwetsbare niet aangehouden verdachte en het doen van afstand van het recht op rechtsbijstand. Deze omstandigheid doet er niet aan af dat het voor de beantwoording van de vraag of een kwetsbare verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand in verband met het (eerste) politieverhoor, van belang kan zijn of de verdachte voorafgaand aan dat verhoor bijstand heeft gehad van een advocaat dan wel door een advocaat is voorgelicht over de gevolgen van het doen van afstand. Als daarvan geen sprake is geweest, moet de rechtbank zich er anderszins van vergewissen dat de verdachte – gegeven de concrete beperkingen die samenhangen met de kwetsbaarheid van de verdachte – redelijkerwijs in staat is geweest te oordelen over de mogelijke gevolgen van een afstand van het recht op rechtsbijstand en dus in vrijheid haar wil heeft kunnen bepalen over het doen van afstand.
Als de rechtbank vaststelt dat de verdachte weliswaar tijdens het opsporingsonderzoek te kennen heeft gegeven afstand te doen van het recht op rechtsbijstand voorafgaand of tijdens een verhoor, maar die afstand niet rechtsgeldig is omdat de verdachte als gevolg van de met haar kwetsbaarheid samenhangende concrete beperkingen niet in staat was haar wil te bepalen, is in beginsel sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Als daarop verweer wordt gevoerd, moet dat vormverzuim in de regel leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen die de verdachte zonder rechtsbijstand heeft afgelegd tijdens het (eerste) politieverhoor. Dat rechtsgevolg hoeft echter niet noodzakelijkerwijs aan het vormverzuim te worden verbonden als bewijsuitsluiting niet nodig is ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat de verdachte, gezien haar geestestoestand en persoonlijkheidsproblematiek een kwetsbaar persoon is, met een verstandelijke beperking. Dit was voorafgaand aan en ten tijde van het politieverhoor bij de politie bekend en kenbaar.
Gelet op het vorenstaande is de verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een verdachte die zowel recht heeft op consultatiebijstand voorafgaand aan het eerste politieverhoor, als op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor en had zij hier niet zonder meer afstand van kunnen doen. Dit had redelijkerwijs door de politie moeten worden onderkend. Hoewel in het proces-verbaal van verhoor is vermeld dat de advocaat tijdig in kennis is gesteld van het voorgenomen verhoor heeft dit bericht haar kennelijk niet bereikt en heeft verdachte op dat moment geen juridische bijstand gehad van haar advocaat. Tijdens het verhoor dat door de politie op de verblijfplaats van verdachte werd afgenomen in het bijzijn van een begeleider heeft verdachte een verklaring afgelegd die overeenkomt met haar verklaring ter terechtzitting.
Zo er al sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering kan dit daarom zonder rechtsgevolg blijven. De rechtbank zal voor het bewijs de verklaring van verdachte ter terechtzitting gebruiken.
Bewijsmiddelen
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Aangever [slachtoffer]verklaarde als volgt [2] :
Ik ben als pedagogisch begeleider zeer intensieve zorg werkzaam bij Stichting Dichterbij. Ik werk daarbij op de locatie [adres] te Ottersum. Op 6 februari 2023 was ik werkzaam op deze locatie. Op een gegeven moment vroeg ik [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: verdachte)om samen met mij de vaatwasser uit te gaan ruimen. [verdachte] wilde dit niet. Ik vroeg toen een andere cliënte, [naam] , om mij mee te helpen en dat deed zij. Toen wij de vaatwasser aan het uitruimen waren kwam [verdachte] alsnog vragen om mee te helpen. Ik heb toen gezegd dat ik nu met [naam] de vaatwasser aan het uitruimen was en dat [verdachte] met mijn collega gezellig tv kon gaan kijken. [verdachte] zei toen een aantal keren heel opdringerig, heel boos: "Sorry [slachtoffer] , sorry [slachtoffer] ". Ik zei toen tegen haar dat het niet erg was dat ze de vaatwasser niet mee leegruimde en dat ze een volgende keer weer kon meehelpen. Op dat moment grijpt [verdachte] een broodmes, dat in de vaatwasser ligt, en zwaait hiermee met haar rechterhand in de richting van mijn hoofd. (Dat broodmes is ongeveer 30 cm lang en had een gekartelde rand, handvat is ongeveer 10 cm en het lemmet is
ongeveer 20 cm.) Met mijn rechterhand greep ik haar rechterpols vast. Met mijn linkerhand heb ik haar vingers los weten te maken van het mes en zo het mes uit haar hand weten te krijgen. Later is een collega de medicatie naar [verdachte] gaan brengen. In de tijd dat [verdachte] op haar kamer zat, heeft ze een kleurplaat bekrast en daar opgeschreven "sorry [slachtoffer] ". Ze gaf deze tekening aan mijn collega en zei er tevens bij dat ze mij in mijn hoofd had willen steken. Dat heeft ze later, de dagen erna, ook nog tegen andere collega's gezegd.
De verdachteheeft ter terechtzitting verklaard:
Ik liep [slachtoffer] achterna naar de vaatwasser. Toen zag ik het mes liggen. Ik heb het mes gepakt, ben naar [slachtoffer] gelopen en toen hield ik het mes bij zijn gezicht. Ik had het handvat van het mes in mijn hand. Het mes was heel dichtbij zijn gezicht. [slachtoffer] probeerde het mes af te pakken, maar ik bleef doordreigen. Ik bedoel daarmee dat ik hem wilde steken.
Bewijsoverweging
Op basis van het strafdossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een broodmes heeft gezwaaid in de richting van het hoofd van het slachtoffer, terwijl zij op korte afstand van hem stond.
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de verdachte opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) heeft geprobeerd om aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het handelen van de verdachte doelbewust gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Dit betekent dat naar oordeel van de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat bij de verdachte sprake was van vol opzet.
Vervolgens ligt de vraag voor of er sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft met een broodmes in de richting van het hoofd van [slachtoffer] gezwaaid. Dit deed zij terwijl ze op zeer korte afstand van die [slachtoffer] stond. De verdachte heeft door haar handelen de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat door met een mes zwaaiende bewegingen te maken richting het hoofd ernstige verwondingen kunnen optreden. Dat deze handelingen geen letsel met zich hebben gebracht, is niet aan verdachte te danken, maar aan de kordate reactie van [slachtoffer] . De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling aldus wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 6 februari 2023, te Ottersum, in de gemeente Gennep, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een broodmes in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Over de geestvermogens van de verdachte is door psycholoog M.H. Keppel en door psychiater dr. J. Vreugdenhil op 15 mei 2024 gerapporteerd. De deskundigen hebben in dit geïntegreerde rapport diagnostische uitspraken gedaan en zij zijn gekomen tot een inschatting over de doorwerking van de problematiek van de verdachte op het strafbare feit.
De deskundigen beschrijven dat de verdachte lijdende is aan een autismespectrumstoornis (ASS) niveau 2, een matige verstandelijke beperking en een complexe posttraumatische stress-stoornis (PTSS) met een chronisch verloop. Deze stoornissen zijn (deels) aangeboren en betreffen chronische stoornissen. Aldus waren deze stoornissen aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit. De stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte tijdens het tenlastegelegde feit. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was er sprake van snel oplopende reactieve agressie. De manier van aanspreken van de verdachte luistert nauw. Ze is wantrouwend en voelt zich snel geprovoceerd en als haar dingen worden geweigerd kan ze “kortsluiting” krijgen. Ondanks het verblijf in een voor haar veilige, begrenzende, beschermende, begripvolle en haar zo min mogelijk overvragende setting, blijft betrokkene heel gevoelig voor overprikkeling, (ook kleine) veranderingen en onduidelijkheden en wordt daar prikkelbaar van. Ze is hyperalert en wantrouwend en denkt snel dat een ander haar expres uitdaagt en de baas over haar wil spelen. Ze kan dat niet verdragen en wordt er –door haar beperkte emotie- en agressieregulatie - woedend van, waarbij ze door impulsiviteit, niet nadenken over de mogelijke gevolgen en niet geremd door een adequaat functionerend geweten, heel snel tot ernstige reactieve agressie kan komen, waarbij een preoccupatie met mensen in de ogen willen steken en/of re-enactment van eerdere traumata een rol spelen. Vanuit de stoornissen is er een hoog risico op recidive van een geweldsdelict te verwachten. De deskundigen geven het advies om het tenlastegelegde feit in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt, evenals de officier van justitie en de verdediging, op basis van de in de voornoemde rapportage vervatte bevindingen tot de conclusie dat het ten laste gelegde in sterk verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend.
De verdachte is daarmee wel strafbaar, omdat er geen sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden en daarnaast de oplegging van een ongemaximeerde maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna ook: tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met de OM-richtlijnen voor een poging tot zware mishandeling met recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend als stok achter de deur om het recidivegevaar in te dammen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde tbs-maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw acht een voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en verzoekt om naast de tbs-maatregel geen straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank merkt allereerst op dat sprake is van een zeer uitzonderlijke strafzaak. De rechtbank vindt het bijzonder onwenselijk dat het in deze zaak anderhalf jaar heeft geduurd voordat de zaak op zitting kon worden behandeld. Alle partijen hebben onnodig lang op duidelijkheid moeten wachten. Ook voor verdachte is deze lange duur ingrijpend geweest vanwege de onduidelijkheid over de gevolgen en vanwege de door de woonvoorziening noodzakelijk geachte beperkingen in haar bewegingsvrijheid en dagprogramma na het incident. Reeds om die reden acht de rechtbank het opleggen van een al dan niet voorwaardelijke straf aan verdachte, die in enige mate strafbaar kan worden geacht, niet passend en evenmin noodzakelijk.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft geprobeerd om een van de begeleiders in de woonvoorziening waar zij verbleef zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl het slachtoffer zijn werk deed en er juist was om de verdachte te behandelen en te begeleiden. Het onberekenbare en agressieve gedrag van de verdachte moet beangstigend zijn geweest voor de betreffende begeleider, de overige medewerker en de medebewoners van de verdachte.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage opgemaakt door psycholoog M.H. Keppel en psychiater J. Vreugdenhil. Zoals reeds onder 5 uiteengezet komt de rechtbank tot de conclusie dat het bewezenverklaarde sterk verminderd aan de verdachte moet worden toegerekend.
De deskundigen achten bij de verdachte een hoog recidiverisico aanwezig op een geweldsdelict, waardoor de verdachte begeleiding en behandeling nodig heeft in een veilige, gestructureerde en overzichtelijke omgeving waar – naast kennis van en begrip voor haar beperkingen – ook kennis aanwezig is van forensische risicotaxatie. Aangezien er sprake is van ernstige, chronische en complexe problematiek en recidive wordt voorzien dat er een lange behandelduur nodig is en dat verdachte altijd in aanzienlijke mate afhankelijk zal blijven van begeleiding. Het huidige begeleidingskader binnen een besloten woonvoorziening in de verstandelijke gehandicaptenzorg is - ondanks de onverminderde betrokkenheid en toewijding van haar begeleiders en hulpverleners, ook na het incident - onvoldoende om het recidivegevaar te kunnen beperken. De deskundigen achten een behandeling in het kader van tbs met bevel tot verpleging noodzakelijk om betrokkene adequaat te kunnen behandelen voor haar problematiek en om de maatschappij langdurig te kunnen beschermen.
Terbeschikkingstelling
Met betrekking tot de diagnose (zoals onder 5 genoemd), het recidivegevaar en het passende behandeltraject, verenigt de rechtbank zich met bovenstaand rapport. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de terbeschikkingstelling van de verdachte eisen. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en er is een hoog risico op opnieuw ernstig gewelddadig gedrag. Ook aan de overige vereisten voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan, aangezien het feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Nu uit de rapporten blijkt dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is ter beveiliging van de maatschappij, zal de rechtbank gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
De tbs-maatregel wordt aan de verdachte opgelegd ter zake van een poging tot zware mishandeling, zijnde een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De duur van de terbeschikkingstelling wordt derhalve op voorhand niet gemaximeerd. De totale duur van de maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Hoewel veroordeelden overeenkomstig de zogenoemde passantenregeling in een Huis van Bewaring gedetineerd gehouden kunnen worden totdat zij in een tbs-kliniek geplaatst kunnen worden, acht de rechtbank dit in onderhavige strafzaak - gezien de persoon van de verdachte - absoluut niet gepast.. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, acht de rechtbank het van belang (en gaat zij er van uit dat bij ongewijzigde omstandigheden) de verdachte zal verblijven in de woonvoorziening waarin zij reeds woont, of een soortgelijke voorziening, totdat er een plaats in een passende tbs-kliniek is vrijgekomen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. G.H. Hermanides, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.J.A.P. Merk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
zij op of omstreeks 6 februari 2023,
te Ottersum, in de gemeente Gennep,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een broodmes in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezwaaid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2352-2023023980, gesloten d.d. 24 mei 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 25.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , van 14 februari 2023, p. 3 en 4;