ECLI:NL:RBLIM:2024:8335

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/03 /331323 / HA RK 24-106
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele zaken wegens vermeende partijdigheid

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Verzoeker heeft op 29 mei 2024 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. T.M. Schelfhout, rechter in de rechtbank Limburg, omdat hij meent dat deze rechter hem in eerdere zaken onrecht heeft aangedaan. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig is ingediend, aangezien verzoeker op 9 april 2024 op de hoogte was gesteld van de zitting op 29 mei 2024, maar pas 45 minuten voor de zitting zijn verzoek indiende. Dit is in strijd met artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat een wrakingsverzoek zo snel mogelijk na bekendwording van de feiten of omstandigheden wordt ingediend. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is opgemerkt dat de stellingen van verzoeker over eerdere behandelingen door de rechter niet voldoende onderbouwd zijn om een wrakingsverzoek te rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft bovendien de misbruikbepaling van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb van toepassing verklaard, wat betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03 /331323 / HA RK 24-106
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
dat strekt tot wraking van mr. T.M. Schelfhout, rechter in de rechtbank Limburg, hierna de rechter.

1.De procedure

Op 29 mei 2024 zijn ter griffie twee e-mailberichten ontvangen van verzoeker, inhoudende een verzoek tot wraking van de rechter in de zaken met nummers ROE 22/1971 en ROE 23/2059 tussen verzoeker als eisende en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond als verwerende partij.
De rechter heeft de wrakingskamer laten weten dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. Hij heeft op 7 juni 2024 een schriftelijke reactie gegeven.

2.De grond van het verzoek

Verzoeker voert aan dat hij niet wil dat de rechter zijn zaken behandelt omdat deze hem in eerdere zaken onrecht heeft aangedaan en schade heeft toegebracht.

3.De beoordeling

Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Een wrakingsverzoek moet tijdig worden ingediend. Dit volgt uit artikel 8:16, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Verzoeker is bij brief van 9 april 2024 op de hoogte gesteld dat de rechter zijn zaken op de zitting van 29 mei 2024 om 13:15 uur zou behandelen. Dat in de brief vermeld is dat de mogelijkheid bestond dat nog een andere rechter zou worden aangewezen om de zaken te behandelen, maakt dit gegeven niet anders. Verzoeker heeft desondanks pas op 29 mei 2024, 45 minuten voor de aanvang van de zitting, zijn verzoek tot wraking van de rechter ingediend. Daarmee heeft hij zijn verzoek niet gedaan zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aan hem bekend zijn geworden.
De wrakingskamer is daarom van oordeel dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is omdat dit verzoek niet tijdig is gedaan. Een mondelinge behandeling is om die reden niet noodzakelijk.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat de stelling dat de rechter eerder zaken van verzoeker heeft behandeld, alsook de stelling dat de rechter hem onrecht en schade heeft toegebracht, zonder dat daarvoor een onderbouwing wordt gegeven, geen grond voor wraking kan opleveren.
De wrakingskamer ziet in de handelwijze van verzoeker aanleiding de misbruikbepaling van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb van toepassing te verklaren. Dit betekent dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking niet ontvankelijk;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de zaken met zaaknummers ROE 22/1971 en ROE 23/2059 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, mr. H.M.J. Quaedvlieg, en mr. J. Schreurs-van de Langemheen, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024. [1]